Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 12 maart 2019;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 23 mei 2019, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- de aantekening dat de comparitie van partijen is gehouden op 2 september 2019;
- de overgelegde producties.
2.De vaststaande feiten
3.De vordering
4.Het verweer
5.De beoordeling van de vordering
brutosalaris van € 3.130,80 per maand. In de beoordeling die tot dat dictum leidt is onder 5.15 overwogen dat Marinno
het volledige loonverschuldigd is. In het vonnis is echter nergens overwogen dat hiertoe ook de vakantiebijslag hoort. Die vraag was kennelijk ook niet (expliciet) in geschil, want dit onderwerp is op geen enkel punt in het vonnis aan de orde gekomen. Dat desondanks vakantiebijslag onder het toegewezen bedrag moet worden begrepen, ligt niet in de rede, nu artikel 6 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bepaalt dat onder ‘loon’ de geldelijke inkomsten uit hoofde van een dienstbetrekking worden verstaan, met uitzondering van vakantiebijslagen. Vervolgens bepaalt artikel 17 lid 1 van die wet dat vakantiebijslag in de maand juni wordt uitbetaald. Gelet op dit alles moet dan ook worden geoordeeld dat in het eerder gewezen vonnis een andere rechtsbetrekking in geschil was. Dit verweer van Marinno slaagt daarom niet.