ECLI:NL:RBROT:2019:9876

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
16 december 2019
Zaaknummer
8147206 VZ VERZ 19-19778
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en rechtsgeldigheid van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst na mishandeling van een leidinggevende

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en Fortron B.V. over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet. [verzoeker], die sinds 23 april 2012 als glazenwasser bij Fortron in dienst was, werd op 17 september 2019 op staande voet ontslagen na beschuldigingen van mishandeling van een collega. Fortron stelde dat [verzoeker] op 16 september 2019 zijn leidinggevende, [naam collega 1], meerdere keren had geslagen, wat door getuigen werd bevestigd. [verzoeker] ontkende de beschuldigingen en verzocht om een verklaring voor recht dat het ontslag onregelmatig was, evenals om betaling van vakantietoeslag en een transitievergoeding.

De kantonrechter oordeelde dat Fortron voldoende bewijs had geleverd voor de beschuldigingen en dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was. De rechter stelde vast dat het gedrag van [verzoeker] als ernstig verwijtbaar werd aangemerkt, waardoor hij geen recht had op een transitievergoeding. Wel werd Fortron veroordeeld tot betaling van een restantbedrag aan vakantietoeslag en een wettelijke verhoging, maar de overige vorderingen van [verzoeker] werden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8147206 VZ VERZ 19-19778
uitspraak: 20 december 2019
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker]
verzoeker,
gemachtigde: mr. A.J.M. Vélu, advocaat te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FORTRON B.V.,
gevestigd te Hoensbroek,
verweerster,
gemachtigde: mr. R.M. Dessaur, advocaat te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoeker] ” en “Fortron”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 4 november 2019;
  • het verweerschrift, met bijlagen;
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen
aan de zijde van Fortron, met één bijlage.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 december 2019. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens Fortron zijn verschenen mevrouw [naam 1] (HR manager), de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] )(rayonmanager) en de heer [naam collega 1] (hierna: [naam collega 1] ) (meewerkend voorman), tezamen met de gemachtigde. Partijen hebben ieder het eigen standpunt (nader) toegelicht, waarbij Fortron zich mede heeft bediend van pleitaantekeningen. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden door de griffier.
1.3
De uitspraak van de beschikking is door de kantonrechter op heden bepaald.

2.De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
Fortron houdt zich bezig met glasbewassing van en op de locaties van haar opdrachtgevers.
2.2
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is op 23 april 2012 bij Fortron in dienst getreden als glazenwasser, aanvankelijk voor bepaalde tijd, welk dienstverband later is omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd.
2.3
Het salaris bedroeg laatstelijk € 2.090,- bruto per vier weken, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en een eindejaarsuitkering.
2.4
Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO Schoonmaak- en glazenwassersbedrijf.
2.5
Bij brief d.d. 17 september 2019 bericht Fortron aan [verzoeker] onder meer:

Betreft: bevestiging ontslag op staande voet
(…)
Naar aanleiding van het gesprek dat u op 17-09-2019 hebt gevoerd met [naam 2] (Rayonmanager) en [naam 3] (Commercieel Manager), bevestigen wij hierbij dat wij uw arbeidsovereenkomst op grond van een dringende reden met onmiddellijke ingang hebben opgezegd. Aan deze opzegging ligt het volgende ten grondslag.
Op maandag 16-9-2019 heeft u uw collega dhr. [naam collega 1] een aantal malen geslagen. De feiten die daaraan voorafgaan, zijn als volgt.
U had met uw collega [naam collega 1] een discussie over de aanhanger van de werkbus. Tussen jullie werd afgesproken dat de heer [naam collega 1] de aanhanger van de bus waarmee jij bij de garage was, op zou komen halen. Op het moment dat Dhr. [naam collega 1] bij de garage aankomt en aangaf dat hij met u wilde praten, bent u op de heer [naam collega 1] afgerend en hebt u hem (een aantal maal) geslagen. In een daaropvolgend telefoongesprek op 16-09-2019 met zowel [naam 2] (Rayonmanager) als [naam 4] (Projectmanager) heeft u ook toegegeven dat u dhr. [naam collega 1] een aantal maal heeft geslagen.
Tijdens ons gesprek op 17-09-2019 hebben wij u met het bovenstaande geconfronteerd en bent u in de gelegenheid gesteld daar op te reageren. U heeft in dit gesprek toegegeven dat u dhr. [naam collega 1] een aantal maal heeft geslagen. Daarbij heeft u geen spijt betuigd.
Voor ons is dit volstrekt onacceptabel. Door uw handelswijze hebben wij geen enkel vertrouwen meer in een vruchtbare samenwerking.
De hiervoor omschreven handelingen vormen voldoende reden om tot een onmiddellijke opzegging van uw arbeidsovereenkomst vanwege een dringende reden over te gaan. Dit betekent dat uw arbeidsovereenkomst op 17-09-2019 is geëindigd.
2.6
Bij brief d.d. 30 september 2019 bericht de gemachtigde van [verzoeker] aan Fortron onder meer:

Tot mij heeft zich gewend de heer [verzoeker] , wonende aan de [adres] in Rotterdam.
(…)
Op 17 september jl. is hij op staande voet ontslagen omdat zich een dringende reden in de zin der wet zou hebben voorgedaan. Hij zou een collega diverse keren hebben geslagen. Zulks is evenwel in het geheel niet waar. Mijn cliënt heeft zijn collega [naam collega 1] met geen vinger aangeraakt en zich ook overigens niet misdragen. De heer [verzoeker] is mitsdien ten onrechte ontslagen.
Mijn cliënt acht een terugkeer bij Fortron niet meer mogelijk en wenst alsnog in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te berusten maar maakt, behalve op betaling van het achterstallige salaris c.a. ook aanspraak op toekenning van een vergoeding wegens onregelmatig ontslag alsmede op de transitievergoeding.

3.Het verzoek

3.1
[verzoeker] verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, behoudens ten aanzien van het onder sub 1 gevorderde:
te verklaren voor recht dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door Fortron op 17 september 2019 onregelmatig is gegeven;
Fortron te veroordelen om aan [verzoeker] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
a. de vakantietoeslag ad € 981,- bruto berekend tot en met 17 september 2019;
b. een vergoeding van € 106,04 vakantie-uren ad € 1.458,05 bruto;
c. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het onder sub a en b gevorderde;
d. € 5.942,09 bruto aan gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW;
e. € 5.697,53 bruto ter zake van transitievergoeding ex artikel 7:673 jo. 673a BW;
f. de wettelijke rente over de sub a tot en met e bedoelde bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;
3. Fortron te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2
Daartoe heeft [verzoeker] – samengevat weergegeven en voor zover hierna van belang – het volgende aangevoerd.
3.3
[verzoeker] is op 17 september 2019 op staande voet ontslagen door Fortron. Als reden voor het ontslag is gegeven dat [verzoeker] een collega, [naam collega 1] , diverse keren heeft geslagen op 16 september 2019. [verzoeker] erkent dat die dag een discussie heeft plaatsgevonden met [naam collega 1] , doch hij heeft [naam collega 1] met geen vinger aangeraakt en betwist dat hij hem heeft geslagen. Eveneens wordt betwist dat [verzoeker] tegenover andere collega’s heeft erkend dat hij [naam collega 1] heeft geslagen. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat sprake is van samenspanning en corruptie binnen Fortron. Van een dringende reden in de zin der wet is geen sprake geweest en het ontslag op staande voet is ten onrechte gegeven. [verzoeker] heeft ook direct tegen het ontslag op staande voet geprotesteerd.
3.4
[verzoeker] acht een terugkeer bij Fortron niet mogelijk. De verhoudingen zijn dusdanig verstoord door de onterechte beschuldiging dat er geen vertrouwensbasis meer aanwezig is. [verzoeker] berust dan ook in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Sedert 20 september 2019 beschikt [verzoeker] over ander werk.
3.5
[verzoeker] heeft zijn salaris tot en met 17 september 2019 ontvangen van Fortron. Betaling van de vakantietoeslag alsmede een vergoeding wegens niet genoten vakantiedagen is echter uitgebleven. [verzoeker] maakt dan ook nog aanspraak op de vakantietoeslag berekend tot en met 17 september 2019, zijnde € 981,-. Aan vakantiedagen resteerde voor [verzoeker] nog 106,4 uren, hetgeen overeenkomt met een vergoeding van € 1.458,05 bruto. [verzoeker] heeft op 3 december 2019 van Fortron een betaling ad € 1.400,- ontvangen met als omschrijving ‘tussentijdse betaling’. Onduidelijk is echter voor [verzoeker] waar dit bedrag precies op ziet.
3.6
[verzoeker] maakt daarnaast aanspraak op een vergoeding wegens onregelmatig ontslag. [verzoeker] is langer dan vijf jaar en korter dan tien jaar in dienst, zodat de opzegtermijn twee maanden bedraagt. Het salaris van [verzoeker] bedroeg € 2.090,- bruto per vier weken, hetgeen overeenkomt met een bedrag van € 2.264,17 bruto per maand. De gefixeerde schadevergoeding bedraagt mitsdien het salaris berekend tot 1 december 2019, zijnde
€ 5.501,93 bruto, vermeerderd met 8% vakantietoeslag ad € 440,16, is € 5.942,09 bruto.
3.7
[verzoeker] heeft daarnaast recht op de transitievergoeding. [verzoeker] is op 23 april 2012 bij Fortron in dienst getreden, zodat de transitievergoeding 7/3 maal het maandsalaris vermeerderd met vakantietoeslag bedraagt, zijnde 7/3 x € 2.445,29 = € 5.697,53 bruto.

4.Het verweer

4.1
Fortron verzoekt om de verzoeken van [verzoeker] tezamen, dan wel ieder afzonderlijk, af te wijzen, althans te matigen, kosten rechtens. Daartoe heeft Fortron – samengevat weergegeven en voor zover hierna van belang – het volgende aangevoerd.
4.2
Vast staat, althans voldoende is aangetoond door Fortron, dat [verzoeker] op 16 september 2019 zijn leidinggevende [naam collega 1] meerdere keren heeft geslagen. [naam collega 1] heeft dit tegenover Fortron verklaard. [verzoeker] heeft dit op 16 september 2019 ook zelf aan drie collega’s verteld, te weten de heer [naam collega 2] (hierna: [naam collega 2] ) (meewerkend voorman), de heer [naam collega 3] (hierna: [naam collega 3] )(projectmanager) en [naam 2] . [verzoeker] heeft dit vervolgens ook nog eens herhaald tegenover [naam 2] en de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ) tijdens het gesprek dat op 17 september 2019 heeft plaatsgevonden. Voorgaande blijkt uit de door Fortron bij verweerschrift overgelegde verklaringen van voornoemde personen. Voornoemde personen (inclusief [naam collega 1] ) hebben geen enkele reden of belang tot het afleggen van een onjuiste verklaring. Gewezen wordt daarnaast op de door [naam collega 1] gedane aangifte bij de politie. Van machtsmisbruik dan wel corruptie binnen Fortron is in het geheel geen sprake. [verzoeker] kan niet volstaan nu met een eenvoudige ontkenning van zijn handelen. Voorgaande is niet geloofwaardig. Van belang in dit verband is voorts dat [verzoeker] niet direct heeft geprotesteerd tegen het ontslag maar daar ruim twee weken mee heeft gewacht.
4.3
Geweld kan en wordt door Fortron niet geaccepteerd, is volstrekt onaanvaardbaar en levert zowel naar subjectieve als objectieve maatstaven een dringende reden op om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. De positie van [verzoeker] als werknemer is door zijn handelen onhoudbaar geworden en hij heeft het vertrouwen van Fortron verloren. Van Fortron kan redelijkerwijze niet gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het gegeven ontslag op staande voet is dan ook rechtsgeldig gegeven. Als verzwarende omstandigheid is van belang dat [verzoeker] tijdens het gesprek op 17 september 2019 in het geheel geen spijt/berouw heeft getoond van zijn handelen en meende niets verkeerd te hebben gedaan. Fortron verzoekt dan ook het op 17 september 2019 aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig te verklaren.
4.4
Op grond van artikel 7:681 BW dient [verzoeker] een keuze te maken tussen een verzoek tot vernietiging van het gegeven ontslag dan wel daarin te berusten en zo nodig een billijke vergoeding te vragen. De door [verzoeker] verzochte verklaring voor recht past derhalve niet in het wettelijk systeem en dient reeds daarom te worden afgewezen.
4.5
Ter zake van de door [verzoeker] gevorderde uitbetaling van het vakantiegeld en de niet genoten vakantiedagen is door Fortron inmiddels een netto voorschot ad € 1.400,- betaald, welk bedrag [verzoeker] ter mondelinge behandeling ook heeft erkend te hebben ontvangen. Het restant ad € 48,- zal binnen een week na de mondelinge behandeling alsnog worden betaald, zodat ter zake daarvan niets meer resteert te voldoen.
4.6
Van een aanspraak op de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW kan geen sprake zijn. Subsidiair verzoekt Fortron deze te matigen tot nihil omdat de gestelde te late betaling Fortron niet of in verminderde mate is aan te rekenen.
4.7
Nu geen sprake is van een opzegging van de arbeidsovereenkomst zonder het respecteren van de geldende opzegtermijn, kan [verzoeker] ook geen aanspraak maken op een gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW ad € 5.942,09 bruto. Subsidiair stelt Fortron dat het door [verzoeker] berekende bedrag aan gefixeerde schadevergoeding niet klopt en € 4.890,60 bruto behoort te zijn.
4.8
Op grond van artikel 7:673 lid 7 onder c BW wordt aan [verzoeker] een aanspraak op de transitievergoeding ontzegd nu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] . Door ernstig gewelddadig op te treden richting zijn leidinggevende heeft [verzoeker] zich ernstig misdragen en daarmee ook het vertrouwen van de werkgever definitief en onherstelbaar verloren.

5.De beoordeling

5.1
In geschil is tussen partijen - kort samengevat - of het op 17 september 2019 gegeven ontslag op staande voet al dan niet rechtsgeldig is gegeven en of en zo ja, welke vergoedingen moeten worden toegekend. Tevens is aan de orde of Fortron nog gehouden is vakantietoeslag alsmede een vergoeding ter zake van opgebouwde niet genoten vakantiedagen te voldoen.
5.2
[verzoeker] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Voor zover het verzoek betrekking heeft op de transitievergoeding, is dit ook tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
5.3
Een dringende reden voor de werkgever bestaat ingevolge artikel 7:678 BW in daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de dienstbetrekking te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag òf van zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in de beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van het geval, zoals de leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor de werknemer zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
5.4
Bovendien moet de reden voor het ontslag op staande voet onverwijld aan werknemer worden medegedeeld, zodat het voor hem onmiddellijk duidelijk is welke eigenschappen of gedragingen tot het beëindigen van de dienstbetrekking hebben geleid. Voor de beoordeling van de vraag of het door Fortron aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, is de aan [verzoeker] opgegeven reden zoals vermeld in de brief d.d. 17 september 2019 maatgevend.
5.5
Blijkens de brief d.d. 17 september 2019 legt Fortron aan het ontslag ten grondslag dat [verzoeker] zijn leidinggevende, [naam collega 1] , op 16 september 2019 meerdere malen heeft geslagen. Voorgaande is door [verzoeker] in de onderhavige procedure betwist.
5.6
De kantonrechter is echter van oordeel dat Fortron voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat [verzoeker] [naam collega 1] op 16 september 2019 (meermaals) heeft geslagen. Daarbij is van belang dat door Fortron een viertal schriftelijke getuigenverklaringen zijn overgelegd alsmede een proces-verbaal van de door [naam collega 1] bij de politie gedane aangifte van mishandeling. Uit laatstgenoemde aangifte volgt dat [naam collega 1] heeft verklaard dat [verzoeker] hem die dag meerdere malen heeft geslagen, welke lezing van de feiten door hem ter mondelinge behandeling nogmaals is bevestigd. Daarnaast volgt uit een drietal schriftelijke verklaringen, te weten die van [naam collega 2] , [naam collega 3] en [naam 2] dat [verzoeker] hen op 16 september 2019 ieder afzonderlijk heeft gebeld en zelf tegenover hen heeft verklaard dat hij die dag [naam collega 1] meermaals heeft geslagen. Uit de schriftelijke verklaring van [naam 2] volgt daarnaast dat hij op 16 september 2019 ook door [naam collega 1] is gebeld, die eveneens heeft verklaard dat [verzoeker] hem die dag meermaals heeft geslagen. Ook volgt uit de schriftelijke verklaring van [naam 2] dat [verzoeker] in het gesprek dat op
17 september 2019, in bijzijn van [naam 3] , heeft plaatsgevonden, nogmaals de mishandeling heeft erkend. Voorgaande vindt tevens steun in de overgelegde schriftelijke verklaring van [naam 3] . Ter mondelinge behandeling heeft [naam 2] voorts desgevraagd nogmaals bevestigd dat de inhoud van de door hem afgelegde schriftelijke verklaring de feiten zoals deze hebben plaatsgevonden juist weergeeft. Gelet op het voorgaande mocht van [verzoeker] meer verwacht worden dan te volstaan met de kale stelling, inhoudende dat hetgeen door Fortron is gesteld niet waar is. Door [verzoeker] is zijn stelling echter in het geheel niet onderbouwd en evenmin is bewijs ter zake daarvan aangeboden. Dat sprake zou zijn van corruptie dan wel machtsmisbruik binnen Fortron, is door Fortron uitdrukkelijk betwist en volgt ook nergens uit. De kantonrechter ziet dan ook geen reden om aan de juistheid van de afgelegde verklaringen te twijfelen. Voldoende vast staat dan ook naar het oordeel van de kantonrechter dat [verzoeker] [naam collega 1] op 16 september 2019 meermaals heeft geslagen.
5.7
Het meermaals slaan van een leidinggevende kan naar het oordeel van de kantonrechter als een dringende reden worden aangemerkt. Van belang daarbij is dat artikel 7:678 lid 2 sub e BW mishandeling van een medewerknemer ook expliciet als voorbeeld van een dringende reden noemt. Dergelijk handelen is onaanvaardbaar en wordt als ernstig beschouwd. Er zijn door [verzoeker] geen redenen, laat staan aanvaardbare redenen, aangevoerd die het toepassen van geweld jegens [naam collega 1] kunnen rechtvaardigen. Gelet op de ernst van de gedraging is begrijpelijk dat Fortron geen vertrouwen in [verzoeker] meer had en kon van Fortron in redelijkheid ook niet gevergd worden de arbeidsovereenkomst nog langer te laten voortduren. Het ontslag op staande voet is, zo is door [verzoeker] ook niet weersproken, bovendien onverwijld gegeven. Het ontslag op staande voet is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook rechtsgeldig gegeven.
5.8
Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, zal het verzoek van [verzoeker] , inhoudende om voor recht te verklaren dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door Fortron op 17 september 2019 onregelmatig is gegeven, worden afgewezen.
5.9
Nu geen sprake is van een onregelmatige opzegging, wordt de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging eveneens afgewezen.
5.1
[verzoeker] heeft aanspraak gemaakt op een transitievergoeding. Op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Fortron heeft met een beroep op dit artikel betaling van de transitievergoeding geweigerd. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de feiten en omstandigheden die de dringende reden vormen in dit geval ook ernstige verwijtbaarheid op. Immers de feiten en omstandigheden zijn van dien aard dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van het handelen of nalaten van [verzoeker] dat, mede gezien de voorbeelden genoemd in de wetsgeschiedenis, als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Als voorbeeld wordt namelijk genoemd, het plegen van een misdrijf door de werknemer waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt. Voorgaande betekent dat Fortron de transitievergoeding niet verschuldigd is en het verzoek van [verzoeker] wordt afgewezen.
5.11
Door Fortron is ter mondelinge behandeling erkend dat de vakantietoeslag en vergoeding wegens opgebouwde en niet-genoten vakantiedagen ten tijde van het indienen van het verzoekschrift door [verzoeker] nog niet waren voldaan. Wel stelt zij nadien een bedrag ad € 1.400,- netto als zijnde voorschot daarop aan [verzoeker] te hebben uitbetaald, waarvan de ontvangst door [verzoeker] ook is erkend. Ter mondelinge behandeling is door Fortron een eindafrekening overgelegd, waarvan de juistheid als zodanig door [verzoeker] niet is betwist. Op basis daarvan zal, rekening houdende met het reeds betaalde voorschotbedrag, nog worden toegewezen, een bedrag van € 48,16 netto. Dit echter met dien verstande, dat wanneer deze restantbetaling inmiddels door Fortron is voldaan, dit bedrag in mindering strekt op hetgeen hierna wordt toegewezen.
5.12
De gevorderde wettelijke verhoging is toewijsbaar, nu niet valt in te zien waarom het niet tijdig betalen van de vakantietoeslag alsmede de uitbetaling van de opgebouwde maar niet-genoten vakantiedagen, Fortron niet is aan te rekenen. De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden echter wel aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 15%. De wettelijke rente is eveneens toewijsbaar.
5.13
Gelet op de aard van de procedure worden de proceskosten gecompenseerd.

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt Fortron tot betaling aan [verzoeker] van het bedrag van € 48,16 netto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW tot een maximum van 15% en te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 1.448,16 netto, vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
495