ECLI:NL:RBROT:2019:9760

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
C/10/536162 / HA ZA 17-935
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij douanewerkzaamheden en opdrachtgever bij invoeraangifte van tabaksafval

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de aansprakelijkheid van partijen in verband met een invoeraangifte van tabaksafval. De eiseres, Customs Support Import B.V. (CSI), heeft Vollers Holland B.V. en Redisa OÜ aangesproken voor een douaneschuld van € 1.592.962,50 die voortvloeit uit een incorrecte aangifte. De rechtbank heeft vastgesteld dat CSI als douane-expediteur optrad voor Redisa, maar dat Vollers ook een rol speelde als opdrachtgever. De rechtbank heeft de partijen opgedragen bewijs te leveren over hun verantwoordelijkheden en de voorwaarden waaronder de aangifte is gedaan. De zaak is complex door de internationale aspecten en de toepassing van de Fenex-voorwaarden, die bepalend zijn voor de aansprakelijkheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat CSI moet bewijzen dat zij daadwerkelijk gehouden is om het bedrag aan de douane te betalen, terwijl Vollers moet aantonen dat zij alleen als opdrachtgever wilde optreden indien de aangifte volledig voor rekening en risico van Redisa zou komen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van douane-expediteurs en de gevolgen van onjuiste aangiften.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/536162 / HA ZA 17-935
Vonnis van 11 december 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CUSTOMS SUPPORT IMPORT B.V.,
gevestigd te Rotterdam-Albrandswaard,
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. J.A. Biermasz te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VOLLERS HOLLAND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.G.M. de Koning te Amsterdam,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
REDISA OÜ,
gevestigd te Tallinn, Estland,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna CSI, Vollers en Redisa genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het incidentele vonnis van 13 juni 2018, waarbij is toegestaan dat Redisa door Vollers in vrijwaring wordt gedagvaard
  • de conclusie van antwoord tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie aan de zijde van Vollers
  • de beslissing van de rechtbank van 16 januari 2019, waarbij partijen zijn opgeroepen om op de zitting te verschijnen
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte houdende overlegging producties
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 mei 2019
  • de faxberichten van de advocaten van CSI en Redisa van 17 respectievelijk 21 juni 2019 met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
CSI is douane-expediteur en verzorgt voor opdrachtgevers invoer- en andere douaneaangiften en treedt in voorkomende gevallen eveneens op als beperkt fiscaal vertegenwoordiger. Zij beschikt over een betalingsfaciliteit bij de douane, hetgeen betekent dat de douane van de door CSI gestelde zekerheid door aangevers verschuldigde bedragen afboekt.
2.2.
Vollers is een logistiek dienstverlener en houdt zich onder meer bezig met opslag-,
overslag en transport van goederen.
2.3.
Redisa exploiteert een groothandelsbedrijf in granen, onbewerkte tabaksbladeren en afsnijdsels, zaaizaden en veevoeders.
2.4.
CSI verricht vanaf ongeveer 2015 douanewerkzaamheden (met name invoeraangiften) in opdracht van Vollers. Op deze werkzaamheden zijn haar eigen algemene
voorwaarden van toepassing alsmede de (laatste versie van de) Fenex voorwaarden (versie 1 juli 2004)
2.5.
Op 9 maart 2017 heeft Vollers aan CSI opdracht gegeven om een partij “
tobacco scrap” met een brutogewicht van 17.548 kg en een nettogewicht van 16.050 kg ten invoer
voor het vrije verkeer van de EU aan te geven. Vollers heeft op het opdrachtformulier opgegeven dat de partij in de Gecombineerde Nomenclatuur diende te worden ingedeeld onder goederencode “24.01.30.00” die geldt voor “afvallen van tabak”.
2.6.
CSI heeft bedoelde invoeraangifte conform de opdracht van Vollers ingediend. CSI heeft daarbij jegens de douane gehandeld als direct vertegenwoordiger van Redisa. Via Vollers had CSI een door Redisa ondertekende overeenkomst/machtiging directe vertegenwoordiging ontvangen. Hierin staat onder meer dat CSI de aangiften doet
“in the name and for the account of the Principal”en dat de Fenex voorwaarden van toepassing zijn. Redisa had de partij ingekocht in Bangladesh en verkocht aan een Duitse klant en had Vollers op 3 maart 2017 opdracht gegeven de partij voor haar in Rotterdam in ontvangst te nemen, in te klaren en naar Duitsland te vervoeren.
2.7.
De zending is door de douane geselecteerd voor fysieke controle op 9 maart 2017.
De douane heeft monsters genomen van de partij en deze monsters in een laboratorium onderzocht. Op 24 mei 2017 heeft zij aan “Redisa p/a CSI” aangekondigd dat zij voornemens is een correctie op de in de invoeraangifte aangegeven goederencode toe te passen. Volgens de douane gaat het niet om tabaksafval maar om rooktabak. Rooktabak is, anders dan tabaksafval, een accijnsproduct. Bij invoer in de EU is per kilogram rooktabak een specifieke accijns ten bedrage van € 99,25 verschuldigd.
2.8.
Op 22 november 2017 heeft de douane aan Redisa een uitnodiging tot betaling van € 1.592.962,50 verzonden. Het door Redisa en CSI aangetekende bezwaar is op 2 april 2018 ongegrond verklaard. Redisa en CSI hebben op 4 april 2018 beroep tegen deze uitspraak ingesteld.
2.9.
CSI heeft Vollers schriftelijk aansprakelijk gesteld en haar verzocht tot betaling van c.q. zekerheidstelling voor een bedrag van € 1.592.962,50. Op 20 juli 2017 heeft Vollers aangegeven geen gehoor te zullen geven aan het verzoek tot betaling c.q. tot zekerheid-stelling. Daarop heeft CSI diezelfde dag conservatoir derdenbeslag doen leggen ten laste van Vollers.
2.10.
Bij brief van 11 januari 2018, met als kop: “Mededeling financiële aansprakelijk-heid”, heeft de douane van CSI verlangt dat zij ter zake van de voor Redisa gedane aangifte zekerheid stelt tot een bedrag van € 1.592.962,50.

3.Het geschil

in conventie en in reconventie

3.1.
CSI vordert samengevat – hoofdelijke veroordeling van Vollers en Redisa tot betaling van € 1.592.962,50, te vermeerderen met rente en gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten en ten aanzien van Vollers ook beslagkosten, althans subsidiair tot betaling aan CSI van al hetgeen CSI jegens de douane gehouden mocht zijn.
3.2.
Vollers en Redisa voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van CSI in de kosten.
3.3.
In voorwaardelijke reconventie vordert Vollers
I. CSI te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding gelijk aan de hoogte van het bedrag dat Vollers in conventie aan CSI dient te voldoen, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag;
II. primair te verklaren voor recht dat Vollers - indien zij in conventie enige betaling aan CSI dient te verrichten - deze betaling rechtstreeks aan de douane mag verrichten ten titel van zekerheid, dan wel subsidiair aan de uitvoerbaarheid bij voorraad de voorwaarde te verbinden dat CSI zekerheid stelt voor terugbetaling aan Vollers.
In reconventie vordert Vollers
III. de op verzoek van CSI gelegde beslagen op te heffen op kosten van CSI;
In conventie en in (voorwaardelijke) reconventie vordert Vollers
IV. CSI te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het in dezen te wijzen vonnis plus nakosten, kosten in de vrijwaringsprocedure rechtens.
3.4.
CSI concludeert tot afwijzing van de (voorwaardelijke) vorderingen in reconventie, met veroordeling van Vollers, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
De zaak tussen CSI en Redisa betreft een internationaal geschil omdat deze partijen in verschillende landen zijn gevestigd. De rechtbank dient in zoverre ambtshalve haar (internationale) bevoegdheid en het toepasselijk recht vast te stellen.
4.2.
Aangezien deze zaak een burgerlijke of handelszaak betreft en Redisa gevestigd is in een EU-lidstaat, terwijl CSI haar vordering op of na 10 januari 2015 heeft ingesteld, is de Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: de Brussel I bis-Verordening van toepassing. Omdat Vollers als mede-gedaagde gevestigd is in Nederland, is de rechtbank ook ten aanzien van Redisa bevoegd op grond van artikel 8 lid 1 van de Brussel I bis-Verordening. Bovendien geldt dat Redisa verschenen is en de bevoegdheid van deze rechtbank niet heeft betwist (artikel 26 Brussel I bis-Verordening).
4.3.
Vertegenwoordiging jegens de douane bij het vervullen van de in de douane-wetgeving voorgeschreven handelingen en formaliteiten is geregeld in de Verordening (EU) Nr. 952/2013 van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (hierna: ‘DWU’). Op grond van artikel 22 van de tussen partijen overeengekomen Fenex voorwaarden is op hun overeenkomst Nederlands recht van toepassing, nu dit artikel een rechtskeuzebeding inhoudt overeenkomstig artikel 3 van de toepasselijke Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I).
4.4.
CSI legt aan haar vordering ten grondslag dat Vollers de aan haar op 9 maart 2017 gegeven opdracht (zie 2.5) op eigen naam heeft gegeven, dat Redisa haar ook zelf die opdracht heeft gegeven, dat de douane € 1.592.962,50 aan tabaksaccijns zal heffen en ten laste van de betalingsfaciliteit van CSI zal brengen en dat Vollers en Redisa op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden en de Fenex voorwaarden (hoofdelijk) gehouden zijn om CSI te vrijwaren.
4.5.
Volgens Vollers heeft niet zij maar alleen Redisa als opdrachtgever van CSI te gelden, althans dient de overeenkomst tussen haar en CSI te worden vernietigd op grond van dwaling. Voorts heeft CSI verwijtbaar gehandeld door tegenover de douane het vakje “betaling door vertegenwoordiger” aan te kruisen. Tenslotte is volgens Vollers niet aangetoond dat CSI daadwerkelijk een bedrag aan de douane verschuldigd is, betaald heeft of zekerheid heeft gesteld. Tijdens de comparitie heeft Vollers gesteld dat CSI geen belang heeft bij haar vordering.
4.6.
Redisa erkent dat zij als aangever heeft te gelden maar ook volgens haar is niet aangetoond dat CSI daadwerkelijk een bedrag aan de douane verschuldigd is, betaald heeft of zekerheid heeft gesteld. Voor het geval de douane bij CSI kan, mag en zal naheffen roept Redisa de vernietiging in van artikel 17 lid 5 t/m 8 van de Fenex voorwaarden, nu deze volgens haar onder de gegeven omstandigheden onredelijk bezwarend zijn.
4.7.
De rechtbank oordeelt als volgt. Tussen partijen staat vast dat CSI naar de douane toe is opgetreden als direct en onmiddellijk vertegenwoordiger van Redisa. Blijkens de onder 2.8. weergegeven uitnodiging tot betaling gaat ook de douane daar van uit. Op grond van artikel 77 lid 3 DWU geldt Redisa in haar hoedanigheid van aangever als schuldenaar van de douaneschuld. Dat roept de vraag op of CSI voldoende belang heeft bij de door haar ingestelde vordering. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigd omdat tussen partijen niet in geschil is dat de douane, bij brief van 11 januari 2018 met als kop: “Mededeling financiële aansprakelijkheid”, van CSI verlangt dat zij ter zake van de voor Redisa gedane aangifte zekerheid stelt tot een bedrag van € 1.592.962,50. Aldus heeft CSI voldoende belang bij de door haar ingestelde vordering.
4.8.
Voor toewijzing van de primaire vordering zal echter vast moeten komen te staan dat CSI daadwerkelijk gehouden is om genoemd bedrag aan de douane te betalen, althans daarvoor zekerheid te stellen (subsidiaire vordering). Vollers en Redisa wijzen er immers terecht op dat uit genoemde brief van de douane slechts van een verlangen blijkt (zonder dat een betaaltermijn is gegeven) maar niet van een juridische verplichting. De rechtbank zal CSI derhalve opdragen te bewijzen dat zij daadwerkelijk gehouden is om in verband met de invoer van de partij tabaksafval € 1.592.962,50 (of een lager bedrag) aan de douane te betalen, althans daadwerkelijk gehouden is daarvoor zekerheid te stellen.
4.9.
Indien CSI in dit bewijs slaagt, zal de vordering in ieder geval jegens Redisa toewijsbaar zijn. Redisa betwist niet dat zij daartoe in beginsel verplicht is op grond van artikel 17, lid 7 van de Fenex voorwaarden
(“De opdrachtgever is te allen tijde verplicht in verband met de opdracht door enige overheid in te vorderen dan wel na te vorderen bedragen alsmede daarmee samenhangende opgelegde boetes aan de expediteur te vergoeden”). Redisa beroept zich tevergeefs op de vernietiging van deze bepaling omdat deze onredelijk bezwarend voor haar zou zijn. Volgens CSI heeft zij dat beroep niet onderbouwd. Ter gelegenheid van de comparitie heeft Redisa gewezen op de volgende omstandigheden:
a. de kennisvoorsprong van CSI op Redisa, en het verschil in financiële armslag;
b. het gegeven dat CSI Redisa er niet op heeft gewezen dat de douane controleerde. Hierdoor is een onomkeerbare toestand in het leven geroepen;
c. het gegeven dat CSI op 26 januari 2018 een verzoek tot uitstel van betaling voor Redisa heeft gedaan, en dat Redisa van tevoren ook alle door CSI gevraagde gegevens daarvoor beschikbaar heeft gesteld (waaronder van haar financiële gegoedheid, of er onverplichte uitkeringen zijn geweest, liquiditeitsprognoses, wie haar bankrelatie is etc.);
d. het gegeven dat Redisa CSI tot op heden in bezwaar en in beroep ondersteunt, met o.a. alle mogelijke feitelijke informatie over tabaksafval, rooktabak, en welke andere gegevens CSI maar verlangt;
e. het gegeven dat CSI, kennelijk, geen moeite doet om de douane af te houden van het voornemen om niet bij Redisa, maar bij CSI, al dan niet via het rekening-courant de douaneschuld te innen (zo deze gehandhaafd blijft).
4.10.
Gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, acht de rechtbank de door Redisa aangevoerde omstandigheden onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat het beding onredelijk bezwarend is. Tussen partijen is immers niet in geschil dat Redisa meer dan CSI beschikte over feitelijke informatie over het betrokken product (dat blijkt ook uit haar eigen omstandigheid d). Ook naar de andere stellingen van Redisa is CSI hier slechts als haar direct vertegenwoordiger opgetreden en dat geschiedde
“in the name and for the account of the Principal” (zie hiervoor onder 2.6.)
.Daarnaast mag van een Europese groothandelaar in goederen verwacht worden dat hij zich realiseert welke risico’s hij neemt als tabaksafval in de EU wordt ingevoerd, dat hij weet dat de douane gerechtigd is om tot fysieke controle over te gaan en dat het niet mogelijk is van de invoer af te zien indien de douane daadwerkelijk daartoe overgaat. De omstandigheden c, d en e hebben betrekking op de periode na het sluiten van de overeenkomst tussen Redisa en CSI en spelen hier geen rol. Aldus is het beroep op vernietiging van artikel 17 van de Fenex voorwaarden vanwege onredelijk bezwarende gevolgen, ook na de ter comparitie door Redisa gedane aanvulling nog steeds onvoldoende onderbouwd.
4.10.
Voor het geval CSI slaagt in haar bewijs, oordeelt de rechtbank het volgende over haar vorderingen op Vollers.
Zoals hiervoor onder 2.5. en 2.6 is vastgesteld heeft Vollers niet slechts bemiddeld tussen CSI en Redisa maar heeft zij zelf aan CSI opdracht gegeven om de partij “
tobacco scrap” - weliswaar op naam van Redisa - ten invoer aan te geven. Dat blijkt zowel uit de e-mail van [naam 1] van Vollers van 9 maart 2017
(“Zoals besproken, bijgaande opdracht a.u.b. voor ons inklaren..”) als uit het bijgevoegde door Vollers ingevulde opdrachtformulier waarboven staat: “
OPDRACHT VOOR AANGIFTE TEN INVOERmet daaronder: “Opdrachtgever: Vollers Holland B.V.”.
Omdat ook in de verhouding CSI Vollers de Fenex voorwaarden van toepassing zijn, geldt ook hier dat CSI zich kan beroepen op het hiervoor aangehaalde artikel 17 lid 7 van de Fenex voorwaarden.
4.11.
Vollers heeft aangevoerd dat zij geen risico’s wilde nemen met betrekking tot risicovolle zendingen van bijvoorbeeld tabaksafval, dat zij nog nooit een opdracht tot inklaring aan CSI heeft gegeven voor een potentiële accijnszending en geen enkel risico wilde lopen en dat CSI dat weet. Zij stelt dat de overeenkomst vernietigbaar is op grond van dwaling, aangezien de zending voor rekening en risico van Redisa was. Bij een juiste voorstelling van zaken zou Vollers de overeenkomst niet hebben gesloten. CSI wist of behoorde te weten dat bovengenoemde omstandigheden voor Vollers als dwalende van doorslaggevend belang zouden zijn geweest en Vollers stelt dat CSI haar had moeten informeren.
CSI betwist dat een en ander zo zou zijn be- of afgesproken. Volgens haar heeft Vollers op geen enkele wijze aangegeven dat deze opdracht bijzonder zou zijn en dat zij juist daarom specifiek CSI benaderde.
De rechtbank oordeelt als volgt. De juistheid van het standpunt van Vollers volgt nog niet uit de door haar overgelegde verklaring van de heer [naam 2] (voormalig locatie manager bij Vollers) van 21 december 2017 (productie 4 bij conclusie van antwoord) en evenmin uit de volgorde van de door Redisa respectievelijk Vollers aan CSI gegeven opdrachten. De rechtbank zal Vollers opdragen te bewijzen dat CSI wist, althans behoorde te begrijpen dat Vollers alleen als opdrachtgever wilde optreden indien de aangifte volledig voor rekening en risico van Redisa zou komen. Het staat op grond van de stellingname van CSI al vast dat zij Vollers niet voor de bijzondere risico’s van deze zending - en met name de mogelijke gevolgen voor Vollers zelf - heeft gewaarschuwd.
4.12.
Tot slot heeft Vollers gesteld dat CSI verwijtbaar heeft gehandeld door tegenover de douane het vakje “betaling door vertegenwoordiger” aan te kruisen zonder daarbij bij Vollers en/of Redisa te informeren naar de gewenste methode van betaling. Zeker gezien het grote gevaar van deze manier van betaling - een risicovolle zending, met als latent gevolg een naheffing van € 1.592.962,50 - had het voor de hand gelegen om bij Redisa of bij Vollers te informeren naar haar wensen, althans een contragarantie van de opdrachtgever te verlangen. Dit heeft CSI nagelaten, hetgeen voor haar rekening en risico dient te blijven. Vollers is van mening dat een redelijk en juist handelende douane-agent in deze situatie niet als CSI had gehandeld, te meer nu CSI zich volledig bewust is geweest van de risico’s die komen kijken bij de inklaring van tabaksafval. Het was CSI die partijen informeerde dat een dergelijke zending altijd fysiek zou worden gecontroleerd. Het is om die reden een grove fout om voor een onbekende importeur, gevestigd in Estland met aandeelhouders gevestigd te Gibraltar, zonder enige zekerheid een risicovolle zending in te klaren. Als gevolg van deze grove fout lijdt Vollers schade en zij wenst deze te verrekenen met de eventuele vordering van CSI.
Volgens CSI snijden deze stellingen geen hout. CSI heeft voorafgaand aan deze opdracht regelmatig invoeropdrachten van Vollers ontvangen en Vollers weet uiteraard dat voor de in het primaire aangifteproces verschuldigde rechten gebruik wordt gemaakt van de
Betalingsfaciliteit van CSI. Als Vollers het anders had gewild in dit specifieke geval, dan had zij dat aan CSI kenbaar moeten maken. Vollers heeft de templateovereenkomst/ machtiging directe vertegenwoordiging die CSI gebruikt aan Redisa doorgestuurd en het door Redisa ingevulde en ondertekende exemplaar, na retourontvangst, aan CSI doorgestuurd. Ook uit dit stuk blijkt dat voor de opdracht gebruik wordt gemaakt van de betalingsfaciliteit van de douanevertegenwoordiger. Vollers heeft evenmin geprotesteerd toen aan haar het douanerecht zonder tariefpreferentie ad € 3.531,- werd doorbelast bij wijze van aanvullende zekerheidstelling.
4.13.
Vollers heeft hetgeen CSI heeft aangevoerd niet betwist. De rechtbank oordeelt dat uit deze onbestreden stellingen van CSI blijkt dat Vollers op de hoogte was en instemde met betaling via de betalingsfaciliteit van CSI. Het verweer van Vollers faalt evenals de op deze stellingen gebaseerde reconventionele vordering tot schadevergoeding.
4.14.
Alle andere beslissingen zullen worden aangehouden.

5.De beslissing in conventie en in reconventie

De rechtbank
5.1.
draagt CSI op te bewijzen dat zij daadwerkelijk gehouden is om in verband met de invoer van de partij tabaksafval € 1.592.962,50 (of een ander bedrag) aan de douane te betalen, althans dat zij daadwerkelijk gehouden is om daarvoor zekerheid te stellen;
5.2.
draagt Vollers op te bewijzen dat CSI wist, althans behoorde te begrijpen dat Vollers alleen als opdrachtgever wilde optreden indien de aangifte volledig voor rekening en risico van Redisa zou komen;
5.3.
bepaalt dat partijen, indien deze het bewijs niet door getuigen willen leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, het voornemen hiertoe binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank -
Administratie handel en haven, afdeling roladministratie, kamer E12.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10554- en aan de wederpartij moet opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
5.4.
bepaalt dat indien partijen dit bewijs willen leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan het Wilhelminaplein 100/125, door mr. P.C. Santema die als rechter-commissaris zal optreden;
5.5.
bepaalt dat partijen, indien deze getuigen willen laten horen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank -
Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555- de namens hen te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden februari tot en met april 2020 moet opgeven, waarna dag/dagen en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
5.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank
-
Administratie handel en haven, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555- en de wederpartij moeten toesturen;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema, mr. C. Sikkel en mr. dr. I. Koning en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2019.
32/1573/2950