ECLI:NL:RBROT:2019:9753

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
10/710015-19 / TUL VV: 10/681159-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor woninginbraak en straatroof met vrijspraak van meerdere overvallen

Op 12 december 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2001, die werd beschuldigd van het medeplegen van een woninginbraak en een straatroof. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tevens is er een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd in de vorm van een contactverbod met medeverdachten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van meerdere pogingen tot overvallen in Ridderkerk, omdat het bewijs daarvoor niet wettig en overtuigend was. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn betrokkenheid bij de woninginbraak en straatroof, verminderd toerekeningsvatbaar was door zijn psychische problemen en de invloed van een overlastgevende jeugdgroep. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte meegewogen in de strafoplegging. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de schade al was vergoed. De rechtbank heeft ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de verdachte al langer in voorarrest had gezeten dan de opgelegde straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/710015-19
Parketnummer vordering TUL VV: 10/681159-17
Datum uitspraak: 12 december 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2001,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
Intermetzo JJI Lelystad te Lelystad.
Raadsman mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzittingen van 25 en 28 november 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3, 5 en 6 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van vijftien maanden met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel);
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod met medeverdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 5] , waarbij in geval van overtreding van het contactverbod 1 week vervangende jeugddetentie geldt per overtreding, met een maximum van 6 maanden jeugddetentie en een proeftijd van 2 jaren;
  • alsmede dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 3 ( [naam zaak 1] ), feit 5 ( [naam zaak 2] ) en feit 6 ( [naam zaak 3] )
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3, 5 en 6 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraakoverwegingen feit 4 ( [naam zaak 4] )
De rechtbank stelt vast dat op 15 november 2018 door twee personen is geprobeerd de Albert Heijn aan de [adres delict 1] in [plaats 1] te overvallen met behulp van een vuurwapen (of een daarop gelijkend voorwerp).
Aan de orde is de vraag of de verdachte één van de daders van deze poging tot overval is.
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte deze overval heeft geprobeerd te plegen, op basis van de aangiftes, de historische telefoongegevens van de verdachte (waaruit blijkt dat zijn telefoon op de bewuste dag in [plaats 1] heeft aangestraald) en de beschikbare videobeelden waarop de daders te zien zijn. Volgens de officier komt de lengte van één van de daders overeen met de lengte van de verdachte en zijn daarnaast in de woning van de verdachte een soortgelijke handschoen aangetroffen als die één van de daders - zo blijkt uit de videobeelden - ten tijde van de poging tot overval droeg. Daarbij komt dat de verdachte geen enkele verklaring heeft gegeven voor het feit dat zijn telefoon op de bewuste dag in [plaats 1] heeft aangestraald, aldus de officier van justitie.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken, nu de moeder van de verdachte de verdachte niet heeft herkend op de beschikbare videobeelden, er geen sporen van de verdachte in de Albert Heijn zijn gevonden, de verdachte op de bewuste dag niet in [plaats 1] is gezien en de dader blank zou zijn, terwijl de verdachte lichtgetint is. Daarnaast blijkt uit een tapgesprek dat de verdachte zegt dat hij het niet gedaan heeft; hij was niet op de hoogte van het feit dat hij getapt werd. De enkele aanwezigheid van (slechts) één soortgelijke handschoen in de woning van de verdachte als de twee handschoenen die één van de daders droeg, is onvoldoende voor zijn betrokkenheid bij de poging tot overval, aldus de raadsman. Het betreft immers handschoenen die veel jongens van deze leeftijd dragen. Relevant is daarbij nog dat bij de medeverdachte [naam medeverdachte 2]
tweesoortgelijke handschoenen zijn aangetroffen.
4.2.3.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat uit het dossier aanwijzingen naar voren komen dat de verdachte betrokken is geweest bij het plegen van de onderhavige poging tot overval.
Zo past de verdachte - naar het oordeel van de rechtbank - in het signalement dat de aangevers van één van de daders hebben gegeven, is bij de verdachte een soortgelijke handschoen aangetroffen als de handschoenen die één van de daders droeg ten tijde van het plegen van de poging tot overval, en heeft de verdachte geen (aannemelijke) verklaring gegeven voor het aanstralen van zijn telefoon in [plaats 1] op de dag van de overval rond het tijdstip van de overval.
De rechtbank acht het voorgaande echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen. Daarbij is met name het volgende nog van belang.
Uit het dossier is gebleken dat in de periode voorafgaand en na de overval op de Gamma meerdere overvallen in [plaats 2] (en omgeving) hebben plaatsvonden, die volgens de politie telkens door leden van de zogeheten Nieuwe Generatie Groep (“NGG”) zijn gepleegd. Omdat bijvoorbeeld sprake is van een bepaalde
modus operandiis dit zeer goed denkbaar, anderzijds is dit - ook tegen de achtergrond van het dossier - naar het oordeel van de rechtbank een aanname, die (ten onrechte) de mogelijkheid uitsluit dat een “niet lid” of een door de politie niet als zodanig geïdentificeerd lid van deze groep de overval op de Gamma mede heeft gepleegd. Uit het dossier blijkt bovendien dat ook volgens de politie deze groep niet statisch van samenstelling is (geweest). Wat daar ook van zij, uiteindelijk kan door de rechtbank op dit moment niet meer en niet minder worden vastgesteld dan dat de daders van de overvallen bijna allemaal ongeveer hetzelfde uiterlijk, postuur (en lengte) hebben en telkens dezelfde soort kleding en (hand)schoenen droegen en dat in zoverre sprake was van wisselende samenstellingen, dat de overvallen werden gepleegd door één, twee of drie daders. Één en ander is - gelet op het voorgaande - in relatie tot de verdachte in specifiek de zaak [naam zaak 4] echter onvoldoende identificerend: het feit dat de telefoon van de verdachte op de bewuste dag een mast in [plaats 1] heeft aangestraald is in die omstandigheden ook onvoldoende redengevend om als bewijs te dienen dat de verdachte één van de overvallers is geweest.
Het voorgaande brengt met zich dat het onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
4.3.
Bewijsoverwegingen feit 1 ( [naam zaak 1] )
De rechtbank stelt vast dat op 9 oktober 2018 in [plaats 2] is ingebroken in een woning aan de [adres delict 2] en dat bij die woninginbraak kostbare sieraden zijn weggenomen van [naam slachtoffer 1] (hierna: de aangeefster).
Aan de orde is de vraag of de verdachte samen met anderen deze woninginbraak heeft gepleegd.
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend dient te worden bewezen dat de verdachte de woninginbraak met anderen heeft gepleegd, nu tussen de verdachte en zijn mededaders sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking die was gericht op het plegen van de woninginbraak. De officier van justitie komt hiertoe nu volgens hem uit de verklaring van de getuige [naam getuige 1] blijkt dat sprake was van een gezamenlijk plan tussen de verdachte en zijn mededaders (zijnde [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 2] ) dat er op was gericht in te breken in genoemde woning en dat de verdachte ook betrokken was bij de gezamenlijke uitvoering van dat plan, doordat hij in de woning heeft ingebroken en binnen is geweest. De officier van justitie heeft daarbij opgemerkt dat de verklaring van de getuige [naam getuige 1] steun vindt in andere bewijsmiddelen. Zo bevinden zich in het dossier stukken waaruit blijkt dat in de woning van [naam medeverdachte 4] enkele van de bij de aangeefster weggenomen sieraden zijn aangetroffen en is na onderzoek van de telefoon van [naam medeverdachte 2] gebleken dat daarop foto’s aanwezig waren van de bij de aangeefster weggenomen gouden ketting met ashanger.
4.3.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat voor dit feit vrijspraak dient te volgen, omdat ten aanzien van dit feit niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. Volgens de raadsman levert de verklaring van de getuige [naam getuige 1] onvoldoende bewijs op en is er daarnaast geen objectief steunbewijs in het dossier aanwezig voor de betrokkenheid van de verdachte bij dit feit.
Daarbij heeft de raadsman aangevoerd dat de getuige [naam getuige 1] op essentiële onderdelen anders heeft verklaard bij de politie dan bij de rechter-commissaris en dat uit zijn verklaring blijkt dat hij bovendien, door zijn slechte ogen, niet goed heeft kunnen zien wie wat heeft gedaan bij of in de woning.
4.3.3.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van de getuige [naam getuige 1] bij de politie blijkt dat hij op 9 oktober 2018 in [plaats 2] was met [naam medeverdachte 1] , [naam verdachte] (de verdachte), [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 4] . Volgens de getuige [naam getuige 1] had [naam medeverdachte 2] een tas met gereedschap bij zich en gingen de jongens bij een speeltuintje aan de [adres delict 2] staan. Hij hoorde toen dat ze bij een woning op de hoek wilden inbreken. Hij zag toen dat [naam verdachte] , [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 2] de achtertuin met gereedschap ingingen en hij hoorde daarop een hoop herrie en breekgeluiden. Vervolgens zag hij dat [naam verdachte] en [naam medeverdachte 4] in de woning waren. Over [naam medeverdachte 1] heeft hij onder meer verklaard dat hij op de uitkijk stond bij het hek van de speeltuin.
De rechtbank overweegt dat de getuige [naam getuige 1] genoemde verklaring in grote lijnen bij de rechter-commissaris heeft herhaald en dat de verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden.
Zo bevindt zich in het dossier een aangifte waaruit blijkt dat er op 9 oktober 2018 bij een woning aan de [adres delict 2] is ingebroken. Tevens bevat het dossier een proces-verbaal van bevindingen van de politie, waaruit blijkt dat de achterdeur van de bewuste woning is opengebroken door middel van het wrikken met een schroevendraaier in de sluitnaad en waarbij de cilinder van het slot is afgebroken.
Daarnaast is uit het dossier gebleken dat bij [naam medeverdachte 4] , die volgens de getuige [naam getuige 1] in de woning is geweest, thuis sieraden zijn aangetroffen van de aangeefster.
Verder zijn op de telefoon van, volgens getuige [naam getuige 1] , één van de daders, te weten van [naam medeverdachte 2] , foto’s aangetroffen van de uit de woning weggenomen gouden ketting met ashanger. Over de gouden ketting met ashanger van de aangeefster heeft de getuige [naam getuige 2] verklaard dat hij deze ketting van [naam medeverdachte 2] heeft gekregen, dat hij deze samen met hem heeft ingeleverd en dat zij er 100 of 200 euro voor hebben gekregen.
De rechtbank merkt op dat de verdachte niet heeft willen verklaren wat hij op de bewuste avond heeft gedaan (en met wie) en dat hij zich zowel bij de politie als op de terechtzitting op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
Voor wat betreft de betrokkenheid van de verdachte en zijn rol bij de woninginbraak heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de getuige [naam getuige 1] . De getuige heeft weliswaar bij de rechter-commissaris verklaard dat hij het daadwerkelijke binnengaan in de woning met verbreking van de deur niet heeft kunnen zien, maar hij verklaart daar wel - net als bij de politie - dat hij braakgeluiden heeft gehoord nadat de jongens de tuin van de woning in waren gegaan met de bedoeling in te breken in de woning. Of en wie hij dan precies van die drie jongens in de woning heeft gezien, is niet relevant. Uit de verklaring van [naam getuige 1] en de overige bewijsmiddelen blijkt immers genoegzaam dat de verdachte en zijn medeverdachten niet alleen het plan hadden in te breken en hierover afspraken hadden gemaakt voor wat betreft de uitvoering, maar ook dat zij dit plan vervolgens samen hebben uitgevoerd (ze hebben immers ook de beschikking gekregen over de sieraden).
Nu uit het voorgaande blijkt dat de verklaring van [naam getuige 1] op diverse punten wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte als medepleger betrokken was bij de woninginbraak. Het voorgaande betekent dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
4.4.
Bewijsoverwegingen feit 2 ( [naam zaak 2] )
De rechtbank stelt vast dat op 7 juni 2018 op de [adres delict 3] in [plaats 2] een straatroof heeft plaatsgevonden, waarbij door twee daders op gewelddadige wijze twee gouden schakelkettingen van [naam slachtoffer 2] (hierna: de aangever) zijn weggenomen.
Aan de orde is de vraag of de verdachte één van de daders is geweest van de straatroof.
4.4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat op basis van de aangifte, de verklaring van de getuige [naam getuige 3] en de herkenning van de verdachte door verbalisant [naam verbalisant] in het door de aangever gegeven signalement van één van de daders, wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte dit feit samen met een ander (medeverdachte [naam medeverdachte 3] ) heeft gepleegd.
4.4.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken, nu ten aanzien van dit feit niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum en het dossier geen objectief steunbewijs bevat. Zo wordt de verklaring van de getuige [naam getuige 3] tegengesproken door de verklaring van de getuige [naam getuige 4] en dient aan de herkenning door verbalisant [naam verbalisant] geen waarde te worden toegekend, nu het signalement dat door de aangever is gegeven niet op de verdachte van toepassing is (de verdachte is niet van Marokkaanse afkomst), aldus de raadsman.
4.4.3.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen voldoende is komen vast te staan dat de verdachte de betreffende straatroof samen met zijn medeverdachte heeft gepleegd.
Daarbij overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat enkel en alleen de getuige [naam getuige 3] de naam van de verdachte als één van de daders heeft genoemd, niet betekent dat er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij dit feit. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de getuige [naam getuige 3] voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden.
Zo wordt die steun gevonden in de door getuige [naam getuige 4] bij de politie afgelegde verklaring. Zij noemt in die verklaring weliswaar geen namen, maar zegt wel dat zij samen was met de mensen “die dit hebben gedaan”. Zij zegt tegen de politie dat zij loyaal blijft aan mensen en niet wil zeggen wie het zijn. Zij verklaart verder dat zij op die bewuste dag met haar vriendin [naam getuige 3] (de getuige [naam getuige 3] ) bij de McDonalds was en daar met jongens had afgesproken en dat daarna die jongens “dus hun ding (hebben) gedaan”. Zij sluit haar verklaring af met de opmerking dat [naam getuige 3] meer over het incident kan vertellen.
Dit heeft getuige [naam getuige 3] ook gedaan, eerst ten overstaan van de politie waarbij ze de naam van de verdachte als een van de twee daders heeft genoemd en later bij de rechter-commissaris waar ze die naam heeft herhaald en ook de naam van de medeverdachte als zijnde de tweede dader heeft genoemd. Bij de rechter-commissaris heeft zij uitgelegd waarom zij in eerste instantie niet de naam van de tweede dader wist, en waarom nu wel. Die verklaring komt de rechtbank plausibel en geloofwaardig voor. De rechtbank heeft dan ook geen reden te twijfelen aan de verklaring van getuige [naam getuige 3] .
Steun voor de verklaring van getuige [naam getuige 3] wordt verder gevonden in het door aangever gegeven signalement van de dader die de aangever heeft geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank past de verdachte in dit signalement. Hoewel het signalement vrij algemeen is, en op zichzelf onvoldoende is om samen met de aangifte overtuigend bewijs op te leveren, levert het dit bewijs wel op in samenhang met de verklaring van getuige [naam getuige 3] .
Het voorgaande betekent dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 9 oktober 2018 te [plaats 2] ,
tezamen en in vereniging met anderen,
- zeven gouden ringen,
- twee gouden armbanden en,
- een gouden ketting met ashanger,
die/aan een ander dan aan
verdachte en zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [naam slachtoffer 1] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
2.
hij op 7 juni 2018 te [plaats 2]
op de openbare weg, te weten op/aan de Parallelweg,
tezamen en in vereniging met een ander twee gouden schakel kettingen, die aan een ander dan aan verdachte en/ zijn mededader toebehoorden, te weten aan [naam slachtoffer 2] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld
tegen die [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit
- het onverhoeds met kracht die kettingen van de nek van die [naam slachtoffer 2] rukken en trekken
- het terwijl die [naam slachtoffer 2] op de grond lag meermalen stompen in/op het gezicht en het hoofd van die [naam slachtoffer 2] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover sprake is van kennelijke verschrijvingen in de bewezen verklaarde tenlastelegging zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 2:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.
6. Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft op zeventienjarige leeftijd samen met anderen een woninginbraak gepleegd, waarbij diverse sieraden uit een woning zijn weggenomen.
Door dit feit te plegen heeft de verdachte materiële schade aan (de woning van) het slachtoffer toegebracht. Ook zijn er goederen gestolen, waaraan het slachtoffer op gevoelsgronden sterk was gehecht en waarvan de affectieve waarde niet in geld kan worden uitgedrukt. De verdachte en zijn mededaders hebben zich niets gelegen laten liggen aan deze omstandigheden, maar enkel gedacht aan hun eigen financiële gewin. Daarnaast geldt dat door de woninginbraak een ernstige inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer (en omwonenden). De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen. De verdachte heeft vermoedelijk geen enkel moment gedacht aan genoemde gevolgen van het feit voor het slachtoffer. De rechtbank neemt de verdachte dit kwalijk.
Naast genoemd feit heeft de verdachte samen met een ander een veertienjarige jongen op straat op gewelddadige wijze beroofd van zijn kettingen. Door aldus te handelen heeft hij het slachtoffer pijn bezorgd en angst aangejaagd. Doordat het feit is gepleegd op de openbare weg kunnen ook bij omstanders daarvan gevoelens van angst worden aangewakkerd. Ook bij dit feit heeft de verdachte aan dit alles niet gedacht, maar alleen aan wat het feit hem zou opleveren. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar vaker is veroordeeld voor het plegen van onder meer geweldsfeiten en vermogensdelicten. De rechtbank concludeert dat sprake is van recidive en houdt hier bij de strafoplegging rekening mee.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De psychiater
De verdachte heeft enigszins meegewerkt aan een onderzoek door kinder- en jeugdpsychiater D. Matser. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt gedateerd 30 april 2019. Uit het rapport blijkt onder meer het volgende, voor zover relevant voor de straftoemeting.
De verdachte is een inmiddels achttienjarige jongen van Nederlands-Antilliaanse afkomst, bij wie sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis, zwakbegaafdheid en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Eerder werd bij hem een ontremde sociaal contactstoornis (destijds genoemd: hechtingsstoornis) vastgesteld. Vanuit de aard van de stoornissen kan worden aangenomen dat deze stoornissen ook aanwezig waren ten tijde van de ten laste gelegde feiten, indien bewezen.
Gezien de diagnostiek lijken de volgende factoren van belang te zijn geweest bij het tot stand komen van de ten laste gelegde feiten, indien deze bewezen kunnen worden verklaard. Daarbij is opgemerkt dat de verdachte met de psychiater niet heeft willen spreken over de ten laste gelegde feiten. Vanuit de zwakbegaafdheid bestaat er een verminderd vermogen om de gevolgen van het eigen handelen bijtijds in te zien. Vanuit de normoverschrijdende gedragsstoornis is er een verminderd vermogen en een verminderde neiging om rekening te houden met de belangen en gevoelens van anderen. Vanuit de eerder gediagnosticeerde hechtingsproblemen is enig wantrouwen te verwachten richting volwassenen.
De psychiater adviseert vanuit genoemde stoornissen de verdachte de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) verminderd toe te rekenen.
De psychiater acht het zorgelijk dat de verdachte onderdeel uitmaakt van een overlastgevende jeugdgroep, die verantwoordelijk is voor meerdere (ernstige) delicten in en rondom [plaats 2] .
Nu naast genoemde stoornissen bij de verdachte sprake is van omgang met een groep anti-sociale jongeren acht de psychiater het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst verhoogd. Daarbij komt dat de moeder van de verdachte twijfelt of zij de zorg voor de verdachte nog aankan.
De psychiater acht behandeling van de verdachte noodzakelijk, aangezien de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, eerdere ambulante behandelingen hem nauwelijks hebben bereikt, de moeder van de verdachte - gelet op haar eigen problematiek - niet in staat lijkt de verdachte bij te sturen en gelet op de huidige verdenkingen (indien bewezen verklaard) én de gediagnosticeerde stoornissen. Deze behandeling dient met name gericht te zijn op het hanteren van maatschappelijk geaccepteerde normen en het maken van de juiste keuzes. Daarnaast lijkt het verstandig de verdachte weg te halen uit de groep antisociale jongeren waarvan hij deel uitmaakt, ter bescherming van hemzelf en anderen. Vanuit deze afwegingen adviseert de psychiater aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
De psycholoog
Uit het rapport gedateerd 7 juni 2019 van drs. M.H. Keppel, GZ- en kinder- en jeugdpsycholoog, dat over de verdachte is opgemaakt, blijkt dat de verdachte over komt als een gesloten, enigszins in zichzelf gekeerde jongen. Het is moeilijk contact met hem te leggen, zowel non-verbaal als in gesprek. Hij vertoont weinig empathisch vermogen en heeft een zeer beperkt reflectief vermogen. Hij lijkt niet zijn eigen aandeel in situaties te willen of kunnen inzien. Daar waar de verdachte weinig invoelend overkomt betreft de ernst van de gedragingen, heeft ook zijn moeder de neiging om de problemen te bagatelliseren. Voornamelijk uit informatie van anderen komt een beeld naar voren van veelvuldige en ernstige gedragsproblematiek, in ieder geval op school en buitenshuis. De indruk bestaat dat hem vanuit thuis weinig eisen en grenzen worden gesteld. De problematiek uit zich met name in agressie, schoolverzuim, conflicten op school en delinquent gedrag.
Gebleken is dat de verdachte onderdeel uitmaakt van een overlastgevende jeugdgroep, die verantwoordelijk is voor meerdere delicten in en rondom [plaats 2] . Ondanks eerder ingezette hulpverlening van het wijkteam, begeleiding door de jeugdreclassering en een eerder opgelegde So-Cool leerstraf, heeft de verdachte geen vooruitgang geboekt en wordt hij inmiddels verdacht van meerdere ernstige geweldsdelicten.
De psycholoog komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een
normoverschrijdende gedragsstoornis, beginnend in de adolescentie, met beperkte
pro-sociale emoties, ernstig van aard, met mogelijk onderliggende hechtingsproblematiek.
Ook is sprake van een intellectueel functioneren op zwakbegaafd niveau en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, waarbij de kans bestaat dat de huidige gedragsproblematiek zich, zonder adequate interventie, kan dóórontwikkelen tot een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis.
Nu de verdachte ontkent enig aandeel te hebben in de ten laste gelegde feiten, kan volgens de psycholoog niets gezegd worden over doorwerking van genoemde problematiek in de ten laste gelegde feiten. Wel kan worden gezegd dat de normoverschrijdende gedragsstoornis, die al aanwezig was tijdens de ten laste gelegde feiten, ervoor kan hebben gezorgd dat hij heeft gehandeld met een verminderd inlevingsvermogen en een verminderde zelfcontrole en dat hij eerder tot een grensoverschrijdende gedragskeuze kwam. Vanuit de cognitieve beperking kan sprake zijn van onvoldoende zicht op de consequenties van zijn handelen en dit kan drempelverlagend werken.
De psycholoog schat in dat de verdachte zowel onder invloed van de overlastgevende jeugdgroep als de gedragsstoornis is gekomen tot het plegen van de ten laste gelegde feiten, indien bewezen. Mogelijk heeft de cognitieve beperking drempelverlagend gewerkt.
De psycholoog adviseert gelet hierop de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, in
verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De psycholoog schat het risico op recidive in als hoog en acht het van belang dat de verdachte langdurig behandeld wordt, in eerste aanleg klinisch, zodat hij zich niet aan een behandeling of aan voorwaarden kan onttrekken. De behandeling zou kunnen bestaan uit (onder meer) psycho-educatie, cognitieve gedragstherapie en agressieregulatietraining en (her)opvoeding.
Bovengenoemd behandeltraject kan volgens de psycholoog niet worden geboden in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke detentie. Gezien de ernst van de problematiek, het hoge recidiverisico en de omgeving waarin de verdachte zich bevindt, is intensieve behandeling in een gesloten kader aangewezen.
De psycholoog adviseert daarom aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Dit biedt op de lange termijn meer mogelijkheden voor een gunstige ontwikkeling van en perspectief voor de verdachte en vermindering van de kans op recidive, dan behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij hij onvoldoende in staat wordt geacht zich te kunnen houden aan de voorwaarden en die overigens mogelijk van te korte duur is om verandering te bewerkstelligen, aldus de psycholoog.
De Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering
Naast genoemde rapportages heeft de rechtbank kennis genomen van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), gedateerd 27 september 2019. Uit dit rapport blijkt dat - voor zover relevant in het kader van de straftoemeting - het volgende.
De verdachte kent een belaste voorgeschiedenis, waarbij de opvoedsituatie veel
onveiligheid en onvoorspelbaarheid heeft gekend, waaronder het uit elkaar gaan van zijn ouders, huiselijk geweld en het geconfronteerd worden met een vader met verslavingsproblematiek. Gebleken is dat er op veel levensgebieden problemen zijn; thuis, met betrekking tot zijn opvoedsituatie, schoolgang, zijn vriendenkring en justitie. Bij de verdachte is ook sprake van cannabisgebruik/misbruik.
De Raad heeft veel zorgen over de gewetensontwikkeling van de verdachte, nu de
maatschappelijke normen en waarden door de verdachte niet geaccepteerd worden en er beperkte pro-sociale emoties worden waargenomen. Bovenstaande problematiek maakt dat
de Raad behandeling ten gunste van de ontwikkeling van de verdachte noodzakelijk acht. De moeder van de verdachte is betrokken op hem, maar heeft onvoldoende draagkracht om hem te kunnen ondersteunen bij zijn verdere ontwikkeling. Daarnaast is er in het ambulant kader al geprobeerd hulp in te zetten en heeft dit niet geleid tot gedragsverandering.
Gezien zijn langer bestaande gedragsproblemen en de daarmee samenhangende zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling, kan worden geconcludeerd dat de kans op verder afglijden en ongewenst recidivegedrag verhoogd blijft, bij uitblijven van een intramurale behandeling.
Intramurale behandeling en begeleiding in een gesloten kader gericht op de verdachte zijn identiteitsontwikkeling, zijn emotieregulatie en met het oog op zijn toekomstperspectief is volgens de Raad dan ook aangewezen, mede gezien de ernst van de geconstateerde problematiek en het feit dat sprake is van problemen op alle levensgebieden. Daarbij geldt dat nu de verdachte inmiddels meerderjarig is plaatsing in de gesloten jeugdhulp geen optie meer is.
Het strafrechtelijk kader in de vorm van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel biedt de mogelijkheid om de verdachte langdurig te kunnen behandelen om een beter pedagogisch leefklimaat te kunnen bieden waarmee ook de kans op recidive verlaagd wordt. Voor de verdachte is intramurale behandeling absoluut een voorwaarde om zich verder positief te kunnen ontwikkelen.
Gelet op een en ander adviseert de Raad aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Uit de door de jeugdreclasseerder op de terechtzitting gedane mededelingen is gebleken dat de verdachte het goed doet in de JJI waar hij ten tijde van de zitting verblijft (Intermetzo). De JJI meldt over hem dat hij een kwetsbare en beïnvloedbare jongen is, die gebaat is bij de strakke kaders en structuur van de JJI. Binnen de JJI hebben zich geen incidenten voorgedaan en de verdachte lijkt leerbaar. Verder is gebleken dat na een eventuele vrijlating van de verdachte een behandeling bij Fivoor kan gaan beginnen. De verdachte heeft aangegeven hieraan mee te willen werken.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Bij het bepalen van de aard en de hoogte van de op te leggen straf en/of maatregel heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting jeugdigen, veroordelingen van minderjarigen in soortgelijke gevallen en op het hiervoor onder 7.1 tot en met 7.3. vermelde.
De rechtbank overweegt daarbij dat zij bij het bepalen van een passende straf en/of maatregel, heeft meegewogen dat de verdachte twee ernstige strafbare feiten heeft gepleegd, die oplegging van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigen.
De rechtbank houdt er in het nadeel van de verdachte rekening mee dat hij in 2018 is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke (gewelds)feiten en dat hij in een proeftijd liep, vanwege een aan hem voorwaardelijke opgelegde werkstraf. De verdachte was een gewaarschuwd mens en had beter moeten weten.
Verder weegt de rechtbank mee dat uit de inhoud van de rapportages van de psychiater en de psycholoog blijkt dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens op grond waarvan de rechtbank de verdachte ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar zal achten.
De rechtbank constateert dat in alle rapporten van de deskundigen wordt geadviseerd aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Nu de rechtbank slechts twee van de zes ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren, zal de rechtbank de gegeven adviezen niet volgen. Daarbij overweegt de rechtbank dat alhoewel de twee bewezen verklaarde feiten ernstig van aard zijn én sprake is van recidive op het gebied van gewelds- en vermogensdelicten, naar het oordeel van de rechtbank op dit moment desondanks geen sprake is van een situatie waarin oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan de verdachte gerechtvaardigd is.
De rechtbank heeft daarbij meegewogen dat de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel een uiterste maatregel is en dat deze zwaarste sanctie niet dient te worden opgelegd als nog niet alle mogelijkheden van behandeling van de verdachte in een ambulant kader zijn benut.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot oplegging van een deels voorwaardelijke jeugddetentie. Aan het voorwaardelijke deel van de straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen van een meldplicht bij de (jeugd)reclassering en behandeling bij Fivoor of een soortgelijke instelling.
De voorwaardelijke straf dient de verdachte er daarnaast van te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Naast oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie acht de rechtbank oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel, zoals door de officier van justitie is geëist, nodig. Dit betekent dat de rechtbank aan de verdachte een contactverbod met medeverdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 2] zal opleggen en dat in geval van overtreding van dat contactverbod één week vervangende jeugddetentie geldt, met een maximum van zes maanden jeugddetentie, en een proeftijd van twee jaren. Deze maatregel is bedoeld om strafbare feiten in de toekomst te voorkomen. Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen, wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank legt geen contactverbod met [naam medeverdachte 5] op, omdat in deze procedure geen strafbaar feit bewezen wordt geacht waarbij de verdachte en [naam medeverdachte 5] samen betrokken zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank genoemde straf en maatregel passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

[naam benadeelde]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.300,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de schade - zo blijkt uit het schadeonderbouwingsformulier - kennelijk al is vergoed.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat niet duidelijk is wat er nog aan schade kan worden toegewezen. Subsidiair heeft de raadsman afwijzing van de vordering tot schadevergoeding bepleit.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, nu uit de toelichting op de vordering blijkt dat de gevorderde schade al aan de benadeelde partij is vergoed.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte in verband met de verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte hoeft geen schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 19 juli 2018 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van onder meer meermalen openlijk geweld veroordeeld voor zover van belang tot een jeugddetentie voor de duur van 66 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan een gedeelte groot 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 3 augustus 2018.
9.2.
Standpunt officier van justitie / standpunt verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging van voormelde voorwaardelijk opgelegde straf voor toewijzing gereed is.
De raadsman heeft primair betoogd dat indien de rechtbank komt tot een algehele vrijspraak, de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf dient te worden afgewezen, nu er geen grond voor toewijzing is.
Subsidiair, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring (van enig feit) komt, heeft de raadsman zich voor wat betreft toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en vóór het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij vóór het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De rechtbank acht evenwel termen aanwezig die last niet te geven. De verdachte heeft aanzienlijk langer in voorarrest verbleven dan de duur van de op te leggen straf. Om die reden vindt de rechtbank tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf niet opportuun. Dit betekent dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie zal worden afgewezen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 38v, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77we, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 3 tot en met 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een jeugddetentie voor de duur van zeven maanden,
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
twee maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op
twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich vóór het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de (jeugd)reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de (jeugd)reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd zal meewerken aan procesdiagnostiek via Fivoor of een soortgelijke instelling, en indien de procesdiagnostiek daar aanleiding toe geeft, zich onder behandeling zal stellen van een via de procesdiagnostiek geschikt geachte instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van twee jaren,inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam medeverdachte 2] (geboren [geboortedatum medeverdachte 2] 2002 te [geboorteplaats medeverdachte 2] , Polen), [naam medeverdachte 3] (geboren [geboortedatum medeverdachte 3] 2003 te [geboorteplaats medeverdachte 3] ), [naam medeverdachte 1] (geboren [geboortedatum medeverdachte 1] 2004 te [geboorteplaats medeverdachte 1] ) en [naam medeverdachte 4] (geboren [geboortedatum medeverdachte 4] 2004 te [geboorteplaats medeverdachte 4] ) gedurende twee jaren na heden,
met bevel dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende jeugddetentie wordt toegepast voor de duur van
één week, met een totale duur van ten hoogste
zes maanden;
met bevel dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
wijst afde vordering van de
benadeelde partij [naam benadeelde];
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte in verband met de verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
wijst af de gevorderde tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 19 juli 2018 van de meervoudige kamer van deze rechtbank onder parketnummer 10/681159-17 aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.J. Stalenberg, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. H. Benaissa en A.A.J. de Nijs, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.K. Paap, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 december 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[Zaak [adres delict 2] ]
hij op of omstreeks 9 oktober 2018 te [plaats 2] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- zeven, althans een of meerdere (gouden) ringen,
- twee, althans een of meerdere (gouden) armbanden en/of,
- een (gouden) ketting met (as)hanger,
in elk geval enige goederen, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorden, te weten aan [naam slachtoffer 1] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen
goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak, verbreking en/of inklimming;
2.
[Zaak [naam zaak 5] ]
hij op of omstreeks 7 juni 2018 te [plaats 2]
op de openbare weg, te weten op/aan de [adres delict 3] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
twee, althans een of meerdere gouden schakel kettingen, in elk geval enige
goederen, die/dat geheel of ton dele aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 3]
en/of [naam slachtoffer 2] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om hot zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, hij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren,
welk geweld en/of bedreiging met geweld bestond(en) uit
- het onverhoeds) (met kracht) die kettingen van de nek van die [naam slachtoffer 2]
rukken/trekken en/of
- het (terwijl die [naam slachtoffer 2] op de grond lag) meermalen, althans
eenmaal stompen/slaan in/op/tegen het gezicht en/of hoofd van die [naam slachtoffer 2]
;
3.
hij op of omstreeks 22 oktober 2018 te [plaats 2] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een of meerdere koptelefoons,
- een of meerdere opladers,
- een playstation 4,
- een of meerdere playstation spellen,
- een of meerdere horloges, ringen oorbellen, armbanden en/of kettingen, in
elk geval een of meerdere sieraden,
- een of meerdere flessen parfum en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 565 euro,
in elk geval enige goederen, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorden, te weten aan [naam slachtoffer 4]
en/of [naam slachtoffer 5] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen
goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak, verbreking en/of inklimming,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 6] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk
te maken, en/of om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of zijn
mededader(s) hetzij de vlucht
mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld of bedreiging met geweld bestond(en) uit
het (met kracht) in/op/tegen het gezicht stompen/slaan van die [naam slachtoffer 6] ;
4.
[Zaak [naam zaak 4] ]
hij op of omstreeks 15 november 2018 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Albert
Heijn (gevestigd op/aan [adres delict 1] ),
weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen
volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 7] en/of [naam slachtoffer 8]
,
te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of
andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren,
een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [naam slachtoffer 7]
en/of [naam slachtoffer 8] heeft/hebben gericht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 november 2018 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] ,,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[naam slachtoffer 7] en/of [naam slachtoffer 8] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die
[naam slachtoffer 7] en/of [naam slachtoffer 8] te tonen en/of op die [naam slachtoffer 7] en/of [naam slachtoffer 8]
te richten;
5.
[Zaak [naam zaak 2] ]
hij op of omstreeks 07 november 2018 te [plaats 2]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan supermarkt
COOP (gevestigd op/aan [adres delict 4] ),
weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen
volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 9] ,
te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of
andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren,
- een mes aan die [naam slachtoffer 9] heeft/hebben getoond en/of in de richting (van de
borst) van die [naam slachtoffer 9] heeft/hebben gehouden en/of
- een pistool, althans een op een vuurwapen gelijke voorwerp, aan die [naam slachtoffer 9]
heeft/hebben getoond en/of in de richting van die [naam slachtoffer 9] heeft/hebben
gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 november 2018 te [plaats 2] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[naam slachtoffer 9] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door een mes en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp aan die [naam slachtoffer 9] te tonen en/of op die [naam slachtoffer 9] te richten;
6.
[Zaak [naam zaak 3] ]
hij op of omstreeks 12 december 2018 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) 511 euro, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan GAMMA (gevestigd op/aan
[adres delict 5] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld
en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 10]
en/of [naam slachtoffer 11] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- tonen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
aan die [naam slachtoffer 10] en/of [naam slachtoffer 11] en/of
- richten van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
aan die [naam slachtoffer 10] en/of [naam slachtoffer 11] en/of
- dwingend en/of dreigend aan die [naam slachtoffer 10] en/of [naam slachtoffer 11] toevoegen
van de woorden: "geef het geld, geef alles" en/of "schiet op ga door",
althans woorden van gelijke aard en/of strekking.