ECLI:NL:RBROT:2020:10107

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
10/810267-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedreiging met een vuurwapen en mishandeling in Schiedam

Op 6 november 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte vier slachtoffers heeft bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte een vuurwapen voorhanden had, omdat het voorwerp dat de medeverdachte bij zich had niet was aangetroffen en er geen wapenrapport beschikbaar was. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en mishandeling. De bedreiging vond plaats op 18 juli 2020 in Schiedam, waar de verdachte en zijn medeverdachte de slachtoffers met dreigende woorden en een vuurwapen hebben benaderd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende afstand heeft genomen van de bedreigende gedragingen van zijn medeverdachte en dat zijn uitlatingen als bedreigend konden worden opgevat. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van drie maanden op, rekening houdend met zijn beperkte rol in de bedreiging en zijn eerdere veroordelingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/810267-20
Datum uitspraak: 6 november 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsvrouw mr. L.A. Sjadijeva, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D. van Zetten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede oplegging van een contactverbod ten aanzien van [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] , [naam slachtoffer 3] , [naam slachtoffer 4] en [naam slachtoffer 5] in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte in vereniging een vuurwapen voorhanden heeft gehad. De verklaring van de medeverdachte dat het een balletjespistool was, acht de officier van justitie ongeloofwaardig. Op grond van getuigenverklaringen kan worden bewezen dat het een vuurwapen betrof zoals ten laste is gelegd.
4.1.2.
Beoordeling
Nu het voorwerp dat de medeverdachte bij zich had ten tijde van de bedreiging niet is aangetroffen en een wapenrapport van een deskundige derhalve ontbreekt, kan de rechtbank niet vaststellen dat het voorwerp een als ten laste gelegd vuurwapen betrof.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde feit is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging in vereniging. De gedragingen van de verdachte kunnen niet worden aangemerkt als een wezenlijke bijdrage aan de bedreiging.
4.2.2.
Beoordeling
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte] op 18 juli 2020 samen in de auto zaten. Op enig moment verliet de medeverdachte de auto terwijl hij een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp (verder: het vuurwapen) vast had. Hoewel de verdachte het vuurwapen toen zag, heeft hij zich op dat moment, en ook daarna, niet gedistantieerd van de gedragingen van de medeverdachte. In tegendeel, hij is met hem meegelopen naar de auto van de aangever, waarin zich op dat moment tevens de drie in de tenlastelegging genoemde passagiers bevonden. Toen de medeverdachte met de loop van het wapen op de ruit van de auto van de aangever tikte bleef de verdachte bij de medeverdachte staan. Ook toen de medeverdachte zei “
ik ga knallen”en
“ik ga jullie kapot schieten”heeft de verdachte niet laten zien dat hij hier niets mee te maken had
.De verdachte heeft zich ook bedreigend uitgelaten door te zeggen:
“beter gaan jullie weg, anders gaan we knallen”.
Op grond hiervan stelt de rechtbank medeplegen van de bedreiging vast.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte samen met de medeverdachte [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] , [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] met een vuurwapen heeft bedreigd.
4.3.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering van het onder 2 ten laste gelegde feit
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 18 juli 2020 te Schiedam tezamen en in vereniging met een ander, [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
immers hebben verdachte en zijn mededader, met de loop van een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getikt tegen de ruit van een auto waarin die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] zich bevonden, en dreigend een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond aan voornoemde [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3]
en [naam slachtoffer 4] , en gericht op voornoemde [naam slachtoffer 1] en opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: "Beter gaan jullie weg, anders gaan we knallen" en "Ik ga knallen" en "Ik ga jullie kapot schieten", .
2.
hij op 18 juli 2020 te Schiedam [naam slachtoffer 1] , heeft mishandeld, door hem
in diens gezicht te slaan , ten gevolge waarvan deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
2.
mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Op 18 juli 2020 heeft op de openbare weg in Schiedam een confrontatie plaatsgevonden tussen de verdachte en de aangever [naam slachtoffer 1] . De verdachte heeft na een woordenwisseling het slachtoffer [naam slachtoffer 1] in het gezicht geslagen. De verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden
De verdachte heeft zich later diezelfde dag samen met de medeverdachte, zijn broer, schuldig gemaakt aan bedreiging met (een op) een vuurwapen (gelijkend voorwerp). Zij hebben op de openbare weg in een woonwijk dat vuurwapen getoond aan de slachtoffers en gericht op slachtoffer [naam slachtoffer 1] . Ook hebben zij met het vuurwapen op de ruit van de auto getikt en dingen gezegd als “
ik ga knallen”en “
ik ga jullie kapot schieten”.
De verdachten hebben met hun handelen de slachtoffers angst aangejaagd. Uit de toelichting van [naam slachtoffer 1] op zijn vordering tot schadevergoeding komt naar voren dat het incident een grote impact op hem heeft gehad en dat hij nog steeds kampt met gevoelens van angst.
Daarnaast geldt dat het handelen van de verdachte heeft bijgedragen aan de gevoelens van onrust en onveiligheid die heersen in de samenleving, zeker waar het vuurwapens aan gaat. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de - ten opzichte van de medeverdachte - beperkte rol van verdachte bij de bedreiging.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 oktober 2020. De verdachte is eerder veroordeeld voor strafbare feiten maar dit is al lang geleden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Gelet daarop en nu de rechtbank anders dan de officier van justitie feit 3 niet bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank ziet in hetgeen door de officier van justitie is aangevoerd en ook overigens geen aanleiding om aan de verdachte een contactverbod op te leggen. Niet is gebleken dat de verdachte sinds 18 juli 2020 op enige wijze contact heeft gehad of heeft geprobeerd op te nemen met (een van) de slachtoffers. Evenmin hebben de slachtoffers zelf verzocht om oplegging van een contactverbod.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft [naam slachtoffer 1] zich in het geding gevoegd met een vordering tot vergoeding van € 1.000,= aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Tevens heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft afwijzing van de vordering bepleit omdat zij die onvoldoende onderbouwd vindt.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 450,=, te weten € 300,= voorzover voortvloeiend uit het onder 1 bewezenverklaarde en € 150,= voorzover voortvloeiend uit het onder 2 bewezenverklaarde. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de verdachte het onder 1 ten laste gelegde strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij ieder hoofdelijk aansprakelijk voor voldoening van de immateriële schadevergoeding die voor dat feit wordt toegekend. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte voor dat deel jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 18 juli 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte dient de benadeelde partij een schadevergoeding te betalen van € 450,=, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens zal de rechtbank de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, zo dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 300,= (zegge: driehonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 150,= (zegge: honderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 450,=(hoofdsom,
zegge: vierhonderd vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien betaling uitblijft
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
vier dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. L.J.M. Janssen en L. Stevens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Vrind, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 juli 2020 te Schiedam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) perso(o)n(en) genaamd [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), met (de loop) van een vuurwapen (althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) getikt en/of geslagen tegen de ruit van een auto waarin die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] zich bevond(en), en/of dreigend een vuurwapen (althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) getoond aan en/of gericht op voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3]
en/of [naam slachtoffer 4] , en/of (daarbij) opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: "Beter gaan jullie weg, anders gaan we knallen" en/of "Ik ga knallen" en/of "Ik ga je/jullie kapot schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 18 juli 2020 te Schiedam [naam slachtoffer 1] , heeft mishandeld, door hem
meermalen, althans eenmaal, in diens gezicht te slaan en/of te stoten, ten gevolge waarvan deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 18 juli 2020 te Schiedam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten (een) vuurwapen(s) in de zin van artikel 1
onder 3 van die wet, van het merk/type MP40, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.