ECLI:NL:RBROT:2020:10106

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
10/193142-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met gevolgen voor slachtoffer in Rotterdam

Op 6 november 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 juli 2020 in Rotterdam de aangever tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze op de grond viel. De rechtbank oordeelde dat dit niet de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging opleverde, omdat er onvoldoende bewijs was dat de medeverdachte de aangever had geschopt. De verdachte werd vrijgesproken van openlijke geweldpleging, maar de rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk een poging tot zware mishandeling had gepleegd. De rechtbank baseerde deze conclusie op de ernst van de geweldshandeling en het letsel dat de aangever had opgelopen, waaronder een scheurwond aan de wang en het achterhoofd. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, met een vervangende hechtenis van 60 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestond uit materiële en immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het geweld op het slachtoffer, die nog steeds last had van de gevolgen van het incident.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/193142-20
Datum uitspraak: 6 november 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. M.S. Kat, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Ekiz heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uur, te vervangen door negentig dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht alsmede een gevangenisstraf voor de duur van één maand geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. De verdachte heeft bekend dat hij de aangever tegen het hoofd heeft geslagen. Op grond van de op zitting getoonde camerabeelden en hetgeen de medeverdachte [naam medeverdachte] heeft verklaard bij de rechter-commissaris kan worden vastgesteld dat [naam medeverdachte] de aangever tegen het hoofd heeft geschopt. Beide verdachten hebben met hun handelen een wezenlijke bijdrage geleverd aan het tegen de aangever gepleegde geweld zodat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op 11 juli 2020 de aangever tegen zijn hoofd heeft geslagen waardoor de aangever op de grond is gevallen. De verdachte heeft dat bekend, het is te zien op de door de rechtbank op de zitting bekeken camerabeelden en de aangever heeft daarbij passend letsel opgelopen.
Dit levert niet de primair ten laste gelegde openlijk geweldpleging op. Daartoe geldt het volgende. Er is onvoldoende bewijs voor handen dat de medeverdachte [naam medeverdachte] de aangever tegen zijn hoofd heeft geschopt. Op de camerabeelden heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat de schopbeweging die [naam medeverdachte] heeft gemaakt raak was. Voorts kan niet worden vastgesteld dat [naam medeverdachte] een voldoende substantiële bijdrage heeft geleverd aan het door de verdachte gebruikte geweld om tot openlijke geweldpleging te komen. Hij stond op het moment van het slaan door de verdachte op enige afstand en met zijn rug naar de verdachte gekeerd. De enkele omstandigheid dat de verdachte en [naam medeverdachte] samen in de auto aankwamen en na het incident samen ook weer zijn weggegaan, is daartoe voorts onvoldoende.
4.1.3.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering van het subsidiair ten laste gelegde feit
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde bepleit. Zij heeft aangevoerd dat de enkele geweldshandeling bestaande uit een vuistslag op het gezicht geen poging tot zware mishandeling kan opleveren. Daarnaast was de opzet van de verdachte niet gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.2.2.
Beoordeling
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Uit het letsel en het feit dat de aangever door de klap van de verdachte tegen de grond is gegaan en buiten bewustzijn is geraakt, leidt de rechtbank af dat die klap met forse kracht is uitgedeeld.
Slaan tegen het hoofd, een kwetsbaar lichaamsdeel, van iemand, staand op straat, met het reële risico van tegen de grond gaan, levert een aanmerkelijke kans op zwaar letsel op.
Naar de uiterlijke verschijningsvorm was de klap van de verdachte zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat de rechtbank daaruit concludeert dat de verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Voorwaardelijke opzet is daarmee bewezen.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte op 11 juli 2020 heeft gepoogd de aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door de aangever tegen zijn hoofd te slaan. Niet bewezen is dat hij dit in vereniging heeft gedaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 11 juli 2020 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- heeft geslagen tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft iemand op straat tegen de grond geslagen. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en heeft even het bewustzijn verloren. De verwondingen in het gezicht, aan de binnen- en buitenkant van de wang en op het achterhoofd van het slachtoffer moesten gehecht worden.
Dit laat een gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van een ander bij de verdachte zien. De gevolgen voor het slachtoffer blijken onder andere uit de toelichting op diens vordering. Hij heeft nog altijd last van duizeligheid, slaapproblemen en hij voelt zich onveilig op straat.
Daarnaast heeft dit geweldsfeit plaatsgevonden onder invloed van alcohol en op de openbare weg in een uitgaansgebied. Diverse omstanders zijn met het geweld geconfronteerd waardoor de verdachte ook heeft bijgedragen aan gevoelens van onrust in het uitgaansleven. De rechtbank rekent hem dit aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsfeit, zij het al langer geleden.
Met de officier van justitie vindt de rechtbank een taakstraf de aangewezen straf voor dit feit. Nu de rechtbank het medeplegen niet bewezen acht en gelet op de persoonlijke omstandigheden en de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, komt de rechtbank tot een kortere werkstraf dan geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft [naam slachtoffer] zich in het geding gevoegd met een vordering van vergoeding van € 758,50 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.417,50 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Tevens heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de door haar bepleite vrijspraak, afwijzing van de vordering dan wel niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering bepleit.
Subsidiair heeft de raadsvrouw geconcludeerd tot matiging van de vordering. De posten voor de bril en de stomerij zijn onvoldoende onderbouwd, zodat die kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het bedrag dat is gevorderd als vergoeding voor immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 300,=.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering, anders dan de verdediging stelt, op dit onderdeel genoegzaam is onderbouwd, zal deze worden toegewezen.
Ook is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde
strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,=, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 juli 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte dient de benadeelde partij een schadevergoeding te betalen van € 1.508,50, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens zal de rechtbank de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] te betalen een bedrag van
€ 1.508,50 (zegge: duizend vijfhonderdacht euro en vijftig cent),bestaande uit € 758,50 aan materiële schade en € 750,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.508,50(hoofdsom,
zegge: duizend vijfhonderdacht euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien betaling uit blijft gijzeling kan worden toegepast voor maximaal 25 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. L.J.M. Janssen en L. Stevens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Vrind, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 11 juli 2020 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, te weten Witte de Withstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] , welk geweld bestond uit het (meermalen)
- slaan en/of stompen op/tegen het gezicht/hoofd, althans het (boven)lichaam van die [naam slachtoffer] , en/of
- schoppen op/tegen het gezicht/hoofd, althans het (boven)lichaam van die [naam slachtoffer] , terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag,
terwijl het (door hem gepleegde) geweld lichamelijk letsel (te weten een scheurwond aan de binnenzijde en de buitenzijde van de linker wang en/of een scheurwond met bloeduitstorting aan de achterzijde van het hoofd) voor die [naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 juli 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- heeft geslagen en/of gestompt op/tegen het gezicht/hoofd, althans het (boven)lichaam van die [naam slachtoffer] , en/of
- heeft geschopt op/tegen het gezicht/hoofd, althans het (boven)lichaam van die [naam slachtoffer] , terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.