In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een erfrechtelijke kwestie waarin de omvang van de nalatenschap van een erflater is vastgesteld. De eisers, bestaande uit drie personen, hebben een vordering ingediend tegen de gedaagde, die in reconventie ook als eiseres optreedt. De rechtbank heeft op 18 december 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortvloeit uit eerdere tussenvonnissen van 27 februari en 31 juli 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huurinkomsten van een pand aan de [adres] aan de gedaagde toekomen, en dat zij ook verantwoordelijk is voor de lasten en kosten van het pand. De rechtbank heeft de huurpenningen vastgesteld op € 113.247,24, terwijl de onderhoudskosten en vaste lasten € 48.381,78 bedragen. Dit resulteert in een bedrag van € 64.865,46 dat aan de gedaagde toekomt.
Daarnaast heeft de rechtbank de vermogensbestanddelen van de nalatenschap vastgesteld, met een totaal van € 83.294,88 aan baten en € 153.451,00 aan schulden. De gedaagde is veroordeeld om een bedrag van € 64.478,69 aan de boedel te voldoen, evenals een bedrag van € 79.720,10 aan de nalatenschap. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdeling van de nalatenschap nog niet kan worden vastgesteld vanwege onvoldoende gegevens. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers en gedaagde in reconventie toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente over de verschuldigde bedragen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.