4.2.3.Beoordeling
In februari 2016 heeft het bedrijf [naam bedrijf 3] . (hierna [naam bedrijf 3] ) via het (Nederlandse) bedrijf [naam bedrijf 2] diverse partijen babymelkpoeder gekocht. Het zou vervoerd worden door Unipac B.V. en later door WeForma . Bij het bedrijf Durban Insurance Company heeft [naam bedrijf 3] een verzekering moeten afsluiten voor het vervoer/de verscheping van de lading babymelkpoeder. [naam bedrijf 3] heeft verscheidene betalingen gedaan aan deze bedrijven voor de aankoop, verscheping, douanekosten en verschillende testen. Het geld moest steeds worden overgeboekt naar Nederlandse bankrekeningnummers. In totaal heeft [naam bedrijf 3] een bedrag van € 136.031,48 overgeboekt voor de aankoop en verscheping van de partijen babymelkpoeder, maar niets geleverd gekregen. Door [naam bedrijf 3] is aangifte gedaan van oplichting.
Uit nader onderzoek naar [naam bedrijf 2] blijkt dat dit bedrijf niet voorkomt in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). Gebleken is dat onder het bij [naam bedrijf 3] bekende vestigingsnummer van de KvK sinds 16 juni 2014 het bedrijf [naam bedrijf 1] staat geregistreerd. Dit is de eenmanszaak van de verdachte; deze is gevestigd op haar woonadres. Eén van de handelsnamen van het bedrijf [naam bedrijf 1] is [naam bedrijf 2] . Dit bedrijf is in het handelsregister van de KvK ingeschreven op 16 juni 2014 en uitgeschreven op 14 december 2016.
De contactpersoon voor [naam bedrijf 3] bij [naam bedrijf 2] is ene [valse naam verdachte] geweest. Uit onderzoek is gebleken dat de naam [valse naam verdachte] met de gebruikte
persoonsgegevens vals is en dat gebruik is gemaakt van een vervalst paspoort.
Door [naam bedrijf 3] zijn vijf overboekingen gedaan van in totaal € 90.900,31 naar de rekening van [naam bedrijf 2] , [rekeningnummer 1] . Dit is de zakelijke rekening van de verdachte. De verdachte beschikt daarnaast ook nog over (onder meer) een (studenten) privérekening, [rekeningnummer 2] .
Uit de analyse van de transactieoverzichten van zowel de zakelijke rekening als de privérekening van de verdachte volgt dat er tussen beide rekeningen geld werd overgeboekt. Ook blijkt dat steeds kort na de overboekingen door [naam bedrijf 3] geld werd opgenomen, in totaal 35 keer. Tevens zijn er consumptiegoederen en kleding gekocht in België en Nederland, die middels pintransacties zijn betaald. Na een overboeking door [naam bedrijf 3] is in totaal € 11.095,00 overgemaakt van de zakelijke rekening naar de privérekening van de verdachte. Na deze overboekingen is er kort daarna geld opgenomen bij geldautomaten.
De verdachte heeft verklaard dat zij haar zakelijke bankrekening door haar vriend [naam medeverdachte] heeft laten gebruiken voor de aankoop van trucks en dat het geld dat daarvoor op haar zakelijke rekening werd gestort afkomstig was van zijn tante. De verdachte heeft daartoe haar bankpas met bijbehorende pincode aan [naam medeverdachte] uitgeleend en hem tevens toegang verleend tot haar zakelijke internetbankieren. Verder heeft zij aan hem geen vragen gesteld over de herkomst van het geld of over zijn tante, van wie ze het bestaan ook nooit heeft geverifieerd. De verdachte heeft daarnaast verklaard dat zij heeft gezien dat er geldbedragen op haar zakelijke rekening binnenkwamen en dat zij dit geld deels naar haar privérekening heeft overgemaakt om vervolgens contant op te nemen.
De vraag die moet worden beantwoord is de verdachte wist of in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld dat op haar bankrekening werd gestort afkomstig was uit enig misdrijf en dat de verdachte dus het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het medeplegen van witwassen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Redengevend daarvoor is het volgende.
De verdachte is eerder, in 2015, in beeld gekomen als een verdachte in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de oplichting van het bedrijf [naam bedrijf 4] uit Heerenveen. Tijdens dat strafrechtelijk onderzoek was gebleken dat het bedrijf [naam bedrijf 4] op haar toenmalige bankrekeningnummer bij de ING geld had overgemaakt. De verdachte is in die zaak op
10 april 2015 gehoord en verklaarde bij de politie dat zij haar rekening liet gebruiken door een vriend en dat zij hem daartoe haar inloggegevens voor internetbankieren had verstrekt. De verdachte is toen door de politie geïnformeerd over de risico’s van het beschikbaar stellen van haar bankrekening aan een ander.
Ondanks deze eerdere verdenking heeft de verdachte opnieuw een eigen (zakelijke) bankrekening en inloggegevens ter beschikking gesteld aan iemand anders, te weten ene [naam medeverdachte] . Zodra er geld was gestort op haar zakelijke bankrekening werd dit geld direct door haar of [naam medeverdachte] contant opgenomen dan wel deels overgeboekt naar haar privérekening en eveneens direct contant opgenomen. De verdachte had daartoe de bankpas van de zakelijke rekening verstrekt aan [naam medeverdachte] alsmede de inloggegevens van internetbankieren. Op zijn verzoek heeft de verdachte ook de limiet voor de opname van de zakelijke bankrekening laten verhogen. Toen de Rabobank op enig moment de zakelijke rekening blokkeerde en de verdachte met documenten moest aantonen dat het geld op de rekening bestemd was voor de aankoop van vrachtwagens en de verdachte daarvoor documenten ontving van [naam medeverdachte] , heeft de verdachte bewust de Rabobank niet geïnformeerd dat zij [naam medeverdachte] hielp bij de aanschaf van vrachtwagens.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld dat op haar bankrekening werd gestort van misdrijf afkomstig was. De rechtbank stelt vast dat daarmee wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte opzet, in de zin van voorwaardelijk opzet, heeft gehad op het medeplegen van witwassen.