ECLI:NL:RBROT:2020:10108

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
10/082317-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een hamer op het hoofd van het slachtoffer

Op 6 november 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever met een hamer op het hoofd heeft geslagen, wat een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer met zich meebracht. De verdachte heeft verklaard dat hij per ongeluk struikelde en dat de hamer op het hoofd van de aangever viel, maar de rechtbank heeft deze verklaring verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever bewust heeft aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en hem een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan schuldhulpverlening. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.287,40 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/082317-19
Datum uitspraak: 6 november 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. D. Matadien, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Bonnes heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van 32 dagen, waarvan 28 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van voorarrest en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het meewerken aan schuldhulpverlening.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. De verdachte heeft verklaard dat hij is gestruikeld over het op de grond liggend gereedschap en dat de hamer daarbij per ongeluk van de trap en op het hoofd van aangever is gevallen. Het (voorwaardelijk) opzet om aangever van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen ontbreekt daarom. De verklaringen van aangever en getuige [naam getuige] kunnen niet als bewijsmiddel worden gebruikt, wegens de onbetrouwbaarheid en tegenstrijdigheid daarvan.
4.1.2.
Beoordeling
Betrouwbaarheid verklaringen
Anders dan de verdediging, ziet de rechtbank geen aanleiding de verklaringen van de aangever en getuige [naam getuige] buiten beschouwing te laten. Beiden hebben zowel bij het eerste politiecontact, kort na het voorval als ook bij hun latere verklaring consistent verklaard. Beider verklaringen komen niet dusdanig letterlijk overeen dat er reden is om te veronderstellen dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd en daarvan is ook anderszins niet gebleken.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte en de aangever samen op de eerste verdieping van de woning van aangever aanwezig waren en dat zij ruzie hadden. De aangever heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte een vuisthamer oppakte. De aangever rende richting de trap naar beneden en toen hij een eerste stap op de trap had gezet, voelde hij een klap op zijn achterhoofd, waardoor hij van de trap is gevallen. De aangever heeft verder verklaard dat de verdachte achter hem aan de trap af kwam en hem beneden opnieuw heeft geprobeerd te slaan met de hamer. Voorts heeft [naam getuige] , die op dat moment beneden in de woning aanwezig was, verklaard dat hij de aangever onderaan de trap zag liggen en dat de verdachte met een hamer in zijn hand boven zijn hoofd stond.
Bij de aangever is letsel vastgesteld, te weten een barstwond op het achterhoofd (van 2x3 cm).
Op grond van deze omstandigheden in onderling verband bezien, stelt de rechtbank vast dat de verdachte aangever met een hamer op zijn hoofd heeft geslagen.
Dan ligt vervolgens de vraag voor of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van de aangever. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Door iemand met een hamer met kracht tegen een kwetsbaar en vitaal lichaamsdeel als het hoofd te slaan wordt immers de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat het slachtoffer daardoor overlijdt. Uit zijn gedraging, te weten het slaan met de hamer op het hoofd van aangever, leidt de rechtbank af dat de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
De primair ten laste gelegde poging doodslag is dan ook bewezen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 6 april 2019 te Hendrik-Ido-Ambacht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [naam slachtoffer] met een hamer op het hoofd heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging doodslag op zijn broer door hem met een hamer op zijn hoofd te slaan. Zijn broer heeft daarbij een forse hoofdwond opgelopen. Dat het daarbij is gebleven en zijn broer niet is komen te overlijden is een gelukkig toeval en niet aan de verdachte te danken. Met zijn handelen heeft de verdachte zijn broer pijn en letsel bezorgd en die ondervindt daarvan tot heden, en naar verwachting nog langere tijd, ernstige gevolgen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten zij het al geruime tijd geleden en niet van de ernstige aard als het onderhavige feit.
7.3.2.
Rapportages
Psycholoog [naam psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 11 juni 2019. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Bij het onderzoek is geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens geconstateerd. Er zijn aanwijzingen voor narcistische trekken in de persoonlijkheid en daarmee samenhangende beperkingen op het gebied van stresscopingvaardigheden en een verhoogde krenkbaarheid, maar niet in die mate dat sprake is van een stoornis. Op basis van dit onderzoek zag de onderzoeker geen aanleiding te adviseren de verdachte een verplichte behandeling op te leggen ter reductie van het recidiverisico.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 februari 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte heeft een verslavingsverleden en een grote schuldenlast waar hij tot voor kort het overzicht volledig van kwijt was. Binnen het reclasseringstoezicht is de verdachte toegelaten tot een schuldbemiddelingstraject waarbij het de bedoeling is dat hij wordt aangemeld bij een traject van de Wet schuldsanering natuurlijke personen. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. Beschermende facturen zijn het gezin van de verdachte, zijn ouders en zijn werk. De reclassering sluit zich aan bij de conclusies en aanbevelingen van de psycholoog. Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het meewerken aan schuldhulpverlening.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Aangezien de rechtbank – anders dan de officier van justitie - tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde komt, zal de rechtbank een hogere gevangenisstraf opleggen dan gevorderd.
Nu de reclassering begeleiding en andere bijzondere voorwaarden heeft geadviseerd, zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden zoals hierna genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij

[naam slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een schadevergoeding van € 35.785,75 aan materiële schade en een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij, in verband met de door haar gevorderde vrijspraak van de verdachte voor het primair ten laste gelegde feit.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om vanwege de bepleite vrijspraak de vordering af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de schade onvoldoende is onderbouwd. Ook betwist de verdediging het causaal verband tussen het bewezenverklaarde strafbare feit en de door de benadeelde partij gestelde gevolgen in de vorm van een slaapstoornis en epilepsie. Mede daarom verzoekt zij de gevorderde immateriële schadevergoeding aanzienlijk te matigen.
8.3.
Beoordeling
Materiele schade
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Wat betreft het eigen risico van de ziektekostenverzekering, de kosten van het T-shirt en de broek van de benadeelde partij, de bereddingskosten en de reis- en parkeerkosten geldt dat de vordering voldoende is onderbouwd. De in verband met deze posten gevorderde schadevergoeding van in totaal € 537,40 zal worden toegewezen.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op het verlies aan verdienvermogen, de verplaatste schade, de vertraging in de verbouwing en de schade aan de jas van de benadeelde partij is mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de verdediging onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is ook komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Zonder nader onderzoek, dat dit strafgeding onevenredig zou belasten, valt niet vast te stellen of het volledig gevorderde bedrag het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde. De immateriële schade zal daarom naar maatstaven van billijkheid worden geschat op € 750,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Proceskosten
Nu de vordering van de benadeelde partij (deels) zal worden toegewezen, zal de rechtbank de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank gaat uit van toepassing van het liquidatietarief in kantonzaken en zal op grond daarvan een bedrag van € 360, - toekennen (2 punten).
Wettelijke rente
Het te vergoeden schadebedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 april 2019.
8.4.
Conclusie
De verdachte dient de benadeelde partij een schadevergoeding te betalen van € 1.287,40, vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling dat noodzakelijk vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2. de veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering daartoe inzicht in zijn financiën en schulden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, te betalen een bedrag van
€ 1.287,40 (zegge: twaalfhonderdzevenentachtig euro en veertig cent), bestaande uit € 537,40 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 360,-, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.287,40(hoofdsom,
zegge: twaalfhonderdzevenentachtig), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien betaling uit blijft gijzeling kan worden toegepast tot maximaal 25 dagen; de toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. L.J.M. Janssen en L. Stevens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Vrind, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 6 april 2019 te Hendrik-Ido-Ambacht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [naam slachtoffer] met een hamer één of meermalen in de richting van en/of op/tegen het hoofd van voernoemde [naam slachtoffer] heeft geslagen en/of (waardoor vervolgens) voornoemde [naam slachtoffer] van de trap af is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 april 2019 te Hendrik-Ido-Ambacht
[naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door (terwijl die [naam slachtoffer] onderaan een trap lag) met een (vuist)hamer te proberen in de richting van die [naam slachtoffer] te slaan, althans een (vuist)hamer (dreigend) in de richting van die [naam slachtoffer] te houden.