ECLI:NL:RBROT:2019:9908

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
10/146079-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen van een aanzienlijk bedrag met criminele herkomst

Op 11 oktober 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van witwassen van een bedrag van ongeveer € 136.031,48. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor de verdachte, maar de rechtbank oordeelde anders. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank concludeerde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat het geld dat op haar bankrekening werd gestort afkomstig was uit een misdrijf. Dit oordeel was gebaseerd op de feiten dat de verdachte eerder in beeld was gekomen in een strafrechtelijk onderzoek en dat zij haar bankrekening ter beschikking had gesteld aan een medeverdachte, zonder vragen te stellen over de herkomst van het geld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op het medeplegen van witwassen, en dat het bewezen feit een ernstige aantasting van de legale economie vormde. De rechtbank heeft de verdachte ook vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar het medeplegen van witwassen werd als bewezen verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/146079-18
Datum uitspraak: 11 oktober 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de door de politierechter naar de meervoudige kamer verwezen zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Kameroen) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
[woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. F. Ben-Saddek, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 oktober 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.L. van Delft heeft gevorderd:
- vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Tenlastegelegd is de opzetvariant van witwassen. Om tot een bewezenverklaring te komen moet daarom vaststaan dat de verdachte wist dat het geld van misdrijf ‒ in dit geval de oplichting van [naam bedrijf 3] . ‒ afkomstig was. Hoewel er allerlei vraagtekens gezet kunnen worden bij de naïviteit van het handelen van de verdachte en bij het appgesprek van 16 april 2016 met [naam medeverdachte] , kan die wetenschap niet wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de verdachte actief betrokken was bij het witwassen en dat zij wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. Zij was naïef en verliefd op de heer [naam medeverdachte] en primair bezig om afspraakjes met [naam medeverdachte] te regelen.
4.2.3.
Beoordeling
In februari 2016 heeft het bedrijf [naam bedrijf 3] . (hierna [naam bedrijf 3] ) via het (Nederlandse) bedrijf [naam bedrijf 2] diverse partijen babymelkpoeder gekocht. Het zou vervoerd worden door Unipac B.V. en later door WeForma . Bij het bedrijf Durban Insurance Company heeft [naam bedrijf 3] een verzekering moeten afsluiten voor het vervoer/de verscheping van de lading babymelkpoeder. [naam bedrijf 3] heeft verscheidene betalingen gedaan aan deze bedrijven voor de aankoop, verscheping, douanekosten en verschillende testen. Het geld moest steeds worden overgeboekt naar Nederlandse bankrekeningnummers. In totaal heeft [naam bedrijf 3] een bedrag van € 136.031,48 overgeboekt voor de aankoop en verscheping van de partijen babymelkpoeder, maar niets geleverd gekregen. Door [naam bedrijf 3] is aangifte gedaan van oplichting.
Uit nader onderzoek naar [naam bedrijf 2] blijkt dat dit bedrijf niet voorkomt in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). Gebleken is dat onder het bij [naam bedrijf 3] bekende vestigingsnummer van de KvK sinds 16 juni 2014 het bedrijf [naam bedrijf 1] staat geregistreerd. Dit is de eenmanszaak van de verdachte; deze is gevestigd op haar woonadres. Eén van de handelsnamen van het bedrijf [naam bedrijf 1] is [naam bedrijf 2] . Dit bedrijf is in het handelsregister van de KvK ingeschreven op 16 juni 2014 en uitgeschreven op 14 december 2016.
De contactpersoon voor [naam bedrijf 3] bij [naam bedrijf 2] is ene [valse naam verdachte] geweest. Uit onderzoek is gebleken dat de naam [valse naam verdachte] met de gebruikte
persoonsgegevens vals is en dat gebruik is gemaakt van een vervalst paspoort.
Door [naam bedrijf 3] zijn vijf overboekingen gedaan van in totaal € 90.900,31 naar de rekening van [naam bedrijf 2] , [rekeningnummer 1] . Dit is de zakelijke rekening van de verdachte. De verdachte beschikt daarnaast ook nog over (onder meer) een (studenten) privérekening, [rekeningnummer 2] .
Uit de analyse van de transactieoverzichten van zowel de zakelijke rekening als de privérekening van de verdachte volgt dat er tussen beide rekeningen geld werd overgeboekt. Ook blijkt dat steeds kort na de overboekingen door [naam bedrijf 3] geld werd opgenomen, in totaal 35 keer. Tevens zijn er consumptiegoederen en kleding gekocht in België en Nederland, die middels pintransacties zijn betaald. Na een overboeking door [naam bedrijf 3] is in totaal € 11.095,00 overgemaakt van de zakelijke rekening naar de privérekening van de verdachte. Na deze overboekingen is er kort daarna geld opgenomen bij geldautomaten.
De verdachte heeft verklaard dat zij haar zakelijke bankrekening door haar vriend [naam medeverdachte] heeft laten gebruiken voor de aankoop van trucks en dat het geld dat daarvoor op haar zakelijke rekening werd gestort afkomstig was van zijn tante. De verdachte heeft daartoe haar bankpas met bijbehorende pincode aan [naam medeverdachte] uitgeleend en hem tevens toegang verleend tot haar zakelijke internetbankieren. Verder heeft zij aan hem geen vragen gesteld over de herkomst van het geld of over zijn tante, van wie ze het bestaan ook nooit heeft geverifieerd. De verdachte heeft daarnaast verklaard dat zij heeft gezien dat er geldbedragen op haar zakelijke rekening binnenkwamen en dat zij dit geld deels naar haar privérekening heeft overgemaakt om vervolgens contant op te nemen.
De vraag die moet worden beantwoord is de verdachte wist of in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld dat op haar bankrekening werd gestort afkomstig was uit enig misdrijf en dat de verdachte dus het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het medeplegen van witwassen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Redengevend daarvoor is het volgende.
De verdachte is eerder, in 2015, in beeld gekomen als een verdachte in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de oplichting van het bedrijf [naam bedrijf 4] uit Heerenveen. Tijdens dat strafrechtelijk onderzoek was gebleken dat het bedrijf [naam bedrijf 4] op haar toenmalige bankrekeningnummer bij de ING geld had overgemaakt. De verdachte is in die zaak op
10 april 2015 gehoord en verklaarde bij de politie dat zij haar rekening liet gebruiken door een vriend en dat zij hem daartoe haar inloggegevens voor internetbankieren had verstrekt. De verdachte is toen door de politie geïnformeerd over de risico’s van het beschikbaar stellen van haar bankrekening aan een ander.
Ondanks deze eerdere verdenking heeft de verdachte opnieuw een eigen (zakelijke) bankrekening en inloggegevens ter beschikking gesteld aan iemand anders, te weten ene [naam medeverdachte] . Zodra er geld was gestort op haar zakelijke bankrekening werd dit geld direct door haar of [naam medeverdachte] contant opgenomen dan wel deels overgeboekt naar haar privérekening en eveneens direct contant opgenomen. De verdachte had daartoe de bankpas van de zakelijke rekening verstrekt aan [naam medeverdachte] alsmede de inloggegevens van internetbankieren. Op zijn verzoek heeft de verdachte ook de limiet voor de opname van de zakelijke bankrekening laten verhogen. Toen de Rabobank op enig moment de zakelijke rekening blokkeerde en de verdachte met documenten moest aantonen dat het geld op de rekening bestemd was voor de aankoop van vrachtwagens en de verdachte daarvoor documenten ontving van [naam medeverdachte] , heeft de verdachte bewust de Rabobank niet geïnformeerd dat zij [naam medeverdachte] hielp bij de aanschaf van vrachtwagens.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld dat op haar bankrekening werd gestort van misdrijf afkomstig was. De rechtbank stelt vast dat daarmee wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte opzet, in de zin van voorwaardelijk opzet, heeft gehad op het medeplegen van witwassen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2
zij op tijdstippen in de periode van 1 januari
2016 tot en met 1 mei 2016, te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander zich
schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers hebben zij verdachte en haar mededader,
voorwerpen te weten geldbedragen van in totaal ongeveer 136.031,48 euro,
verworven en voorhanden gehad en overgedragen
en omgezet en van genoemde voorwerpen gebruik gemaakt,
terwijl zij en haar mededader wisten dat bovenomschreven
voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, te weten uit oplichting.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van een bedrag van in totaal ongeveer € 136.031,48. Het witwassen van crimineel vermogen vormt, zeker in deze omvang, een aantasting van de legale economie en is een bedreiging voor de samenleving vanwege de corrumperende invloed ervan op het gewone handelsverkeer. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt bovendien de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
30 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen.
Om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 oktober 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 1 mei 2016,
te Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans éénmaal,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens)
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van
een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen
en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam bedrijf 3] (zie
documentcode 1712010900.AMB) heeft bewogen tot de afgifte van één
of meerdere geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 136.031,48 euro), in elk
geval van enig goed, hebbende verdachte en/of haar mededader(s) toen
aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven
- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
(telkens)
- zich voorgedaan als (een )(bestaand en betrouwbaar) bedrijf/bedrijven
genaamd [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 5] en/of [naam bedrijf 6]
en/of [naam bedrijf 7] en/of [naam bedrijf 8] en/of [naam bedrijf 9] en/of
(vervolgens)
- zich voorgedaan als (een) (bestaand en betrouwbaar) contactpersoon
genaamd [valse naam verdachte] en/of (vervolgens)
- meerdere verpakkingen babymelkpoeder te koop aangeboden en/of
(vervolgens)
- nadat de voornoemde bestelde geldbedrag(en) ten behoeve van de
aankoop en verscheping van de babymelkpoeder was/waren
overgemaakt naar (een) bankrekening(en) op naam van [naam bedrijf 2]
en/of [naam bedrijf 5] en/of [naam bedrijf 6] en/of [naam bedrijf 7]
en/of [naam bedrijf 8] . en/of [naam bedrijf 9] , die/dat bestelde goed(eren)
(telkens) niet heeft/hebben opgestuurd/verzonden naar voornoemde
[naam bedrijf 3] ,
waardoor voornoemde [naam bedrijf 3] (telkens) werd(en) bewogen
tot afgifte van (een) geldbedrag(en);
2
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2016 tot en met 1 mei 2016, te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, zich
schuldig heeft gemaakt aan (schuld) witwassen,
immers heeft/hebben zij verdachte en/of haar mededader(s),
(van) (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (van in
totaal ongeveer 136.031,48 euro),
a. a) de werkelijke aard en/of herkomst heeft verborgen en/of verhuld, dan
wel heeft verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende op dat/die
voorwerp(en) is en/of dat/die voorwerp(en) voorhanden had
danwel
b) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of overgedragen
en/of omgezet en/of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft
gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven
voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit
enig(e) misdrijf/misdrijven (te weten uit oplichting).