ECLI:NL:RBROT:2020:10109

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
10/271097-19 en 10/810266-20 / TUL: 10/191905-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en bedreiging met vuurwapen in vereniging

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling en bedreiging met een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan de zware mishandeling van de aangever, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de persoon op de camerabeelden was die de aangever met een glas op zijn achterhoofd had geslagen. De rechtbank concludeerde dat de gelijkenis tussen de verdachte en de persoon op de beelden niet voldoende was om tot een veroordeling te komen.

Wel werd bewezen dat de verdachte op 18 juli 2020 samen met een medeverdachte vier slachtoffers had bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging met een vuurwapen in vereniging wettig en overtuigend kon worden bewezen, ondanks de ontkenning van de verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het voorhanden hebben van een vuurwapen, omdat het voorwerp dat bij de bedreiging was gebruikt niet was aangetroffen en er geen deskundigenrapport was over het wapen.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan een gedragsinterventie en ambulante behandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar vormde voor de samenleving en dat zijn handelen had bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/271097-19 en 10/810266-20
Parketnummer TUL: 10/191905-18
Datum uitspraak: 6 november 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. L.A. Sjadijeva, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De teksten van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I en II aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D. van Zetten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten;
  • in de zaak met parketnummer 10/271097-19: veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Alsmede oplegging van een contactverbod met [naam slachtoffer 1] in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel;
  • in de zaak met parketnummer 10/810266-20: veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van voorarrest, alsmede oplegging van een contactverbod ten aanzien van [naam slachtoffer 2] , [naam slachtoffer 3] [naam slachtoffer 5] , [naam slachtoffer 6] en [naam slachtoffer 7] in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak ten aanzien van het onder parketnummer 10/271097-19 ten laste gelegde feit.
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vindt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich op 6 januari 2018 schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [naam slachtoffer 1] door hem met een glas op zijn achterhoofd te slaan.
4.1.2.
Beoordeling
[naam slachtoffer 1] heeft op 8 januari 2018 aangifte gedaan van een ruzie in feestkroeg [naam horecagelegenheid] in Vlaardingen. Hij is tijdens die ruzie op zijn achterhoofd geslagen met een glas. Het strafdossier bevat een proces-verbaal met een beschrijving van de camerabeelden van [naam horecagelegenheid] van de nacht van het incident en processen-verbaal van vier verbalisanten die de verdachte op de camerabeelden hebben herkend.
De vraag die voorligt is of de verdachte de persoon op de beelden is en zo ja, of het dan de verdachte is die de aangever op zijn achterhoofd heeft geslagen. De rechtbank heeft daartoe de camerabeelden van [naam horecagelegenheid] ter zitting bekeken. Dit betreft camerabeelden van de binnenkomst van de persoon die volgens de officier van justitie de aangever op het achterhoofd heeft geslagen en camerabeelden waarop in de achtergrond de mishandeling zichtbaar is.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van enige gelijkenis tussen de persoon die op de camerabeelden bij binnenkomst is te zien en de verdachte zoals die ter zitting is verschenen. De haarlijn, de neus en de vorm van het gezicht van de persoon op de camerabeelden vertonen gelijkenis met die van de verdachte. Daaruit volgt dat de verdachte op die persoon lijkt maar daarmee kan niet zonder meer worden vastgesteld dat de verdachte ook die persoon is.
Bovendien kan op de beelden niet eenduidig worden vastgesteld dat de persoon bij binnenkomst ook de persoon is die later de aangever op zijn achterhoofd slaat. De verbalisanten die de verdachte herkennen op de camerabeelden hebben ook niet geverbaliseerd dat zij
in de beelden van het slaande verdachte herkennen.
Aangezien geen ander bewijs voorhanden is voor de betrokkenheid van de verdachte kan het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van de onder parketnummer 10/810266-20 ten laste gelegde feiten 1 en 2.
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vindt dat dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging in vereniging (feit 1) en in vereniging een vuurwapen voorhanden heeft gehad (feit 2). De verklaring van de verdachte dat het een balletjespistool was, acht de officier van justitie ongeloofwaardig. Op grond van getuigenverklaringen kan naar haar oordeel worden bewezen dat het een vuurwapen betrof zoals ten laste is gelegd.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft ontkend de aangever en de inzittenden van de auto te hebben bedreigd, zoals onder feit 1 aan hem ten laste is gelegd.
4.2.3.
Beoordeling feit 1
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit, bedreiging met een vuurwapen in vereniging, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte] op 18 juli 2020 samen in de auto zaten. Op enig moment verliet de verdachte de auto terwijl hij een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) vast had. De medeverdachte is met de verdachte meegelopen naar de auto van de aangever, waarin zich op dat moment tevens de drie in de tenlastelegging genoemde passagiers bevonden. De verdachte heeft met de loop van het wapen op de ruit van de auto van de aangever getikt. De medeverdachte stond dicht bij de verdachte. De verdachte heeft gezegd “
ik ga knallen”en
“ik ga jullie kapot schieten”.De medeverdachte heeft gezegd:
“beter gaan jullie weg, anders gaan we knallen”.
Deze handelingen van de verdachten waren geschikt om de personen in de auto vrees aan te jagen en leveren een bedreiging met een levensdelict jegens hen op.
Het onder 1 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.4.
Beoordeling feit 2
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde feit, het voorhanden hebben van een vuurwapen in vereniging, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Nu het voorwerp dat de verdachte gebruikt heeft bij de bedreiging niet is aangetroffen en een wapenrapport van een deskundige derhalve ontbreekt, kan de rechtbank niet vast stellen dat het voorwerp een als ten laste gelegd vuurwapen betrof.
De rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage III heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het met parketnummer 10/810266-20 onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 18 juli 2020 te Schiedam tezamen en in vereniging met een ander [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 5] en [naam slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
immers hebben verdachte en zijn mededader, met de loop van een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getikt tegen de ruit van een auto waarin die [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 5] en [naam slachtoffer 6] zich bevonden, en dreigend een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond aan voornoemde [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 5]
en [naam slachtoffer 6] , en gericht op voornoemde [naam slachtoffer 2] en opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: "Beter gaan jullie weg, anders gaan we knallen" en "Ik ga knallen" en "Ik ga jullie kapot schieten", .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op 18 juli 2020 samen met de medeverdachte, zijn broer, schuldig gemaakt aan bedreiging met (een op) een vuurwapen (gelijkend voorwerp). Zij hebben op de openbare weg in een woonwijk dat vuurwapen getoond aan de slachtoffers en gericht op slachtoffer [naam slachtoffer 2] . Ook hebben zij met het vuurwapen op de ruit van de auto getikt en dingen gezegd als “
ik ga knallen” en “
ik ga jullie kapot schieten”.
De verdachten hebben met hun handelen de slachtoffers angst aangejaagd. Uit de toelichting van [naam slachtoffer 2] op zijn vordering tot schadevergoeding komt naar voren dat het incident een grote impact op hem heeft gehad en dat hij nog steeds kampt met gevoelens van angst.
Daarnaast geldt dat het handelen van de verdachte heeft bijgedragen aan de gevoelens van onrust en onveiligheid die heersen in de samenleving, met name waar het gaat om vuurwapens. De verdachte was degene die het (nep-)vuurwapen meenam naar de ontmoeting en daarmee dreigde. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor, onder andere, geweldsfeiten. De rechtbank neemt dit ten nadele van de verdachte mee bij de strafoplegging.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 oktober 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De reclassering ziet een beginnend patroon betreffende geweld gerelateerd delictgedrag, waarbij het impulsieve en agressieve gedrag van de verdachte lijkt te zijn beïnvloed door het gebruik van alcohol. Er is sprake van stabiliteit op diverse leefgebieden, zoals huisvesting, een stabiel inkomen, zinvolle dagbesteding, een goede relatie met zijn moeder, partner en zijn dochters. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Psycholoog [naam psycholoog] heeft een rapport opgemaakt gedateerd 6 juli 2020. De verdachte is onbereikbaar gebleven, waardoor geen advies mogelijk was.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Gelet hierop en nu de rechtbank anders dan de officier van justitie feit 2 niet bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Met de reclassering acht de rechtbank daarnaast bijzondere voorwaarden aangewezen, mede om het herhalingsgevaar in te perken, en zal zij daarom een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank ziet in hetgeen door de officier van justitie is aangevoerd en ook overigens geen aanleiding om aan de verdachte een contactverbod op te leggen. Niet is gebleken dat de verdachte sinds 18 juli 2020 op enige wijze contact heeft gehad of heeft geprobeerd op te nemen met (een van) de slachtoffers. Ook hebben de slachtoffers zelf niet verzocht om oplegging van een contactverbod.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Vordering benadeelde partij in de zaak met parketnummer 10/271097-19
Als benadeelde partij heeft [naam slachtoffer 1] zich in het geding gevoegd met een vordering van vergoeding van € 350,= aan materiële schade en € 1.500,= aan immateriële schade.
Gelet op de vrijspraak zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.2.
Vordering benadeelde partij in de zaak met parketnummer 10/810266-20
Als benadeelde partij heeft [naam slachtoffer 2] zich in het geding gevoegd met een vordering van vergoeding van € 1.000,= aan immateriële schade.
8.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Tevens vordert zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat er geen causaal verband bestaat tussen de gestelde schade en de gedragingen van de verdachte.
8.2.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 300,=. Voor het overige is de vordering onvoldoende onderbouwd en zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 18 juli 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.2.4.
Conclusie
De verdachte dient de benadeelde partij een schadevergoeding te betalen van € 300,=, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens zal de rechtbank de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op leggen.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 16 oktober 2019 van de politierechter in deze rechtbank met parketnummer 10/191905-18 is de verdachte voor zover van belang – veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken, met een proeftijd van twee jaar.
De proeftijd is ingegaan op 31 oktober 2019.
9.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de veroordeling een ander soort feit betreft dan het bewezenverklaarde feit.
9.3.
Beoordeling
Het bewezen verklaarde feit is na het wijzen van voornoemd vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast. De omstandigheid dat de voorwaardelijke straf is opgelegd wegens een ander soort feit dan het thans bewezenverklaarde feit staat aan de tenuitvoerlegging niet in de weg.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

11.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het met parketnummer 10/271097-19 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het met parketnummer 10/810266-20 onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het met parketnummer 10/810266-20 onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd onder ambulante behandeling stellen van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener voor zijn middelengebruik. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. de veroordeelde zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit de Cognitieve Vaardigheidstraining plus of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, zo dat als en voorzover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] te betalen een bedrag van
€ 300,= (zegge: driehonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 300,=(hoofdsom,
zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien betaling uitblijft
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
drie dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot
3 (drie) weken, van de bij vonnis van 16 oktober 2019 met parketnummer 10/191905-18 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. L.J.M. Janssen en L. Stevens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Vrind, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging(zaak Torenvliet)
Aan de verdachte wordt in de dagvaarding met parketnummer 10/810266-20 ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 juli 2020 te Schiedam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) perso(o)n(en) genaamd [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 5] en/of [naam slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), met (de loop) van een vuurwapen (althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) getikt en/of geslagen tegen de ruit van een auto waarin die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 5] en/of [naam slachtoffer 6] zich bevond(en), en/of dreigend een vuurwapen (althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) getoond aan en/of gericht op voornoemde [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 5]
en/of [naam slachtoffer 6] , en/of (daarbij) opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: "Beter gaan jullie weg, anders gaan we knallen" en/of "Ik ga knallen" en/of "Ik ga je/jullie kapot schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 18 juli 2020 te Schiedam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten (een) vuurwapen(s) in de zin van artikel 1
onder 3 van die wet, van het merk/type MP40, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.