5.1.1.Inleiding
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende komen vast te staan. De verdachte heeft samen met zijn vrouw, medeverdachte [naam medeverdachte 2] (hierna verder ook [naam medeverdachte 2] ) in de tenlastegelegde periode gehandeld in bitcoins. Zij zijn hierbij ook geassisteerd door medeverdachte [naam medeverdachte 3] (hierna: [naam medeverdachte 3] ) respectievelijk hun zwager en broer.
[naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] maakten daarbij onder meer gebruik van de rechtspersonen [naam verdachte rechtspersoon] (de verdachte ) en [naam medeverdachte rechtspersoon] [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] hebben deze vennootschappen (tevens medeverdachten) opgericht, zijn beiden bestuurders respectievelijk vennoten van deze rechtspersonen en hebben ter terechtzitting namens de verdachte verklaard steeds samen aan deze vennootschappen feitelijk leiding te hebben gegeven.
[naam medeverdachte 1] en zijn medeverdachten, hierna verder ook gezamenlijk als “de verdachten” aan te duiden,boden (via internet) bitcoineigenaren aan om hun bitcoins om te zetten in contanten. De bitcoineigenaren schreven hiertoe de bitcoins over naar één van de wallets (virtuele portemonnees) van de verdachten en kregen de tegenwaarde minus een commissiepercentage direct in contanten uitbetaald.
De verdachten verkochten de aldus verkregen bitcoins vervolgens aan de reguliere bitcoin-exchange bedrijven, zoals [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] en ontvingen de verkoopprijs daarvan (na aftrek van commissie) onder meer op door de verdachten gebruikte bankrekeningen van ABN AMRO (hierna: ABN) en ING. Deze bankrekeningen stonden op naam van [naam verdachte rechtspersoon] en [naam medeverdachte rechtspersoon]
Reguliere bitcoinexchanges hanteren een commissie variërend tussen 0,03% en 2,84%.
De verdachten namen ten behoeve van de aankoop van bitcoins grote contante geldbedragen op bij ABN en ING, evenals vanaf een drietal Poolse bankrekeningen. In de periode 19 september 2013 tot en met 4 december 2014 is ten laste van de ING-bankrekening op naam van [naam medeverdachte rechtspersoon] een bedrag van € 3.665.773,- contant opgenomen, waarvan meerdere keren € 99.999,- per opname. In die periode is ook van de ING-rekening van [naam verdachte rechtspersoon] een bedrag van € 70.000,- contant opgenomen.
Nadat de ABN en de ING niet langer dergelijke contante opnames wilden faciliteren, hebben de verdachten vanaf februari 2015 de contante geldopnames verlegd naar een in België gevestigd bedrijf, genaamd [naam bedrijf 3] .
In de periode 4 februari 2015 tot en met 28 januari 2016 is daartoe onder meer ten laste van de ING bankrekening op naam van Consilium B B.V een bedrag van in totaal € 12.989.602,65 overgemaakt naar een Belgische bankrekening op naam van [naam bedrijf 3] . Dit bedrag is vervolgens direct contant opgenomen, doorgaans door [naam medeverdachte 1] . In totaal is door de verdachten in de ten laste gelegde periode voor een bedrag van € 20.838.233,10 aan contante opnames gedaan.
Bij de doorzoeking op 1 februari 2016 van de woning van de verdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] zijn grote geldbedragen en een groot aantal bitcoins aangetroffen en zo mogelijk in beslag genomen, te weten in totaal € 261.830,- en 1.044 bitcoins.
5.1.4.Beoordeling
Om tot een bewezenverklaring van witwassen te kunnen komen is onder meer vereist dat het voorwerp dat wordt witgewassen afkomstig is uit een voorafgaand misdrijf. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen de aangekochte bitcoins en een bepaald, nauwkeurig aangeduid, misdrijf.
Dat de door de verdachten aangekochte bitcoins en de contante geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn, kan echter niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen?
De rechtbank zal daarom nagaan of de door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat de door de verdachte en zijn medeverdachten aangekochte bitcoins en daarmee ook de opbrengst na verkoop van die bitcoins - onmiddellijk of middellijk - een criminele herkomst hebben. De rechtbank acht daarbij de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Wie is de klant? Wat is geadministreerd?
De verdachten boden (via internet) bezitters van bitcoins aan om hun bitcoins om te zetten in contant geld. De klanten maakten bitcoins over naar één van de wallets van de verdachte en/of de aan hem gelieerde bedrijven en kregen vervolgens de tegenwaarde van deze bitcoins minus een commissiepercentage direct in contanten uitbetaald.
De verdachten hebben de identiteit van zijn klanten echter niet deugdelijk vastgesteld en vastgelegd, zodat daaruit niet heeft kunnen blijken dat het steeds om bonafide bezitters van bitcoins heeft gehandeld, noch dat de herkomst van die bitcoins legitiem is geweest.
Dit is juist van belang wanneer sprake is van het omzetten van bitcoins naar cash, nu het hier om geldvormen gaat, die niet op naam zijn gesteld, en waarvan de eigenaar niet op eenvoudige wijze getraceerd kan worden.
De enkele verklaring van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] ter zitting dat zij bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de klant en de legitieme herkomst van de bitcoins afgingen op hun intuïtie en het al dan niet “verdachte” internetgebruik van de klant is niet onderbouwd en daarvoor ten enenmale onvoldoende.
De FIOD heeft bij de doorzoekingen en uitleveringen geen (klanten)administratie aangetroffen. Het dossier bevat slechts bankafschriften waaruit blijkt welke bedragen zijn gestort en contant zijn opgenomen, maar van de inkoop van de bitcoins (van wie, wanneer, hoeveel bitcoins en tegen welke prijs is aangekocht) is niets geadministreerd. Daarmee is de administratie niet toereikend.
Daar waar aan de rechtbank ten behoeve van de zitting nog enkele bladzijden met enige gegevens ten aanzien van data, namen en bedragen zijn overgelegd, heeft de rechtbank noch voor wat betreft de daar genoemde personen, noch voor wat betreft de omvang van de transacties enige relatie kunnen vaststellen met de (omvang van de) door de verdachte en zijn medeverdachten gevoerde bedrijfsactiviteiten.
Dat de verdachten niet aan de FIOD hebben willen aangeven waar deze administratie zich (al dan niet in het beslaggedeelte) bevond, omdat zij de FIOD niet vertrouwden, acht de rechtbank verder geen rechtvaardiging, laat staan een afdoende verklaring. Evenmin heeft de verdachte voldaan aan het verzoek van de FIOD om kennelijk nog niet in beslag genomen administratie aan de FIOD te overhandigen, zodat daaruit een beter beeld hiervan verkregen zou hebben kunnen worden.
Het verweer van de verdachten dat zij in de veronderstelling verkeerden dat het verboden zou zijn om de transacties vast te leggen op naam en gegevens van de verkopers kan de verdachte evenmin baten. Nog daargelaten de juistheid daarvan, is het aan de verdachte als handelaar om de betrouwbaarheid van haar klant en de legitieme herkomst van diens bitcoins na te gaan. Daarbij geldt dat bij het verhandelen van bitcoins de feitelijke en exclusieve heerschappij over de bitcoin ligt bij degene die toegang heeft tot een wallet. Daarmee is de transactie, die vanuit die wallet wordt gedaan, op zich nog traceerbaar, maar de persoon die de transactie verricht of de wallet beheert niet. Een wallet staat immers niet “geregistreerd” op naam van een persoon en is daar ook na uitvoerig onderzoek meestentijds niet of nauwelijks op terug te voeren. Dit maakt dat een administratieve vastlegging van de transacties en diegenen waarmee deze zijn afgesloten en zoals dit in de reguliere bitcoinhandel plaatsvindt, des te noodzakelijker.
Transacties op openbare plaatsen en anonimiteit van de verkopers?
Vast is komen te staan dat de bitcointransacties van de verdachten in veel gevallen op openbare plaatsen hebben plaatsgevonden. Voor zover de verdachte dit betwist volgt de rechtbank dat niet. Zo verklaart [naam 1] onder andere in een chatgesprek tussen “ [naam 1] ” en “ [naam 2] ” dat de afspraken meestal in de McDonalds in een grote stad plaatsvinden. Het verweer van de verdachten dat zij niet actief zouden zijn geweest onder de naam [naam 1] acht de rechtbank niet geloofwaardig, met name omdat de medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat deze naam bij hun bedrijf heeft behoord en voorts dat tijdens de aanhouding van de verdachte op diens Apple Macbook Air de website “ [website] ” open stond waarbij de verdachte als [naam 1] was ingelogd. Met het verrichten van contante transacties op openbare plaatsen hangt eveneens samen dat de verkopers anoniem hebben kunnen blijven. Dat verkopers er kennelijk belang bij hadden anoniem te blijven, is eveneens een indicatie dat de door hen te verkopen bitcoins uit misdrijf afkomstig zijn.
Ongewoon hoge commissiepercentages?
Uit in het strafdossier opgenomen chatberichten blijkt dat het commissiepercentage dat de verdachten hanteerden voor zijn diensten tussen de 9,5 en 15% van de totale transactie lag, terwijl dit percentage bij de reguliere bitcoinexchanges tussen de 1 en 3 % ligt.
De verdediging heeft als verklaring voor die hoge commissie aangevoerd dat de verdachten, in tegenstelling tot andere bitcoinhandelaren, geen transactiekosten in rekening brachten en dat zij het schaalvoordeel en de efficiency van de grotere bitcoinexchangers misten. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat juist het in rekening brengen van een hoge commissie en de inzet van zijn privévermogen [naam medeverdachte 1] als betrouwbaar in de markt bekend deed staan.
Vooropgesteld wordt dat de verdachte al niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hoog de transactiekosten waren in verhouding met reguliere bitcoinexchanges. Maar ook al zou de verdachte enig efficiencyvoordeel hebben gemist, dan nog kan dit niet het aanzienlijke verschil met een reguliere commissie verklaren. Zou dit standpunt van de verdachte wel reëel geweest zijn dan had een onderbouwde verklaring daarvoor in de rede gelegen, al was het maar om niet de indruk te wekken zonder reden veel duurder te zijn dan andere partijen in de markt.
Dat de reden voor de hoge commissie gelegen zou zijn in het financiële risico dat de verdachte in privé liep of dat daaruit diens betrouwbare imago afgeleid kan worden, is evenmin begrijpelijk of anderszins aannemelijk geworden.
De rechtbank concludeert dan ook dat de verdachten een ongewoon hoog commissiepercentage voor hun diensten hebben gerekend.
In dat licht is deze handelwijze van de verdachten in lijn met de ervaringsregel dat juist niet bonafide aanbieders van bitcoins bereid zijn om voor het anoniem blijven en het doen van een cashtrade een veel hogere tradeprijs te betalen dan die op de reguliere wisselmarkt gebruikelijk is.
Contante aankoop en de omvang van bitcoinhandel?
Ook de omvangrijke aankoop van bitcoins in contanten door de verdachte en diens medeverdachten, zoals hierboven onder
5.1.1.uiteengezet, wijkt af van de reguliere handel in bitcoins. De verdachte [naam medeverdachte 2] heeft erkend dat “veel contant werd betaald”. Volgens de verdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] had dat de voorkeur, omdat het een stuk koersgevoeliger was om de betalingen per bank te laten lopen in verband met het tijdsverloop gemoeid met de overboeking en het daaraan verbonden koersrisico. Niet valt echter in te zien waarom dit koersrisico enkel op de door de verdachten aangegeven werkwijze zou hebben kunnen worden ondervangen.
Deze gang van zaken wijkt ook zonder aannemelijke reden af van andere vormen van transacties waarbij koerswisselingen eveneens een rol spelen, zoals transacties in de valuta- en aandelenhandel.
Bovendien hebben de verdachten zelf de verkooptransacties van de door hen contant aangeschafte bitcoins wel steeds giraal/bancair verricht. De verdachte heeft desgevraagd op zitting niet duidelijk kunnen maken waarom de genoemde bezwaren – te weten een sterk schommelende wisselkoers – wel bij de inkoop van de bitcoins een probleem waren en deze bij de verkoop kennelijk geen rol meer zouden spelen. Dit duidt er op dat het belang om in contanten aan te kopen niet zozeer daarin was gelegen, maar veeleer past bij het doen van zaken met een klant die er de voorkeur aan geeft zijn persoon en de herkomst van zijn vermogen bewust af te schermen om nadien over zijn vermogen in - niet traceerbare - contanten te kunnen beschikken.
De hiervoor weergeven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen de conclusie dat het niet anders kan dan dat de aangekochte bitcoins, en het geld verkregen uit de verkoop van de bitcoins, (middellijk dan wel onmiddellijk) uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachten hiervan wetenschap hebben gehad.
Aannemelijke verklaring van verdachten?
Nu de door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag van de verdachten worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geven waaruit zou kunnen volgen dat de bitcoins en het geld niet uit misdrijf afkomstig zijn.
[naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] hebben verklaard dat zij hooguit tien klanten per dag op kantoor ontvingen en slechts voor kleine bedragen bitcoins aankochten. Per transactie zou het gaan om bedragen van € 750,00 tot € 4.000,-.
De contante geldbedragen die in de woning van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] zijn aangetroffen, waren volgens hen afkomstig van [naam bedrijf 3] en bedoeld als handelskapitaal voor de handel in bitcoins.
De verklaring die de verdachten hebben aangevoerd om aan te tonen dat zij een legale handel hadden, is onvoldoende concreet, onvoldoende verifieerbaar en/of onaannemelijk. Het door verdachte geschetste beeld van de bitcointransacties is niet onderbouwd en vindt geen steun in het dossier. [naam medeverdachte 1] is meerdere malen aangehouden met tienduizenden euro’s op zak. Bovendien blijkt uit de hoogte en de veelheid aan contante geldopnames dat sprake is geweest van grootschalige contante bitcoinhandel, een schaal die niet is te rijmen met het beeld dat de verdachten ter zitting van hun handel hebben geschetst.
De verklaring van de verdachten dat de bitcoins geen criminele herkomst hadden, althans dat zij dit niet wisten en zij zich juist hebben laten ondersteunen door deskundigen om witwassen te voorkomen, vindt geen steun in de ingebrachte verklaringen.
De getuige [naam getuige 1] , door de verdachten aangewezen als hun jurist, heeft verklaard onvoldoende door hen geïnformeerd te zijn om een goed advies te kunnen geven omtrent hun bitcoinhandel. De getuige [naam getuige 2] (accountant) heeft verklaard niet bij de bitcoinhandel van de verdachten betrokken te zijn geweest. De getuige [naam getuige 3] , die als medewerkster de administratie van de beide gedagvaarde rechtspersonen in een deel van de ten laste gelegde periode heeft verzorgd, heeft ten aanzien van de bitcoinhandel aangegeven nauwelijks enige administratie gezien te hebben met uitzondering van bankafschriften, geen klanten op kantoor gezien te hebben en niet betrokken te zijn geweest bij deze bitcoinhandel.
Evenmin volgt de legitimiteit van hun handelen, zoals hiervoor al overwogen, uit de overgelegde administratie. De verdachten hebben met hun handelwijze de deur wijd open gezet voor malafide bitcoineigenaren en geen enkele moeite gedaan om de achtergrond van deze eigenaren en de herkomst van de bitcoins te onderzoeken.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van de verdachten dan ook geenszins voldoende om te weerleggen dat de bitcoins een criminele herkomst hadden en dat de verdachten daarvan wetenschap hadden of ten minste hadden moeten hebben.
De verklaring en de overgelegde stukken bieden aldus geen reëel tegenwicht aan het vermoeden van witwassen. Enige aanleiding voor het Openbaar Ministerie om over te gaan tot nader onderzoek naar een legale herkomst van de bitcoins en de geldbedragen ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de bitcoins en de rekeningtegoeden die de verdachte in de ten laste gelegde periode voorhanden heeft gehad, een legale herkomst hadden. Bewezen is derhalve dat de aan de verdachte tenlastegelegde geldbedragen van enig misdrijf afkomstig waren.
Opzet en conclusie met betrekking tot het witwassen
Door persoonsgegevens niet te vragen en vast te leggen, betaling in contant geld aan te bieden en transacties te sluiten op openbare plaatsen, heeft de verdachte tenminste de aanmerkelijke kans in het leven geroepen en aanvaard dat malafide bitcoineigenaren gebruik zouden maken van zijn diensten en de door hem omgezette bitcoins een criminele herkomst hadden. Daarmee is bewezen dat de verdachte tenminste voorwaardelijk opzet heeft gehad op het witwassen van bitcoins en geldbedragen.
Het feit dat [naam medeverdachte 1] in eerste instantie heeft verklaard de cash bedragen in het casino te hebben gewonnen en later dat deze zouden zijn verdiend met de verkoop van verwarmde banken, terwijl [naam medeverdachte 2] zelfs in eerste instantie verklaarde dat helemaal geen sprake zou zijn geweest van cash transacties, laat zien dat de verdachte en zijn medeverdachten ook zelf tenminste ernstige twijfel hadden over de legitieme herkomst van gelden die met hun bitcoinhandel gemoeid waren. Ook de omstandigheid dat [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] aan de compliance manager van [naam bedrijf 3] hebben laten weten dat de contante opnames nodig waren om hun bitcoin-cashmachines te vullen en bitcoins aan te schaffen op contante veilingen, laat zien dat de verdachten zich ook toen al bewust waren van het onoirbare van hun handelwijze en het nodig vonden het bedrijf een rad voor ogen te draaien.
Gewoontewitwassen
Gezien de periode, de omvang van de contante geldbedragen en de frequentie waarmee deze werden opgenomen acht de rechtbank bewezen dat van gewoontewitwassen sprake is.
Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen (de verklaring van de verdachte, de WhatsApp gesprekken en de verklaringen van de medeverdachten) blijkt genoegzaam dat de verdachte het witwassen in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte [naam medeverdachte 2] en (als feitelijk leidinggever van) [naam verdachte rechtspersoon] en [naam medeverdachte rechtspersoon] heeft begaan.