ECLI:NL:RBROT:2019:9914

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
FT EA 19/1461
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 november 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoekster. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, maar twee schuldeisers hebben geweigerd in te stemmen met deze regeling. De rechtbank heeft de situatie van verzoekster beoordeeld, waarbij zij in aanmerking nam dat verzoekster een opleiding volgt en geen startkwalificatie heeft. De rechtbank oordeelde dat het volgen van een opleiding niet verenigbaar is met de verplichting van verzoekster om zich maximaal in te spannen om inkomen te genereren voor haar schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de weigerende schuldeisers zwaarder wegen dan die van verzoekster en heeft het verzoek om de schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 29 november 2019
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 15 oktober 2019, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1] , hierna te noemen: [schuldeiser 1] ;
  • [schuldeiser 2] , hierna te noemen: [schuldeiser 2] ;
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 22 november 2019 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer [naam 1] en de heer [naam 2] , beiden werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna te noemen schuldhulpverlening),
De schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift 19 concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 10.612,19 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 21 mei 2019 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 16,32% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op 5% van de voor haar geldende PW-norm. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Desgevraagd heeft schuldhulpverlening ter zitting verklaard dat zij gekozen heeft voor een saneringskrediet in plaats van een prognose-aanbod omdat verzoekster op dit moment een opleiding volgt. Verzoekster heeft geen startkwalificatie, te weten een opleiding op MBO
2-niveau. Schuldhulpverlening hanteert een beleid waarbij mensen zonder startkwalificatie vrijgesteld worden van de sollicitatieplicht en de mogelijkheid krijgen om een opleiding te volgen. De opleiding die verzoekster volgt zal twee jaar duren. Daarnaast is van belang dat verzoekster zwanger is. Schuldhulpverlening gaat er daarom van uit dat verzoekster de komende drie jaar niet méér inkomen zal kunnen verkrijgen dan zij momenteel heeft.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Zeventien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] stemmen hier niet mee in. Zij hebben een vordering van respectievelijk € 829,51 en € 63,82 op verzoekster, welke 7,8% en 0,6% van de totale schuldenlast belopen.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser 2] te kennen gegeven niet akkoord te gaan met het aanbod omdat dit niet in verhouding staat tot de openstaande vordering. De (jonge) leeftijd van verzoekster zou ook een rol hebben gespeeld bij de afweging.
[schuldeiser 1] heeft te kennen gegeven niet akkoord te gaan met het gedane voorstel, zonder verdere opgaaf van redenen.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben de weigerende schuldeisers geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht.
De rechtbank stelt voorop dat het volgen van een opleiding zich niet verdraagt met het uitgangspunt dat verzoekster de verplichting heeft om zich gedurende drie jaar lang tot het uiterste in te spannen om zoveel mogelijk geld te verdienen voor haar schuldeisers. Dit is tijdens het minnelijk traject niet anders dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling van toepassing zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat verzoekster niet in staat is om de komende drie jaar met (betaald) werk meer inkomen te genereren dan waarvan thans in het aanbod is uitgegaan. De enkele omstandigheid dat verzoekster op dit moment geen startkwalificatie heeft, is daartoe onvoldoende.
Dit staat in de weg aan toewijzing van het verzoek.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoekster of de overige schuldeisers. Het verzoek om [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 november 2019. [1]

Voetnoten

1.