3.De beoordeling
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat het één noch het ander in het voorliggende geval aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Verzoekster heeft schulden gemaakt die duiden op overbesteding. Daaronder verstaat de rechtbank schulden waarvan het aangaan niet strikt noodzakelijk was en waarvan verzoekster op het moment van aangaan wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij niet in staat zou zijn om deze te betalen. Het betreft hier schulden aan:
- Wehkamp, van € 570,55, ontstaan op 1 januari 2018;
- NS klantenservice afdeling schuldregeling, van € 100, ontstaan op 5 juni 2018;
- Pathé Unlimited, van € 126,40, ontstaan op 1 september 2018;
- Van Dijk Educatie, van € 439,26, ontstaan op 7 september 2018;
- HTM personenvervoer NV, van € 140,-, ontstaan op 20 september 2018;
- Bon Prix, van € 166,79, ontstaan op 5 oktober 2018;
- HTM personenvervoer NV, van € 95,52, ontstaan op 23 oktober 2018;
- Ziggo Services BV, van € 654,91, ontstaan op 21 november 2018;
- ANWB, van € 29,22, ontstaan op 22 november 2018.
Deze schulden zijn niet te goeder trouw ontstaan.
Verzoekster heeft daarnaast een schuld bij het CJIB van € 104,00, ontstaan op
6 november 2018. Deze schuld is naar haar aard niet te goeder trouw ontstaan.
Voormelde schulden zijn allemaal recent ontstaan en staan, mede gelet op de aard en de – gezamenlijke – omvang daarvan in relatie tot de totale schuldenlast, aan toelating in de weg.
Daar komt nog het volgende bij.
Ter zitting is gebleken dat verzoekster een 2-jarige opleiding volgt. Gedurende de tijd dat zij deze opleiding volgt, heeft zij geen afloscapaciteit. Het volgen van een opleiding verdraagt zich niet met het uitgangspunt dat verzoekster de verplichting heeft om zich gedurende drie jaar lang tot het uiterste in te spannen om zoveel mogelijk geld te verdienen voor haar schuldeisers. De enkele omstandigheid dat zij op dit moment geen startkwalificatie heeft is onvoldoende om aan te nemen dat zij gedurende de wettelijke schuldsaneringsregeling zonder opleiding geen afloscapaciteit zou kunnen genereren. Ook dit staat aan toelating in de weg.
Daarnaast is van belang dat verzoekster recent diverse schulden in haar vaste lasten heeft laten ontstaan. Het betreft hier schulden aan:
- Budget Energie, van € 582,33, ontstaan op 1 januari 2018;
- Gemeente Rotterdam serviceorganisatie, van € 99,15, ontstaan op 26 oktober 2018;
- Fa-Med, van € 45, ontstaan op 11 april 2019.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat gevreesd moet worden dat verzoekster de verplichting om geen nieuwe bovenmatige schulden te maken gedurende regeling niet naar behoren zal nakomen. Ook dit staat aan toelating in de weg.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden. De rechtbank merkt op dat het een goede ontwikkeling is dat verzoekster sinds 5 april 2019 budgetbeheer heeft. Indien het leven van verzoekster zich (verder) stabiliseert en zij weer volledig beschikbaar is voor de arbeidsmarkt, zal een volgend verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling mogelijk meer kans van slagen hebben.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.
4. De beslissing
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 november 2019.