ECLI:NL:RBROT:2019:9923

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
C/10/544985 / HA ZA 18-171
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de omvang van de nalatenschap en huurpenningen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een erfrechtelijke kwestie waarin de omvang van de nalatenschap van een erflater is vastgesteld. De eisers, bestaande uit drie personen, hebben een vordering ingediend tegen de gedaagde, die in reconventie ook als eiseres optreedt. De rechtbank heeft op 18 december 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortvloeit uit eerdere tussenvonnissen van 27 februari en 31 juli 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huurinkomsten van een pand aan de [adres] aan de gedaagde toekomen, en dat zij ook verantwoordelijk is voor de lasten en kosten van het pand. De rechtbank heeft de huurpenningen vastgesteld op € 113.247,24, terwijl de onderhoudskosten en vaste lasten € 48.381,78 bedragen. Dit resulteert in een bedrag van € 64.865,46 dat aan de gedaagde toekomt.

Daarnaast heeft de rechtbank de vermogensbestanddelen van de nalatenschap vastgesteld, met een totaal van € 83.294,88 aan baten en € 153.451,00 aan schulden. De gedaagde is veroordeeld om een bedrag van € 64.478,69 aan de boedel te voldoen, evenals een bedrag van € 79.720,10 aan de nalatenschap. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdeling van de nalatenschap nog niet kan worden vastgesteld vanwege onvoldoende gegevens. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers en gedaagde in reconventie toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente over de verschuldigde bedragen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Dordrecht
zaaknummer / rolnummer: C/10/544985 / HA ZA 18-171
Vonnis van 18 december 2019
in de zaak van

1.[eiser 1] q.q.,

wonende te [woonplaats eiser 1] ,
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2] ,
3. [eiser 3],
wonende te [woonplaats eiser 3] (Zwitserland),
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat: mr. K.A. Boshouwers,
tegen:
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. M.C. Leenhouts.
Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [gedaagde] .

1.Het verdere verloop van procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
̵ het tussenvonnis van 31 juli 2019 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
̵ de akte tot in het geding brengen van een productie aan de zijde van [eiser 1] ;
̵ de akte uitlaten aan de zijde van [gedaagde] .
1.2.
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

2.1.
Verwezen wordt naar wat in de tussenvonnissen van 27 februari 2019 en 31 juli 2019 is overwogen en beslist. Dit wordt hier als overgenomen beschouwd.
2.2.
In het tussenvonnis van 31 juli 2019 is [eiser 1] in de gelegenheid gesteld de bankafschriften te verstrekken waaruit de door hem gestelde huurbetalingen blijken tot en met de maand maart 2019 van het pand aan de [adres] .
2.3.
[eiser 1] heeft bij akte de bankafschriften van de bankrekening met IBAN [rekeningnummer] overgelegd, naar welke bankrekening de huurders de huurpenningen hebben overgemaakt. Volgens [eiser 1] hebben de huurders een aantal keren kosten die voor rekening kwamen van de verhuurder zelf verrekend met de door hen verschuldigde huurpenningen. De huurders hadden € 117.785,40 aan huurpenningen moeten voldoen over de jaren 2014 tot en met maart 2019, maar de huurders hebben slechts € 113.247,24 voldaan. Het restantbedrag ziet op verrekeningsposten en op nog openstaande huurtermijnen over het jaar 2013, welke termijnen aan de boedel toekomen.
2.4.
[gedaagde] heeft de rechtbank bericht dat zij geen opmerkingen heeft over de laatste akte van [eiser 1] .
2.5.
Gelet op wat in het tussenvonnis van 27 februari 2019 is overwogen zijn partijen het erover eens dat de huurinkomsten uit het pand aan de [adres] aan [gedaagde] toekomen en dat zij ook de lasten en kosten van het pand dient te dragen. Beoordeeld moet daarom nu worden welk bedrag aan [gedaagde] toekomt. Omdat [gedaagde] de laatste akte van [eiser 1] , waarin met bankafschriften de huuropbrengsten zijn onderbouwd, niet heeft betwist, is de rechtbank van oordeel dat het saldo van de huuropbrengsten tot en met maart 2019 op € 113.247,24 moet worden gesteld.
[eiser 1] heeft zich reeds eerder in deze procedure op het standpunt gesteld dat de (onderhouds)kosten en vaste lasten van het pand aan de [adres] in totaal € 48.381,78 bedragen. Dit bedrag is door [gedaagde] evenmin betwist.
[gedaagde] komt derhalve een bedrag toe van € 64.865,46 (€ 113.247,24 -/- € 48.381,78).
Eindbeslissing in conventie
2.6.
Gelet op wat hiervoor is overwogen en de tussenvonnissen van 27 februari 2019 en 31 juli 2019 stelt de rechtbank de vermogensbestanddelen van de nalatenschap als volgt vast:
Baten:
  • Onroerende zaken € 0,00 (gelet op legaten)
  • Roerende zaken € 4.000,00
  • Bankrekeningen € 397,21
  • Borg Soto Grande € 1.355,00
  • Landrover € 3.500,00
  • Vorderingen op [gedaagde] € 74.042,67
Totaal: € 83.294,88
Schulden:
  • schulden € 24.201,00
  • hypotheekschuld € 129.250,00
Totaal: € 153.451,00
2.7.
Het door [gedaagde] te verrekenen bedrag is in het tussenvonnis van 31 juli 2019 vastgesteld op: € 9.563,98 (€ 1.228,14 + € 8.335,84).
2.8.
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat [gedaagde] aan de boedel moet voldoen een bedrag van € 64.478,69 (= € 74.042,67 -/- € 9.563,98). [gedaagde] zal, zoals gevorderd, daarom worden veroordeeld om dit bedrag te voldoen aan de boedel. De hierover gevorderde wettelijke rente zal als onbetwist en op grond van de wet worden toegewezen.
2.9.
Zoals reeds eerder is geoordeeld is [gedaagde] door haar zuivere aanvaarding aansprakelijk voor het negatieve saldo van de nalatenschap. Dit negatieve saldo bedraagt: € 79.720,10 (= € 83.294,88 -/- € 9.563,98 -/- € 153.451,00). [gedaagde] zal, zoals gevorderd, worden veroordeeld € 79.720,10 aan de nalatenschap te voldoen. De hierover gevorderde wettelijke rente zal als onbetwist en op grond van de wet worden toegewezen.
2.10.
[eiser 1] heeft tevens gevorderd om de verdeling vast te stellen met inachtneming van hetgeen hij in de processtukken ten aanzien van de verdeling heeft gesteld. [eiser 1] doelt er hiermee op dat de verdeling moet inhouden dat [gedaagde] nog een schuld aan de boedel dient te voldoen. Over hetgeen [gedaagde] aan de boedel verschuldigd is, heeft de rechtbank reeds onder 2.8 en 2.9 beslist. Bovendien is zij van oordeel dat de verdeling nog niet kan worden vastgesteld, omdat zij daarvoor over onvoldoende gegevens beschikt. Ook is onbekend of alle schuldeisers van de nalatenschap zijn betaald. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Eindbeslissing in reconventie
2.11.
Gelet op wat hiervoor is overwogen kan in reconventie worden toegewezen dat [verweerder] (in zijn hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder) wordt veroordeeld aan [eiseres] € 64.865,46 te betalen ter zake van de huurpenningen van de [adres] tot en met de maand maart 2019 verminderd met de lasten en kosten.
De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente zal als onbetwist en op grond van de wet worden toegewezen zoals hierna vermeld.
Proceskosten
2.12.
Gelet op de aard van deze procedure zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

3.Beslissing

De rechtbank
in conventie:
verklaart voor recht dat de nalatenschap van erflater een omvang heeft zoals hiervoor onder rechtsoverweging 2.6. is vastgesteld;
veroordeelt [gedaagde] tot het voldoen aan de boedel een bedrag van € 64.478,69, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] tot het voldoen aan de nalatenschap een bedrag van € 79.720,10, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
veroordeelt [verweerder] om aan [eiseres] te betalen € 64.865,46 aan vervallen huurpenningen verminderd met de kosten en de lasten tot en met maart 2019, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld artikel 6:119 BW over het saldo vanaf de dag van dagvaarding dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde;
in conventie en in reconventie:
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2019.
3120