ECLI:NL:RBROT:2020:10077

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
10/960020-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van bitcoins door rechtspersoon met aanzienlijke bedragen en betrokkenheid van medeverdachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon die zich samen met medeverdachten gedurende meer dan tweeënhalf jaar heeft beziggehouden met het witwassen van bitcoins. De verdachte rechtspersoon en haar mededaders hebben in totaal meer dan zestien miljoen euro aan bitcoins gewitwasht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte rechtspersoon, door contante betalingen aan te bieden en transacties op openbare plaatsen te sluiten, de kans heeft aanvaard dat malafide bitcoineigenaren gebruik maakten van hun diensten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte rechtspersoon opzettelijk heeft gehandeld, en dat er sprake was van gewoontewitwassen. De officier van justitie had een geldboete van 45.000 euro geëist, welke door de rechtbank werd opgelegd. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen gelden en goederen bevolen. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet wist dat de bitcoins uit misdrijf afkomstig waren, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte had moeten weten dat de herkomst van de bitcoins niet legitiem was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte rechtspersoon strafbaar was en legde de geldboete op, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/960020-16
Datum uitspraak: 23 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachte rechtspersoon:
[naam verdachte rechtspersoon] ,
gevestigd op het adres [adres verdachte rechtspersoon] , [vestigingsplaats verdachte rechtspersoon] ,
postadres [postadres verdachte rechtspersoon] ,
raadsman mr. P.P.J. van der Meij, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 26 augustus 2020, 28 september 2020 en 9 oktober 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N.M. Smits heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde gewoontewitwassen;
  • veroordeling van de verdachte rechtspersoon tot een geldboete van € 45.000,-;
  • verbeurdverklaring van de hierna onder 9 te noemen inbeslaggenomen gelden en goederen.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.
Daartoe heeft zij als eerste aangevoerd dat in de periode van 10 juli 2015 tot en met 13 augustus 2015 sprake is geweest van onrechtmatige pseudokoop. Niet alleen ontbrak een bevel tot pseudokoop als bedoeld in artikel 126i, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), maar ook is bij de uitvoering van die pseudokoop het Tallon-criterium geschonden.
De verbalisant heeft immers zelf aan de verdachte medegedeeld bij de transactie anoniem te willen blijven. Ook heeft de ontmoeting op initiatief van de verbalisant plaatsgevonden op een openbare plaats. Op deze wijze heeft de verbalisant de verdachte [naam medeverdachte 1] , en daarmee de de verdachte bewogen tot andere handelingen dan waarop zijn opzet aanvankelijk was gericht en dus is sprake van een schending van het Tallon-criterium.
Ten tweede is sprake van een zeer ernstige overschrijding van de redelijke termijn met twee jaar en zeven maanden.
Deze omstandigheden dienen ieder voor zich, maar in ieder geval in samenloop met elkaar te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
4.2.
Beoordeling
Beoordelingskader
Vooropgesteld wordt dat de toepassing van artikel 359a Sv is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek, waaronder begrepen normschendingen bij de opsporing. Indien sprake is van een dergelijk - niet voor herstel vatbaar - vormverzuim, maar de rechtsgevolgen ervan niet uit de wet blijken, dan zal de rechter moeten beoordelen of aan dat verzuim een rechtsgevolg verbonden moet worden en zo ja, welk rechtsgevolg. Daarbij dient de rechter rekening te houden met de in lid 2 van artikel 359a Sv genoemde factoren, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van de schending en het door de schending veroorzaakte nadeel, waaronder te begrijpen de eventuele schade die verdachte in zijn verdediging heeft opgelopen. Voor de sanctie van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, zoals door de verdediging bepleit, is slechts plaats indien opsporingsambtenaren of het Openbaar Ministerie een ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte van diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Pseudokoop
Op 27 juli 2015 heeft verbalisant [verbalisantnummer] in het kader van een uit te voeren pseudokoop contact gelegd met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] , hierna [naam medeverdachte 1] te noemen, met de bedoeling om aan hem bitcoins te verkopen tegen cash. Op 13 augustus 2015 heeft uiteindelijk de verkoop plaatsgevonden in [naam hotel] . Daarbij heeft de verbalisant tien bitcoins verkocht aan [naam medeverdachte 1] tegen een wisselkoers van € 2.142.-.
Vaststaat dat deze pseudokoop heeft plaatsgehad zonder een daaraan voorafgaand bevel van de officier van justitie, terwijl dit in artikel 126i Sv wel is voorgeschreven. De rechtbank is van oordeel dat daarmee sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Dit is weliswaar onrechtmatig, maar daarbij is niet aannemelijk geworden dat hiermee doelbewust en met grove veronachtzaming tekort is gedaan aan het belang van de verdachte van diens recht op een eerlijk proces.
Op grond van artikel 126i lid 2 Sv mag een opsporingsambtenaar bij de uitvoer van een pseudokoop een verdachte niet brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht (het Tallon-criterium).
Als uitgangspunt heeft hier te gelden dat de verbalisant heeft gereageerd op het reeds bestaande aanbod van de verdachte en de betrokken vennootschappen om bitcoins in te kopen tegen contanten. Uit het feit dat de verbalisant voorafgaand aan de uiteindelijke bitcointransactie heeft gevraagd om anoniem te blijven en heeft voorgesteld de transactie op een openbare plek te verrichten, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verbalisant de verdachte daarmee tot andere handelingen heeft gebracht dan die waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht.
Een en ander betekent dat niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie hier niet aan de orde is.
Overschrijding redelijke termijn
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het OM, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn eventueel wordt gecompenseerd met strafvermindering.
4.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande dient het door de verdediging gedane beroep op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie op de daartoe aangevoerde gronden, zowel op zichzelf beschouwd als in onderling verband en samenhang bezien, te worden verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
4.4.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Inleiding
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende komen vast te staan. De verdachte heeft samen met zijn vrouw, medeverdachte [naam medeverdachte 2] (hierna verder ook [naam medeverdachte 2] ) in de tenlastegelegde periode gehandeld in bitcoins. Zij zijn hierbij ook geassisteerd door medeverdachte [naam medeverdachte 3] (hierna: [naam medeverdachte 3] ) respectievelijk hun zwager en broer.
[naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] maakten daarbij onder meer gebruik van de rechtspersonen [naam verdachte rechtspersoon] (de verdachte ) en [naam medeverdachte rechtspersoon] [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] hebben deze vennootschappen (tevens medeverdachten) opgericht, zijn beiden bestuurders respectievelijk vennoten van deze rechtspersonen en hebben ter terechtzitting namens de verdachte verklaard steeds samen aan deze vennootschappen feitelijk leiding te hebben gegeven.
[naam medeverdachte 1] en zijn medeverdachten, hierna verder ook gezamenlijk als “de verdachten” aan te duiden,boden (via internet) bitcoineigenaren aan om hun bitcoins om te zetten in contanten. De bitcoineigenaren schreven hiertoe de bitcoins over naar één van de wallets (virtuele portemonnees) van de verdachten en kregen de tegenwaarde minus een commissiepercentage direct in contanten uitbetaald.
De verdachten verkochten de aldus verkregen bitcoins vervolgens aan de reguliere bitcoin-exchange bedrijven, zoals [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] en ontvingen de verkoopprijs daarvan (na aftrek van commissie) onder meer op door de verdachten gebruikte bankrekeningen van ABN AMRO (hierna: ABN) en ING. Deze bankrekeningen stonden op naam van [naam verdachte rechtspersoon] en [naam medeverdachte rechtspersoon]
Reguliere bitcoinexchanges hanteren een commissie variërend tussen 0,03% en 2,84%.
De verdachten namen ten behoeve van de aankoop van bitcoins grote contante geldbedragen op bij ABN en ING, evenals vanaf een drietal Poolse bankrekeningen. In de periode 19 september 2013 tot en met 4 december 2014 is ten laste van de ING-bankrekening op naam van [naam medeverdachte rechtspersoon] een bedrag van € 3.665.773,- contant opgenomen, waarvan meerdere keren € 99.999,- per opname. In die periode is ook van de ING-rekening van [naam verdachte rechtspersoon] een bedrag van € 70.000,- contant opgenomen.
Nadat de ABN en de ING niet langer dergelijke contante opnames wilden faciliteren, hebben de verdachten vanaf februari 2015 de contante geldopnames verlegd naar een in België gevestigd bedrijf, genaamd [naam bedrijf 3] .
In de periode 4 februari 2015 tot en met 28 januari 2016 is daartoe onder meer ten laste van de ING bankrekening op naam van Consilium B B.V een bedrag van in totaal € 12.989.602,65 overgemaakt naar een Belgische bankrekening op naam van [naam bedrijf 3] . Dit bedrag is vervolgens direct contant opgenomen, doorgaans door [naam medeverdachte 1] . In totaal is door de verdachten in de ten laste gelegde periode voor een bedrag van € 20.838.233,10 aan contante opnames gedaan.
Bij de doorzoeking op 1 februari 2016 van de woning van de verdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] zijn grote geldbedragen en een groot aantal bitcoins aangetroffen en zo mogelijk in beslag genomen, te weten in totaal € 261.830,- en 1.044 bitcoins.
5.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van geldbedragen en bitcoins. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de bitcoins die zij aangeboden kreeg uit misdrijf afkomstig waren. De verdachte heeft immers onder andere op darkmarkets alsook op specifieke bitcoin-websites kenbaar gemaakt tegen contant geld bitcoins te willen inkopen, met een garantie van anonimiteit van de verkopers van de bitcoins. Daarom rekende de verdachte ook een aanzienlijk hogere commissie dan op de reguliere bitcoinmarkt gebruikelijk is. Door van de verkoper geen persoonsgegevens te vragen en geen onderzoek te verrichten naar de herkomst van de aangeboden bitcoins en betaling in contant geld aan te bieden, heeft de verdachte - gezien deze witwasindicatoren - tenminste de aanmerkelijke kans aanvaard dat malafide bitcoineigenaren gebruik maakten van deze diensten en de door hem in cash omgezette bitcoins dus een criminele herkomst hadden, aldus de officier van justitie.
5.1.3.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van (gewoonte)witwassen. Daartoe is aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de ten laste gelegde geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn. De verdediging heeft betoogd dat de door de officier van justitie genoemde witwasindicatoren zich niet voordoen danwel deze omstandigheden het vermoeden van witwassen niet rechtvaardigen. De door de verdediging ingenomen standpunten ten aanzien van de witwasindicatoren zullen, voor zover van belang, hieronder worden besproken.
Voor het geval de rechtbank wel uitgaat van een criminele herkomst, heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachten dit niet wisten en dit evenmin redelijkerwijs moesten vermoeden. Alle transacties zijn keurig geadministreerd en er was geen reden om aan de bonafide hoedanigheid van de klant te twijfelen.
5.1.4.
Beoordeling
Om tot een bewezenverklaring van witwassen te kunnen komen is onder meer vereist dat het voorwerp dat wordt witgewassen afkomstig is uit een voorafgaand misdrijf. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen de aangekochte bitcoins en een bepaald, nauwkeurig aangeduid, misdrijf.
Dat de door de verdachten aangekochte bitcoins en de contante geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn, kan echter niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen?
De rechtbank zal daarom nagaan of de door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat de door de verdachte en zijn medeverdachten aangekochte bitcoins en daarmee ook de opbrengst na verkoop van die bitcoins - onmiddellijk of middellijk - een criminele herkomst hebben. De rechtbank acht daarbij de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Wie is de klant? Wat is geadministreerd?
De verdachten boden (via internet) bezitters van bitcoins aan om hun bitcoins om te zetten in contant geld. De klanten maakten bitcoins over naar één van de wallets van de verdachte en/of de aan hem gelieerde bedrijven en kregen vervolgens de tegenwaarde van deze bitcoins minus een commissiepercentage direct in contanten uitbetaald.
De verdachten hebben de identiteit van zijn klanten echter niet deugdelijk vastgesteld en vastgelegd, zodat daaruit niet heeft kunnen blijken dat het steeds om bonafide bezitters van bitcoins heeft gehandeld, noch dat de herkomst van die bitcoins legitiem is geweest.
Dit is juist van belang wanneer sprake is van het omzetten van bitcoins naar cash, nu het hier om geldvormen gaat, die niet op naam zijn gesteld, en waarvan de eigenaar niet op eenvoudige wijze getraceerd kan worden.
De enkele verklaring van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] ter zitting dat zij bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de klant en de legitieme herkomst van de bitcoins afgingen op hun intuïtie en het al dan niet “verdachte” internetgebruik van de klant is niet onderbouwd en daarvoor ten enenmale onvoldoende.
De FIOD heeft bij de doorzoekingen en uitleveringen geen (klanten)administratie aangetroffen. Het dossier bevat slechts bankafschriften waaruit blijkt welke bedragen zijn gestort en contant zijn opgenomen, maar van de inkoop van de bitcoins (van wie, wanneer, hoeveel bitcoins en tegen welke prijs is aangekocht) is niets geadministreerd. Daarmee is de administratie niet toereikend.
Daar waar aan de rechtbank ten behoeve van de zitting nog enkele bladzijden met enige gegevens ten aanzien van data, namen en bedragen zijn overgelegd, heeft de rechtbank noch voor wat betreft de daar genoemde personen, noch voor wat betreft de omvang van de transacties enige relatie kunnen vaststellen met de (omvang van de) door de verdachte en zijn medeverdachten gevoerde bedrijfsactiviteiten.
Dat de verdachten niet aan de FIOD hebben willen aangeven waar deze administratie zich (al dan niet in het beslaggedeelte) bevond, omdat zij de FIOD niet vertrouwden, acht de rechtbank verder geen rechtvaardiging, laat staan een afdoende verklaring. Evenmin heeft de verdachte voldaan aan het verzoek van de FIOD om kennelijk nog niet in beslag genomen administratie aan de FIOD te overhandigen, zodat daaruit een beter beeld hiervan verkregen zou hebben kunnen worden.
Het verweer van de verdachten dat zij in de veronderstelling verkeerden dat het verboden zou zijn om de transacties vast te leggen op naam en gegevens van de verkopers kan de verdachte evenmin baten. Nog daargelaten de juistheid daarvan, is het aan de verdachte als handelaar om de betrouwbaarheid van haar klant en de legitieme herkomst van diens bitcoins na te gaan. Daarbij geldt dat bij het verhandelen van bitcoins de feitelijke en exclusieve heerschappij over de bitcoin ligt bij degene die toegang heeft tot een wallet. Daarmee is de transactie, die vanuit die wallet wordt gedaan, op zich nog traceerbaar, maar de persoon die de transactie verricht of de wallet beheert niet. Een wallet staat immers niet “geregistreerd” op naam van een persoon en is daar ook na uitvoerig onderzoek meestentijds niet of nauwelijks op terug te voeren. Dit maakt dat een administratieve vastlegging van de transacties en diegenen waarmee deze zijn afgesloten en zoals dit in de reguliere bitcoinhandel plaatsvindt, des te noodzakelijker.
Transacties op openbare plaatsen en anonimiteit van de verkopers?
Vast is komen te staan dat de bitcointransacties van de verdachten in veel gevallen op openbare plaatsen hebben plaatsgevonden. Voor zover de verdachte dit betwist volgt de rechtbank dat niet. Zo verklaart [naam 1] onder andere in een chatgesprek tussen “ [naam 1] ” en “ [naam 2] ” dat de afspraken meestal in de McDonalds in een grote stad plaatsvinden. Het verweer van de verdachten dat zij niet actief zouden zijn geweest onder de naam [naam 1] acht de rechtbank niet geloofwaardig, met name omdat de medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat deze naam bij hun bedrijf heeft behoord en voorts dat tijdens de aanhouding van de verdachte op diens Apple Macbook Air de website “ [website] ” open stond waarbij de verdachte als [naam 1] was ingelogd. Met het verrichten van contante transacties op openbare plaatsen hangt eveneens samen dat de verkopers anoniem hebben kunnen blijven. Dat verkopers er kennelijk belang bij hadden anoniem te blijven, is eveneens een indicatie dat de door hen te verkopen bitcoins uit misdrijf afkomstig zijn.
Ongewoon hoge commissiepercentages?
Uit in het strafdossier opgenomen chatberichten blijkt dat het commissiepercentage dat de verdachten hanteerden voor zijn diensten tussen de 9,5 en 15% van de totale transactie lag, terwijl dit percentage bij de reguliere bitcoinexchanges tussen de 1 en 3 % ligt.
De verdediging heeft als verklaring voor die hoge commissie aangevoerd dat de verdachten, in tegenstelling tot andere bitcoinhandelaren, geen transactiekosten in rekening brachten en dat zij het schaalvoordeel en de efficiency van de grotere bitcoinexchangers misten. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat juist het in rekening brengen van een hoge commissie en de inzet van zijn privévermogen [naam medeverdachte 1] als betrouwbaar in de markt bekend deed staan.
Vooropgesteld wordt dat de verdachte al niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hoog de transactiekosten waren in verhouding met reguliere bitcoinexchanges. Maar ook al zou de verdachte enig efficiencyvoordeel hebben gemist, dan nog kan dit niet het aanzienlijke verschil met een reguliere commissie verklaren. Zou dit standpunt van de verdachte wel reëel geweest zijn dan had een onderbouwde verklaring daarvoor in de rede gelegen, al was het maar om niet de indruk te wekken zonder reden veel duurder te zijn dan andere partijen in de markt.
Dat de reden voor de hoge commissie gelegen zou zijn in het financiële risico dat de verdachte in privé liep of dat daaruit diens betrouwbare imago afgeleid kan worden, is evenmin begrijpelijk of anderszins aannemelijk geworden.
De rechtbank concludeert dan ook dat de verdachten een ongewoon hoog commissiepercentage voor hun diensten hebben gerekend.
In dat licht is deze handelwijze van de verdachten in lijn met de ervaringsregel dat juist niet bonafide aanbieders van bitcoins bereid zijn om voor het anoniem blijven en het doen van een cashtrade een veel hogere tradeprijs te betalen dan die op de reguliere wisselmarkt gebruikelijk is.
Contante aankoop en de omvang van bitcoinhandel?
Ook de omvangrijke aankoop van bitcoins in contanten door de verdachte en diens medeverdachten, zoals hierboven onder
5.1.1.uiteengezet, wijkt af van de reguliere handel in bitcoins. De verdachte [naam medeverdachte 2] heeft erkend dat “veel contant werd betaald”. Volgens de verdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] had dat de voorkeur, omdat het een stuk koersgevoeliger was om de betalingen per bank te laten lopen in verband met het tijdsverloop gemoeid met de overboeking en het daaraan verbonden koersrisico. Niet valt echter in te zien waarom dit koersrisico enkel op de door de verdachten aangegeven werkwijze zou hebben kunnen worden ondervangen.
Deze gang van zaken wijkt ook zonder aannemelijke reden af van andere vormen van transacties waarbij koerswisselingen eveneens een rol spelen, zoals transacties in de valuta- en aandelenhandel.
Bovendien hebben de verdachten zelf de verkooptransacties van de door hen contant aangeschafte bitcoins wel steeds giraal/bancair verricht. De verdachte heeft desgevraagd op zitting niet duidelijk kunnen maken waarom de genoemde bezwaren – te weten een sterk schommelende wisselkoers – wel bij de inkoop van de bitcoins een probleem waren en deze bij de verkoop kennelijk geen rol meer zouden spelen. Dit duidt er op dat het belang om in contanten aan te kopen niet zozeer daarin was gelegen, maar veeleer past bij het doen van zaken met een klant die er de voorkeur aan geeft zijn persoon en de herkomst van zijn vermogen bewust af te schermen om nadien over zijn vermogen in - niet traceerbare - contanten te kunnen beschikken.
De hiervoor weergeven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen de conclusie dat het niet anders kan dan dat de aangekochte bitcoins, en het geld verkregen uit de verkoop van de bitcoins, (middellijk dan wel onmiddellijk) uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachten hiervan wetenschap hebben gehad.
Aannemelijke verklaring van verdachten?
Nu de door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag van de verdachten worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geven waaruit zou kunnen volgen dat de bitcoins en het geld niet uit misdrijf afkomstig zijn.
[naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] hebben verklaard dat zij hooguit tien klanten per dag op kantoor ontvingen en slechts voor kleine bedragen bitcoins aankochten. Per transactie zou het gaan om bedragen van € 750,00 tot € 4.000,-.
De contante geldbedragen die in de woning van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] zijn aangetroffen, waren volgens hen afkomstig van [naam bedrijf 3] en bedoeld als handelskapitaal voor de handel in bitcoins.
De verklaring die de verdachten hebben aangevoerd om aan te tonen dat zij een legale handel hadden, is onvoldoende concreet, onvoldoende verifieerbaar en/of onaannemelijk. Het door verdachte geschetste beeld van de bitcointransacties is niet onderbouwd en vindt geen steun in het dossier. [naam medeverdachte 1] is meerdere malen aangehouden met tienduizenden euro’s op zak. Bovendien blijkt uit de hoogte en de veelheid aan contante geldopnames dat sprake is geweest van grootschalige contante bitcoinhandel, een schaal die niet is te rijmen met het beeld dat de verdachten ter zitting van hun handel hebben geschetst.
De verklaring van de verdachten dat de bitcoins geen criminele herkomst hadden, althans dat zij dit niet wisten en zij zich juist hebben laten ondersteunen door deskundigen om witwassen te voorkomen, vindt geen steun in de ingebrachte verklaringen.
De getuige [naam getuige 1] , door de verdachten aangewezen als hun jurist, heeft verklaard onvoldoende door hen geïnformeerd te zijn om een goed advies te kunnen geven omtrent hun bitcoinhandel. De getuige [naam getuige 2] (accountant) heeft verklaard niet bij de bitcoinhandel van de verdachten betrokken te zijn geweest. De getuige [naam getuige 3] , die als medewerkster de administratie van de beide gedagvaarde rechtspersonen in een deel van de ten laste gelegde periode heeft verzorgd, heeft ten aanzien van de bitcoinhandel aangegeven nauwelijks enige administratie gezien te hebben met uitzondering van bankafschriften, geen klanten op kantoor gezien te hebben en niet betrokken te zijn geweest bij deze bitcoinhandel.
Evenmin volgt de legitimiteit van hun handelen, zoals hiervoor al overwogen, uit de overgelegde administratie. De verdachten hebben met hun handelwijze de deur wijd open gezet voor malafide bitcoineigenaren en geen enkele moeite gedaan om de achtergrond van deze eigenaren en de herkomst van de bitcoins te onderzoeken.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van de verdachten dan ook geenszins voldoende om te weerleggen dat de bitcoins een criminele herkomst hadden en dat de verdachten daarvan wetenschap hadden of ten minste hadden moeten hebben.
De verklaring en de overgelegde stukken bieden aldus geen reëel tegenwicht aan het vermoeden van witwassen. Enige aanleiding voor het Openbaar Ministerie om over te gaan tot nader onderzoek naar een legale herkomst van de bitcoins en de geldbedragen ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de bitcoins en de rekeningtegoeden die de verdachte in de ten laste gelegde periode voorhanden heeft gehad, een legale herkomst hadden. Bewezen is derhalve dat de aan de verdachte tenlastegelegde geldbedragen van enig misdrijf afkomstig waren.
Opzet en conclusie met betrekking tot het witwassen
Door persoonsgegevens niet te vragen en vast te leggen, betaling in contant geld aan te bieden en transacties te sluiten op openbare plaatsen, heeft de verdachte tenminste de aanmerkelijke kans in het leven geroepen en aanvaard dat malafide bitcoineigenaren gebruik zouden maken van zijn diensten en de door hem omgezette bitcoins een criminele herkomst hadden. Daarmee is bewezen dat de verdachte tenminste voorwaardelijk opzet heeft gehad op het witwassen van bitcoins en geldbedragen.
Het feit dat [naam medeverdachte 1] in eerste instantie heeft verklaard de cash bedragen in het casino te hebben gewonnen en later dat deze zouden zijn verdiend met de verkoop van verwarmde banken, terwijl [naam medeverdachte 2] zelfs in eerste instantie verklaarde dat helemaal geen sprake zou zijn geweest van cash transacties, laat zien dat de verdachte en zijn medeverdachten ook zelf tenminste ernstige twijfel hadden over de legitieme herkomst van gelden die met hun bitcoinhandel gemoeid waren. Ook de omstandigheid dat [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] aan de compliance manager van [naam bedrijf 3] hebben laten weten dat de contante opnames nodig waren om hun bitcoin-cashmachines te vullen en bitcoins aan te schaffen op contante veilingen, laat zien dat de verdachten zich ook toen al bewust waren van het onoirbare van hun handelwijze en het nodig vonden het bedrijf een rad voor ogen te draaien.
Gewoontewitwassen
Gezien de periode, de omvang van de contante geldbedragen en de frequentie waarmee deze werden opgenomen acht de rechtbank bewezen dat van gewoontewitwassen sprake is.
Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen (de verklaring van de verdachte, de WhatsApp gesprekken en de verklaringen van de medeverdachten) blijkt genoegzaam dat de verdachte het witwassen in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte [naam medeverdachte 2] en (als feitelijk leidinggever van) [naam verdachte rechtspersoon] en [naam medeverdachte rechtspersoon] heeft begaan.
5.1.5.
Eindconclusie:
Het tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.
De verweren die zich tegen deze conclusie keren, worden verworpen.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte rechtspersoon het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
[naam verdachte rechtspersoon] (KvK [kvk-nummer] )
op meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 januari 2014
tot en met 1 februari 2016 te Hilversum en/of in
een of meer plaats(en) in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met anderen, van voorwerpen, te weten van een groot aantal virtuele
geldbedragen, met een totale waarde van in totaal ten minste
- 70.000,- euro (contante opnames)
- 12.989.602,65 euro (overboekingen naar [naam bedrijf 3] )
de herkomst heeft verhuld, en/of heeft
verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen waren, en/of heeft verborgen
en/of verhuld wie die voorwerpen voorhanden hebben gehad
en/of
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en
heeft omgezet en gebruik heeft gemaakt
terwijl hij en zijn mededaders wisten, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
en hij en zijn mededaders van het plegen van dit feit een gewoonte
hebben gemaakt
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte rechtspersoon moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken, begaan door een rechtspersoon.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit.
De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte rechtspersoon heeft zich samen met zijn medeverdachten ruim tweeënhalf jaar lang bezig gehouden met het witwassen van bitcoins. Door de verdachte rechtspersoon en haar mededaders is in totaal een bedrag van ruim zestien miljoen euro witgewassen. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt bovendien een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de integriteit van het financiële handelsverkeer. Ook worden op deze manier inkomens en vermogens onttrokken aan het zicht van de belastingdienst. De verdachte rechtspersoon heeft hier - ten koste van de samenleving – aan bijgedragen.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 augustus 2020, waaruit blijkt dat de verdachte rechtspersoon niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een geldboete. Bij de bepaling van de hoogte van de geldboete heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond binnen twee jaar nadat vervolging is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden.
De rechtbank houdt slechts rekening met een deel van de overschrijding van de redelijke termijn, nu niet het volledige tijdsverloop aan het Openbaar Ministerie kan worden toegerekend.
Voorts houdt de rechtbank rekening bij het bepalen van de hoogte van de geldboete enerzijds in het nadeel van de verdachte rekening met de omvang van het witgewassen geldbedrag en de duur van het feit, maar anderzijds ook met het feit dat de verbeurdverklaring van een vermogensbestanddeel waarmee het bedrijf werd uitgeoefend eveneens deel uit zal maken van de straf.
Alles afwegend acht de rechtbank een geldboete ter hoogte van € 45.000,-, en de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

9..In beslag genomen voorwerp

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen vordering op het banksaldo van rekening [bankrekeningnummer] verbeurd te verklaren.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft - gelet op het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken - bepleit dat de in beslag genomen vordering op het saldo op de rekening geretourneerd dient te worden aan de verdachte.
9.3.
Beoordeling
De in beslag genomen vordering op het saldo van voornoemde ING rekening zal worden verbeurd verklaard, nu dit een voorwerp betreft met behulp van welke het bewezen feit is begaan of voorbereid.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 23, 33, 33a, 47, 51 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

11.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte rechtspersoon het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte rechtspersoon meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
veroordeelt de verdachte rechtspersoon tot een
geldboete van € 45.000,00 (vijfenveertig duizend euro);
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf:
vordering op het banksaldo van rekening [bankrekeningnummer] .
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.P. van de Beek, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en W.M. Stolk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.D.B. Reuter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 oktober 2020.
De jongste en oudste rechters en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte rechtspersoon wordt ten laste gelegd dat
[naam verdachte rechtspersoon] (KvK [kvk-nummer] )
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 januari 2014
tot en met 1 februari 2016 te Hilversum en/of Schiphol en/of Laren, althans in
een of meer plaats(en) in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(van) voorwerpen, te weten (van) een (groot) aantal (virtue(e)l(e))
geldbedrag(en), met een totale waarde van in totaal (ten minste)
- 70.000,- euro (contante opnames)
- 12.989.602,65 euro (overboekingen naar [naam bedrijf 3] )
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of
verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen waren, en/of heeft verborgen
en/of verhuld wie die voorwerpen voorhanden hebben gehad
en/of
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
heeft omgezet en/of gebruik heeft gemaakt
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) althans redelijkerwijs moest(en)
vermoeden, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
en hij en/of zijn mededader(s) van het plegen van dit feit een gewoonte
heeft/hebben gemaakt, althans zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan
(schuld)witwassen.