ECLI:NL:RBROT:2019:9874

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
16 december 2019
Zaaknummer
ROT 18/5888
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke heroverweging van geweigerde exploitatievergunning voor terras van een café met nadruk op belangenafweging en gelijkheidsbeginsel

Op 18 december 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, een café-eigenaar en zijn partner, en de burgemeester van de gemeente [gemeente 1]. De zaak betreft de weigering van een exploitatievergunning voor een terras van hun café. In een eerdere tussenuitspraak op 16 augustus 2019 heeft de rechtbank vastgesteld dat het bestreden besluit gebreken vertoonde, met name in de belangenafweging en de toepassing van het gelijkheidsbeginsel. De burgemeester kreeg de kans om deze gebreken te herstellen, wat leidde tot een nieuwe beoordeling van de situatie.

Eisers stelden dat hun financiële belangen onvoldoende waren meegewogen in de besluitvorming. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de exploitatie van het terras zou leiden tot ontoelaatbare geluidshinder, wat de woon- of leefsituatie in de omgeving negatief zou beïnvloeden. De rechtbank concludeerde dat de financiële belangen van eisers niet opwogen tegen het algemeen belang van de leefbaarheid in de omgeving.

Daarnaast werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen. De rechtbank stelde vast dat de situatie van de door eisers genoemde cafés niet vergelijkbaar was met die van hun eigen café, vooral gezien de afstand tot de naastgelegen woningen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de burgemeester de gebreken had hersteld. Tevens werd bepaald dat de burgemeester het griffierecht van € 170,-- aan eisers moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/5888

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, en [eiseres] , eiseres, te [woonplaats] , tezamen eisers,

en
de burgemeester van de gemeente [gemeente 1] (tot 1 januari 2019 de gemeente [gemeente 2] ), verweerder,
gemachtigde: [naam gemachtigde] .
Als derde-belanghebbende neemt aan deze procedure deel:

[naam] , te [woonplaats] ,

gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk.

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 16 augustus 2019 verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit gebreken bevat. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld deze gebreken te herstellen.
Bij brief van 12 september 2019 heeft verweerder gebruik gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Verweerder heeft hierbij nadere stukken ingediend.
Bij brieven van 28 oktober 2019 hebben eisers en de derde-belanghebbende hierop gereageerd. Eisers hebben hierbij nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft vervolgens, met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het onderzoek gesloten en bepaald dat uitspraak zal worden gedaan.

Overwegingen

1. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat het bestreden besluit twee gebreken bevat. Ten eerste heeft verweerder, in strijd met artikel 3:4, eerste lid, van de Awb, de financiële belangen van eisers niet bij zijn besluitvorming betrokken. Ten tweede heeft verweerder niet of onvoldoende gemotiveerd in hoeverre de situatie bij de vijf door eisers genoemde cafés/restaurants anders is dan bij het café van eisers, zodat niet beoordeeld kan worden of het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt.
De financiële belangen van eisers
2.1.
Ten aanzien van het eerste gebrek heeft verweerder in zijn brief van 12 september 2019 het volgende aangevoerd. Eisers hebben onvoldoende inzicht gegeven in hun financiële situatie. Het is daarom niet duidelijk dat zij in een slechte financiële situatie verkeren. Ook is niet duidelijk dat een eventuele slechte financiële situatie het gevolg is van of te maken heeft met de weigering van de exploitatievergunning voor het terras. Verweerder heeft verder gesteld dat hij meer belang hecht aan het voorkomen van ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van de woon- of leefsituatie dan aan de financiële belangen van eisers.
2.2.
Eisers hebben hierop als volgt gereageerd. Verweerder heeft eisers nooit gevraagd om documenten te verstrekken waaruit de slechte financiële positie van eisers blijkt. Verweerder heeft de belangen van eisers nog steeds niet daadwerkelijk bij zijn besluitvorming betrokken. Verweerder zegt immers dat hij meer belang hecht aan het voorkomen van ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van de woon- of leefsituatie dan aan de financiële belangen van eisers. Eisers hebben voorts aangevoerd dat uit de door hen ingediende nadere stukken blijkt dat hun financiële positie slecht is.
2.3.
De derde-belanghebbende heeft zich bij het standpunt van verweerder aangesloten.
2.4.
De rechtbank overweegt als volgt. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat verweerder, die in dit verband beoordelings- en beleidsruimte heeft, zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de exploitatie van het terras gepaard zal gaan met zodanige geluidhinder dat de woon- of leefsituatie in de omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed (zie in 5.2 en in 5.5 van de tussenuitspraak). De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ook in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de financiële belangen van eisers bij de exploitatievergunning voor het terras niet opwegen tegen het algemene belang dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van het terras niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Hierbij is van belang dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat juist het terras voor eisers het verschil zou maken. Dat blijkt ook niet uit de financiële stukken die eisers hebben ingediend bij hun brief van 28 oktober 2019.
2.5.
Eisers hebben in hun brief van 28 oktober 2019 ook betoogd dat verweerder ten onrechte het belang van de leefbaarheid van het dorp [plaats] niet heeft meegewogen. De rechtbank gaat aan dit betoog voorbij, omdat dit in de tussenuitspraak al is verworpen (zie in 5.10 van de tussenuitspraak).
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel
3.1.
Verweerder heeft zijn standpunt dat de situatie bij de vijf door eisers genoemde cafés/restaurants anders is dan bij het café van eisers en dat er daarom geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, nader toegelicht in zijn brief van 12 september 2019. Eisers hebben het standpunt van verweerder bestreden. De derde-belanghebbende heeft zich bij het standpunt van verweerder aangesloten. De rechtbank overweegt het volgende.
3.2.
Niet in geschil is dat drie van de vijf door eisers genoemde cafés/restaurants buiten het gebied van de voormalige gemeente [gemeente 2] liggen. De (mogelijk) voor deze cafés/restaurants verstrekte exploitatievergunningen voor terrassen zijn dus verstrekt door een ander bestuursorgaan dan de burgemeester van de toenmalige gemeente [gemeente 2] . De desbetreffende besluitvorming en de daarbij gemaakte afwegingen kunnen daarom niet aan verweerder worden tegengeworpen. Dat de door eisers genoemde cafés/restaurants alle zijn gelegen in het gebied van de nieuwe gemeente [gemeente 1] , maakt dit niet anders. De conclusie is dat ten aanzien van de genoemde drie cafés/restaurants alleen al hierom geen sprake kan zijn van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
3.3.
De resterende twee cafés/restaurants zijn [naam horecagelegenheid 1] en [naam horecagelegenheid 2] . De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van deze cafés/restaurants geen sprake is van gelijke gevallen. Verweerder heeft gesteld dat de afstand tussen de terrassen van de beide cafés/restaurants en de naastgelegen woningen (ongeveer) vijftien meter bedraagt. Eisers hebben dit niet betwist. Dit is een belangrijk verschil met de situatie van het terras van eisers, dat immers direct grenst aan de woning van de derde-belanghebbende. Er is reeds daarom geen sprake van gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt dus.
Conclusie
4. Uit het voorgaande en uit de tussenuitspraak volgt dat het bestreden besluit gebreken bevat, dat het beroep in zoverre gegrond is en dat het bestreden dient te worden vernietigd.
5. De rechtbank ziet aanleiding om, op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, Awb, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Hierbij is van belang dat verweerder de gebreken met betrekking tot de belangenafweging en het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft hersteld (zie hiervoor in 2.4 en 3.3). Met betrekking tot het gebrek dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten eisers in de gelegenheid te stellen te worden gehoord over de e-mail van de derde-belanghebbende, verwijst de rechtbank naar punt 4.7 van de tussenuitspraak.
6. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu geen sprake is van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht van € 170,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, voorzitter, en mr. M.G.L. de Vette en mr. A.S. Flikweert, leden, in aanwezigheid van mr. J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2019.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en tegen de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.