ECLI:NL:RBROT:2019:9751

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
10/710013-19 en 10/712031-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor woninginbraak en straatroof met vrijspraak van andere feiten

Op 12 december 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder woninginbraak en straatroof. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor een woninginbraak in vereniging en een straatroof, maar sprak hem vrij van een overval en een andere straatroof. De verdachte kreeg een jeugddetentie opgelegd van 161 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met diverse bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd in de vorm van een contactverbod met medeverdachten voor de duur van twee jaar, met dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers had gemaakt en dat zijn gedrag een grote impact had op de slachtoffers en de omgeving. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gedragsstoornis en de invloed van zijn omgeving, en besloot tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie als passende straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummers: 10/710013-19 en 10/712031-19
Datum uitspraak: 12 december 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2004,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .
Raadsman mr. P.R. Hogerbrugge, advocaat te Vlaardingen.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 20 en 28 november 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het bij dagvaarding met parketnummer 10/712031-19 onder 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het bij dagvaarding met parketnummer 10/710013-19 onder 1 tot en met 5
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 147 dagen met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel), onder de voorwaarden dat de verdachte zich laat begeleiden door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de jeugdreclassering), dat hij zich houdt aan een verbod verdovende middelen te gebruiken en ter controle daarop meewerkt aan urinecontroles, dat hij een behandeling volgt bij de Waag of een soortgelijke instelling, dat hij onderwijs volgt of een andere zinvolle dagbesteding heeft en dat hij zich houdt aan een avondklok (door de jeugdreclassering vast te stellen);
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel, in de vorm van een contactverbod met medeverdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 5] , waarbij in geval van overtreding van het contactverbod 1 week vervangende jeugddetentie geldt per overtreding, met een maximum van 6 maanden jeugddetentie en met een proeftijd van 2 jaren;
  • alsmede dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaardelijke PIJ-maatregel en de vrijheidsbeperkende maatregel.

4.Waardering van het bewijs

Dagvaarding met parketnummer 10/712031-19

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 2 ( [naam zaak 5] )
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het bij dagvaarding met parketnummer 10/712031-19 onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraakoverwegingen feit 1 ( [naam zaak 1] )
De rechtbank stelt vast dat op 12 december 2019 de Gamma aan de [adres delict 1] in [plaats delict] is overvallen door twee daders, waarvan er één met een vuurwapen (of een daarop gelijkend voorwerp) [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd en waarbij een bedrag van € 511,- is weggenomen.
Aan de orde is de vraag of de verdachte samen met een ander deze overval heeft gepleegd.
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat de verdachte kan worden aangemerkt als één van de daders, nu uit het dossier blijkt dat bij de overval twee daders betrokken waren, dat tussen deze daders een groot lengteverschil bestond en de verdachte - gezien zijn lengte - de kleine dader moet zijn geweest. Ook acht de officier van justitie relevant dat de verdachte in een afgetapt telefoongesprek met een vriend heeft gesproken over de betreffende overval (in dit telefoongesprek wordt gesproken over “ammag” (omgekeerd: “Gamma”).
4.2.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onderhavige feit, vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
4.2.3.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat er aanwijzingen zijn dat de verdachte bij genoemde overval betrokken is geweest. Dit volgt uit het feit dat de verdachte klein van stuk is in combinatie met het door de officier van justitie genoemde tapgesprek, het feit dat meerdere getuigen spreken over een kleine(re) dader en het feit dat op de beschikbare camerabeelden ook een kleine jongen te zien is. Echter levert één en ander naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende wettig en overtuigend bewijs op dat de verdachte deze overval samen met een mededader daadwerkelijk heeft gepleegd. Daaromtrent is het volgende van belang.
Uit het dossier is gebleken dat in de periode voorafgaand en na de overval op de Gamma meerdere overvallen in [plaats delict] (en omgeving) hebben plaatsvonden, die volgens de politie telkens door leden van de zogeheten Nieuwe Generatie Groep (“NGG”) zijn gepleegd. Omdat bijvoorbeeld sprake is van een bepaalde
modus operandiis dit zeer goed denkbaar, anderzijds is dit - ook tegen de achtergrond van het dossier - naar het oordeel van de rechtbank een aanname, die (ten onrechte) de mogelijkheid uitsluit dat een “niet lid” of een door de politie niet als zodanig geïdentificeerd lid van deze groep (die klein van stuk is) de overval op de Gamma mede heeft gepleegd. Uit het dossier blijkt bovendien dat ook volgens de politie deze groep niet statisch van samenstelling is (geweest). Wat daar ook van zij, uiteindelijk kan door de rechtbank op dit moment niet meer en niet minder worden vastgesteld dan dat de daders van de overvallen bijna allemaal ongeveer hetzelfde uiterlijk, postuur (en lengte) hebben en telkens dezelfde soort kleding en (hand)schoenen droegen en dat in zoverre sprake was van wisselende samenstellingen, dat de overvallen werden gepleegd door één, twee of drie daders. Één en ander is - gelet op het voorgaande - in relatie tot de verdachte in specifiek de zaak [naam zaak 1] echter onvoldoende identificerend. Daarbij komt dat uit het door de officier van justitie aangehaalde tapgesprek evenmin kan volgen dat de verdachte betrokken was bij de overval op de Gamma, hoogstens kan worden geconcludeerd dat de verdachte en zijn vriend het erover hebben. De verklaring van getuige [naam getuige 1] ten slotte dat de verdachte één van de daders van de overval op de Gamma is geweest kan ook niet bijdragen tot het bewijs, aangezien uit zijn verhoor bij de rechter-commissaris blijkt dat deze is van horen zeggen.
Nu het dossier verder geen steunbewijs bevat op grond waarvan de verdachte zonder enige twijfel kan worden aangewezen als één van de daders van de overval op de Gamma, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het bij dagvaarding met parketnummer 10/712031-19 onder 1 ten laste gelegde.
Dagvaarding met parketnummer 10/710013-19
4.3.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 3 en 4 ( [naam zaak 2] )
De rechtbank zal het onder 3 en 4 ten laste gelegde zonder nadere motivering bewezen verklaren, nu de verdediging zich ten aanzien van dit feit heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de inhoud van de in bijlage II uitgewerkte bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dit feit heeft gepleegd.
4.4.
Vrijspraakoverwegingen feit 2 ( [naam zaak 3] )
De rechtbank stelt vast dat op 22 oktober 2018 is ingebroken in een woning aan de [adres delict 2] in [plaats delict] . Uit het dossier blijkt dat daarbij meerdere daders waren betrokken en dat twee daarvan in de woning zijn overlopen door [naam aangever 1] (hierna: de aangever). Ook is gebleken dat bij de ontdekking van de inbraak op heterdaad één van de daders geweld heeft gebruikt tegen [naam slachtoffer 3] .
Aan de orde is de vraag of de verdachte als één van de mededaders van de woninginbraak kan worden aangemerkt.
4.4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat de verdachte door de aangever als één van de daders is herkend in de woning (als een jongen van het [naam school] ) en vervolgens op een foto op het Instagram account [naam instagram account] en dat een vriend over die foto tegen hem zei dat die jongen [naam verdachte] heette. Daarnaast heeft ook verbalisant [naam verbalisant 1] in het signalement dat de aangever heeft gegeven van één van de daders de verdachte herkend en hebben zij en verbalisant [naam verbalisant 2] verklaard dat de jongen op de foto van Instagram account [naam instagram account] de verdachte is. Als steunbewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de woninginbraak dient volgens de officier van justitie het aantreffen van een controller bij één van de leden van de NGG, medeverdachte [naam medeverdachte 1] .
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het onder dit feit ten laste gelegde geweld.
4.4.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat de herkenningen door de verbalisanten niet kunnen bijdragen aan het bewijs en dat de enkele herkenning van de verdachte door de aangever onvoldoende wettig bewijs oplevert. De raadsman heeft de rechtbank dan ook verzocht de verdachte van dit feit vrij te spreken.
4.4.3.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat de herkenning van de verdachte in het door de aangever opgegeven signalement door verbalisant [naam verbalisant 1] naar het oordeel van de rechtbank niet een redengevende omstandigheid kan opleveren die bijdraagt aan het bewijs. Immers, bevat het door de aangever opgegeven signalement geen onderscheidende, daadwerkelijk identificerende kenmerken en bovendien is door verbalisant [naam verbalisant 1] niet aangegeven waar zij de verdachte dan aan heeft herkend, behalve dan dat zij weet dat de verdachte op het [naam school] zit.
Dit betekent dat zich in het dossier enkel de herkenning door de aangever van de verdachte op een foto behorende bij het Instagram account [naam instagram account] bevindt, wat onvoldoende bewijs oplevert om te kunnen vaststellen dat de verdachte het ten laste gelegde samen met een mededader heeft gepleegd. De herkenning door verbalisant [naam verbalisant 2] (en [naam verbalisant 1] ) van de verdachte op de foto behorende bij het Instagram account [naam instagram account] kan namelijk niet bijdragen aan het bewijs, nu deze foto is aangeleverd door de aangever en daarmee sprake is van één en dezelfde bron. Ook de vondst van een uit de woning gestolen controller bij een ander, volgens de politie een lid van de NGG, linkt onvoldoende de verdachte aan het feit.
De rechtbank acht het bij dagvaarding met parketnummer 10/710013-19 onder 2 ten laste gelegde daarom niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
4.5.
Vrijspraakoverwegingen feit 5 (Patrijs)
De rechtbank stelt vast dat op 22 januari 2019 bij een doorzoeking in de woning van de verdachte een telefoon is gevonden, merk Samsung, en dat na onderzoek door de politie is komen vast te staan dat deze telefoon toebehoorde aan een ander dan de verdachte.
Aan de orde is de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (opzet)heling van de telefoon.
4.5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat de verdachte de betreffende telefoon heeft geheeld, nu de verdachte geen enkele verklaring heeft gegeven voor het aantreffen van de telefoon bij hem thuis en in de telefoon berichten te zien zijn die niet waarschijnlijk van de verdachte afkomstig zijn. Daarbij komt dat [naam aangever 2] (hierna: de aangeefster) in de berichten de namen heeft herkend van haar dochter en ex-vriend, zodat aannemelijk is geworden dat de telefoon aan haar toebehoorde en bij een inbraak in haar woning op 21 december 2018 is weggenomen.
4.5.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat de verdachte van dit feit vrijgesproken dient te worden, nu niet kan worden vastgesteld dat de telefoon een door een misdrijf verkregen goed betreft. Uit het dossier blijkt immers dat de aangetroffen telefoon niet als gestolen is opgegeven door de aangeefster (of iemand anders).
4.5.3.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat de enkele omstandigheid dat de verdachte een telefoon voorhanden had die na onderzoek niet van hem bleek te zijn, maar vermoedelijk bij een inbraak in de woning van de aangeefster is weggenomen, onvoldoende bewijs oplevert voor (opzet)heling door de verdachte van die telefoon.
Voor een bewezenverklaring van (opzet)heling dient komen vast te staan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de betreffende telefoon wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was.
Uit het dossier kan niet worden opgemaakt hoe de verdachte aan de betreffende telefoon is gekomen en of hij ten tijde van het verkrijgen van de telefoon wist of had moeten vermoeden dat deze van misdrijf (diefstal) afkomstig was. De verdachte heeft hierover geen verklaring willen afleggen en het dossier bevat geen feiten of omstandigheden waaruit dit vermoeden of deze wetenschap kan worden afgeleid.
De rechtbank acht het bij dagvaarding met parketnummer 10/710013-19 onder 5 ten laste gelegde daarom niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal ook van dit feit worden vrijgesproken.
4.6.
Bewijsoverwegingen feit 1 ( [naam zaak 4] )
De rechtbank stelt vast dat op 9 oktober 2018 in [plaats delict] is ingebroken in een woning aan de [naam zaak 4] en dat bij die woninginbraak kostbare sieraden zijn weggenomen van [naam slachtoffer 4] (hierna: de aangeefster).
Aan de orde is de vraag of de verdachte samen met anderen deze woninginbraak heeft gepleegd.
4.6.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de woninginbraak met anderen heeft gepleegd, nu tussen de verdachte en zijn mededaders sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking die was gericht op het plegen van de woninginbraak. De officier van justitie komt hiertoe nu volgens hem uit de verklaring van de getuige [naam getuige 2] blijkt dat sprake was van een gezamenlijk plan tussen de verdachte en zijn mededaders (zijnde [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 2] ) dat er op was gericht in te breken in genoemde woning en dat de verdachte ook betrokken was bij de gezamenlijke uitvoering van dat plan, doordat hij in de woning heeft ingebroken en binnen is geweest. De officier van justitie heeft daarbij opgemerkt dat de verklaring van de getuige [naam getuige 2] steun vindt in andere bewijsmiddelen. Zo bevinden zich in het dossier stukken waaruit blijkt dat in de woning van de verdachte enkele van de bij de aangeefster weggenomen sieraden zijn aangetroffen en is na onderzoek van de telefoon van [naam medeverdachte 2] gebleken dat daarop foto’s aanwezig waren van de bij de aangeefster weggenomen gouden ketting met ashanger.
4.6.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor betrokkenheid van de verdachte (als medepleger) bij de woninginbraak. De verklaring van getuige [naam getuige 2] kan niet tot bewijs dienen nu hij blijkens zijn verklaring bij de rechter-commissaris niet heeft gezien en ook niet heeft kunnen zien dat er in de woning is ingebroken. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het feit, vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs, aldus de raadsman.
4.6.3.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van de getuige [naam getuige 2] bij de politie blijkt dat hij op 9 oktober 2018 in [plaats delict] was met [naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam verdachte] (de verdachte). Volgens de getuige [naam getuige 2] had [naam medeverdachte 2] een tas met gereedschap bij zich en gingen de jongens bij een speeltuintje aan de [naam zaak 4] staan. Hij hoorde toen dat ze bij een woning op de hoek wilden inbreken. Hij zag toen dat [naam medeverdachte 1] , [naam verdachte] en [naam medeverdachte 2] in de achtertuin met gereedschap ingingen en hij hoorde daarop een hoop herrie en breekgeluiden. Vervolgens zag hij dat [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] in de woning waren. Over [naam medeverdachte 4] heeft hij onder meer verklaard dat hij op de uitkijk stond bij het hek van de speeltuin.
De rechtbank overweegt dat de getuige [naam getuige 2] genoemde verklaring in grote lijnen bij de rechter-commissaris heeft herhaald en dat de verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden.
Zo bevindt zich in het dossier een aangifte waaruit blijkt dat er op 9 oktober 2018 bij een woning aan de [naam zaak 4] is ingebroken. Tevens bevat het dossier een proces-verbaal van bevindingen van de politie, waaruit blijkt dat de achterdeur van de bewuste woning is opengebroken door middel van het wrikken met een schroevendraaier in de sluitnaad en waarbij de cilinder van het slot is afgebroken.
Ook is uit het dossier gebleken dat bij [naam verdachte] , die volgens de getuige [naam getuige 2] in de woning is geweest, thuis sieraden zijn aangetroffen van de aangeefster.
Verder zijn op de telefoon van [naam medeverdachte 2] , volgens getuige [naam getuige 2] één van de daders, foto’s aangetroffen van de uit de woning weggenomen gouden ketting met ashanger. Over de gouden ketting met ashanger van de aangeefster heeft de getuige [naam getuige 1] verklaard dat hij deze ketting van [naam medeverdachte 2] heeft gekregen, dat hij deze samen met hem heeft ingeleverd en dat zij er 100 of 200 euro voor hebben gekregen.
De rechtbank merkt op dat de verdachte niet heeft willen verklaren wat hij op de bewuste avond heeft gedaan (en met wie) en dat hij zich zowel bij de politie als op de terechtzitting op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
Voor wat betreft de betrokkenheid van de verdachte en zijn rol bij de woninginbraak heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de getuige [naam getuige 2] . De getuige heeft weliswaar bij de rechter-commissaris verklaard dat hij het daadwerkelijke binnengaan in de woning met verbreking van de deur niet heeft kunnen zien, maar verklaart daar wel - net als bij de politie - dat hij braakgeluiden heeft gehoord nadat de jongens de tuin van de woning in waren gegaan met de bedoeling in te breken in de woning.
Of en wie hij dan precies van die drie jongens in de woning heeft gezien, is niet relevant. Uit de verklaring van [naam getuige 2] en de overige bewijsmiddelen blijkt immers genoegzaam dat de verdachte en zijn medeverdachten niet alleen het plan hadden in te breken en hierover afspraken hadden gemaakt voor wat betreft de uitvoering, maar ook dat zij dit plan vervolgens samen hebben uitgevoerd (ze hebben immers ook de beschikking gekregen over de sieraden).
Nu uit het voorgaande blijkt dat de verklaring van [naam getuige 2] op diverse punten wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte als medepleger betrokken was bij de woninginbraak. Het voorgaande betekent dat het bij dagvaarding met parketnummer 710013-19 onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
4.7.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding met parketnummer 10-710013-19 onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Dagvaarding met parketnummer 10/710013-19
1.
hij op 9 oktober 2018 te [plaats delict] ,
tezamen en in vereniging met anderen,
- zeven gouden ringen,
- tweegouden armbanden en,
- een gouden ketting met ashanger,
die toebehoorden aan [naam slachtoffer 4] , heeft weggenomen
met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
3.
hij op 19 november 2018 te [plaats delict] ,
op de openbare weg, te weten op het [naam zaak 2] ,
een fietssleutel, die toebehoorde aan [naam slachtoffer 5] , heeft weggenomen
met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld
en bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te makenwelk geweld en/of bedreiging met geweld bestonden uit
- het vastgrijpen van die [naam slachtoffer 5] bij zijn jas,
- het ballen van zijn, verdachtes, vuisten,
- het in de buik van die [naam slachtoffer 5] duwen van een aansteker en
- het die [naam slachtoffer 5] dreigend toevoegen van de woorden: “als je nu je
telefoon niet geeft, sla ik je kanker dood” en “als jij nu niet je telefoon
geeft of laat zien dan steek ik jou in de fik en steek ik jouw spullen in de
fik” en “Als je je telefoon geeft krijg je je fietssleutel terug” en
“als jij iemand gaat bellen, dan gooi ik je fietssleutel in het water”
;
4.
hij op 19 november 2018 te [plaats delict] ,
op de openbare weg, te weten op het [naam zaak 2] ,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 5] en [naam slachtoffer 6] te dwingen tot de afgifte van mobiele telefoons die aan die [naam slachtoffer 5] , en aan een andere dan verdachte toebehoorden
- die [naam slachtoffer 5] bij zijn jas heeft vastgepakt,
- zijn, verdachtes, vuisten heeft gebald,
- een aansteker in de buik van die [naam slachtoffer 5] heeft geduwd,
- die [naam slachtoffer 5] dreigend de woorden heeft toegevoegd; “als je nu je
telefoon niet geeft, sla ik je kanker dood” en “als jij nu niet je telefoon
geeft of laat zien dan steek ik jou in de fik en steek ik jouw spullen in de
fik” en “Als je je telefoon geeft. krijg je je fietssleutel terug” en
“als jij iemand gaat bellen, dan gooi ik je fietssleutel in het water”,
althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
- die [naam slachtoffer 6] heeft vastgepakt bij zijn onderarmen en bij zijn
onderlichaam en
- die [naam slachtoffer 6] (op dwingende wijze) heeft toegevoegd de woorden; “geef je
telefoon”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover sprake is van kennelijke verschrijvingen in de bewezen verklaarde tenlastelegging zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Dagvaarding met parketnummer 10/710013-19
Feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 3:
diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg,
Feit 4:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft op veertienjarige leeftijd samen met anderen een woninginbraak gepleegd, waarbij diverse sieraden uit een woning zijn weggenomen.
Door dit feit te plegen heeft de verdachte materiële schade aan (de woning van) het slachtoffer toegebracht. Ook zijn er goederen gestolen, waaraan het slachtoffer op gevoelsgronden sterk was gehecht en waarvan de affectieve waarde niet in geld kan worden uitgedrukt. De verdachte en zijn mededaders hebben zich niets gelegen laten liggen aan deze omstandigheden, maar hebben enkel gedacht aan hun eigen financiële gewin. Daarnaast geldt dat door de woninginbraak een ernstige inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer (en omwonenden). De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen. De verdachte heeft vermoedelijk geen enkel moment gedacht aan genoemde gevolgen van het feit voor het slachtoffer. De rechtbank neemt de verdachte dit kwalijk.
Naast genoemd feit heeft de verdachte op straat twee veertienjarige jongens op gewelddadige wijze geprobeerd te beroven van hun telefoon en heeft hij van één van hen een fietssleutel weggenomen.
Door aldus te handelen heeft hij de slachtoffers grote angst aangejaagd. Uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding van één van de slachtoffers blijkt dat het slachtoffer zich door het feit boos en gefrustreerd voelde en bang was dat hij de dader weer tegen zou komen. Doordat deze feiten zijn gepleegd op de openbare weg kunnen ook bij omstanders daarvan gevoelens van angst worden aangewakkerd. De verdachte heeft aan dit alles niet gedacht, maar enkel aan zijn eigen financiële gewin.
De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
29 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De psychiater
De verdachte heeft beperkt aan het onderzoek door kinder- en jeugdpsychiater D. Matser meegewerkt. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt gedateerd 30 april 2019.
Uit het rapport blijkt - voor zover relevant voor de straftoemeting - het volgende.
De verdachte is een net vijftienjarige jongen bij wie sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis, matig van ernst en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling.
De weigering van de verdachte te spreken over de ten laste gelegde feiten en zijn beperkte medewerking aan het onderzoek mankeren het onderzoek. Met die kanttekening lijken (met de nodige voorzichtigheid dus) de volgende factoren van belang te zijn geweest bij het tot stand komen van de ten laste gelegde feiten, indien deze bewezen kunnen worden verklaard.
Voor de verdachte lijken de normen en wetten, vanuit zijn normoverschrijdende gedragsstoornis, minder zwaar te wegen dan voor anderen. Dit blijkt ook uit zijn gedrag thuis en op school. Daarbij komt dat de verdachte al enige tijd verkeert in een groep jongeren die de normen anders lijkt te interpreteren dan de maatschappij dat als geheel doet. Opvallend is dat geen van de verdachten die deel uitmaken van de groep hebben verklaard over de verdenkingen die aan hen in vereniging ten laste zijn gelegd. In de groep lijkt dan ook sprake te zijn van een afspraak tot geheimhouding.
De psychiater verwacht dat de verdachte mede onder invloed van de gedragsstoornis gekomen is tot het plegen van de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) en adviseert daarom de verdachte de ten laste gelegde feiten verminderd toe te rekenen.
Nu naast genoemde normoverschrijdende gedragsstoornis bij de verdachte sprake is van middelengebruik (op erg jonge leeftijd), het hanteren van boosheid en omgang met een groep antisociale jongeren acht de psychiater het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst verhoogd.
De psychiater acht het zorgelijk dat de verdachte tot op heden onvoldoende heeft meegewerkt aan de inzet van hulpverlening. Niet valt te verwachten dat de verdachte zijn houding omtrent medewerking aan de hulpverlening zal veranderen. Daarmee wordt een ambulant traject door de psychiater risicovol en waarschijnlijk niet succesvol geacht. De psychiater adviseert, in het geval de ten laste gelegde feiten bewezen worden verklaard, daarom aan de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, gecombineerd met een uithuisplaatsing binnen de gesloten jeugdzorg. Een gesloten kader is nodig om ervoor te zorgen dat de verdachte meewerkt aan de nodige behandeling en leidt er bovendien toe dat hij geen deel kan uitmaken van de groep antisociale jongeren, aldus de psychiater.
De psycholoog
Uit het rapport gedateerd 19 juni 2019 van drs. M.H. Keppel, GZ- en kinder- en jeugdpsycholoog, dat over de verdachte is opgemaakt blijkt dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid (met een iets sterker verbaal niveau, waardoor er kans is op overschatting). Daarnaast komt de psycholoog eveneens tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis beginnend in de adolescentie, met beperkte pro-sociale emoties (gebrek aan berouw of schuldgevoel, gebrek aan empathie), ernstig van aard. Ook zijn er volgens de psycholoog problemen in de agressieregulatie en is sprake van pedagogische onmacht van ouders, waaronder inadequaat ouderlijk toezicht, en een negatieve, vijandige en soms heel onverschillige houding van de verdachte richting zijn ouders.
Gezien de beperkte cognitieve capaciteiten van de verdachte, het hardnekkige gedragspatroon, de omgang met delinquente jongeren in combinatie met de pedagogische onmacht van ouders komt de psycholoog tot de conclusie dat sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling.
Verder is voldoende duidelijk geworden dat ook sprake is van een stoornis in cannabisgebruik, matig van ernst, die mogelijk van invloed is geweest op het functioneren van verdachte.
Nu de verdachte het ten laste gelegde ontkent, kan geen specifieke uitspraak worden gedaan over de mogelijke doorwerking van de problematiek in de ten laste gelegde feiten. Wel kan worden gezegd dat de normoverschrijdende gedragsstoornis, die reeds aanwezig was tijdens de ten laste gelegde feiten, ervoor kan hebben gezorgd dat de verdachte heeft gehandeld met een verminderd inlevingsvermogen en een verminderde zelfcontrole en dat hij in combinatie met zijn agressieregulatieprobleem eerder tot een agressieve gedragskeuze komt. Zijn zwakbegaafde intelligentieniveau en daaruit voortkomende beperkte vaardigheden om op een adequate wijze met (lastige) situaties om te gaan, kunnen eveneens de onderliggende oorzaak zijn van zijn ongewenste/delinquente gedrag. De stoornis in cannabisgebruik en/of alcoholgebruik zou(den) drempelverlagend hebben kunnen werken (vermindering van empathie en geweten).
De psycholoog adviseert gelet hierop de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) aan de verdachte verminderd toe te rekenen.
Verder acht de psycholoog het zorgelijk dat de verdachte onderdeel uitmaakt van een overlastgevende jeugdgroep, die verantwoordelijk is voor meerdere (ernstige) delicten in en rondom [plaats delict] .
Naast gedragsproblemen op school is er bij de verdachte sprake van een zeer zelfbepalende, brutale houding en grensoverschrijdend gedrag in de thuissituatie. De ouders van de verdachte hebben geen grip meer op hem en geen zicht op wat hij buitenshuis doet. De psycholoog schat het risico op recidive daarom hoog in.
Om de kans op recidive te verkleinen, maar ook vanuit zorg, acht de psycholoog intensieve
behandeling van de verdachte nodig, zowel individueel als op het systeem gericht, in de vorm van ambulante of klinische behandeling. Daarbij verdient het volgens de psycholoog de voorkeur om de verdachte in de gesloten jeugdzorg te behandelen, aangezien eerdere ambulante behandelingen niet succesvol zijn gebleken.
De psycholoog adviseert aan de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Deze maatregel dient als stok achter de deur voor de verdachte en als waarborg voor de veiligheid van personen of goederen. Bovendien krijgt de verdachte bij oplegging van de maatregel de mogelijkheid zich zo gunstig mogelijk te ontwikkelen. Ook acht de psycholoog continuering van de begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk.
De Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 14 november 2019. Uit dit rapport blijkt - voor zover relevant voor de straftoemeting - het volgende.
Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis neemt de verdachte deel aan het Harde Kern Aanpak-traject (hierna: HKA-traject). Hij houdt zich goed aan de afspraken die met hem in dat kader zijn gemaakt. Verder is sinds kort FAST van de Waag gestart. De ouders en de verdachte werken daar goed aan mee. De verdachte volgt op dit moment geen opleiding, maar zal worden aangemeld bij het Educatief Centrum en heeft ondertussen een dagbesteding bij Urban Skillsz. De verdachte zegt te zijn gestopt met blowen en er lijkt een prille positieve gedragsverandering te zijn bij hem.
De Raad ziet echter dat er nog weinig intrinsieke motivatie is en dat de verdachte het goed doet binnen het strakke kader van het HKA-traject en door de intensieve hulpverlening in het gezin. De Raad acht het van belang dat de verdachte op korte termijn ook individuele behandeling krijgt, gericht op zijn houding, agressie en vaardigheden. Daarnaast dient er aandacht te worden besteed aan een gestructureerde dagbesteding en positieve vrijetijdsbesteding.
De Raad schat het risico op recidive hoog in en adviseert aan de verdachte op te leggen
een voorwaardelijke PIJ-maatregel en dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel en de daaraan gekoppelde voorwaarden (meldplicht, contactverbod met slachtoffers en medeverdachten, verbod alcohol en middelen te gebruiken, verplichte behandeling bij de Waag, onderwijs of een andere vorm van dagbesteding, houden aan een avondklok).
Een plaatsing in de gesloten jeugdhulp acht de Raad op dit moment niet in het belang van de verdachte.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van stukken van de jeugdreclassering, te weten een Gezinsplan van 11 april 2019, een brief aan de officier van justitie van 24 april 2019 en een evaluatie van 16 november 2019.
Uit de op de terechtzitting gedane mededelingen door de zittingsvertegenwoordiger van de Raad en de jeugdreclassering blijkt tot slot dat de verdachte zich sinds de meest recente schorsing van zijn voorlopige hechtenis per 15 juli 2019 goed aan de afspraken houdt die met hem in het kader van het HKA-traject zijn gemaakt, dat de verdachte en zijn ouders goed meewerken aan FAST bij de Waag en dat de verdachte binnenkort zal starten met een individuele behandeling bij de Waag.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Bij het bepalen van de aard en de hoogte van de op te leggen straf en/of maatregel heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting jeugdigen, veroordelingen van minderjarigen in soortgelijke gevallen en op het hiervoor onder 7.1 tot en met 7.3. vermelde.
De rechtbank overweegt daarbij dat zij bij het bepalen van een passende straf en/of maatregel, heeft meegewogen dat de verdachte drie ernstige strafbare feiten heeft gepleegd, die oplegging van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigen.
Ook is meegewogen dat uit de inhoud van de rapporten van de psychiater en de psycholoog is gebleken dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee de rechtbank de verdachte ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar zal achten.
Door de deskundigen is geadviseerd aan de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De rechtbank zal daartoe niet overgaan, nu zij van oordeel is dat de strakke kaders en begeleiding van het HKA-traject op dit moment het recidivegevaar voldoende inperken, het thuis goed lijkt te gaan mede door de inzet van FAST van de Waag, het gedrag van de verdachte sinds de laatste schorsing van de voorlopige hechtenis in positieve zin is veranderd en hij binnenkort zal starten met een individuele behandeling bij de Waag.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank oplegging van een deels voorwaardelijke jeugddetentie een passende straf. Aan het voorwaardelijke deel van de straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen van een meldplicht bij de jeugdreclassering, een verbod verdovende middelen te gebruiken en ter controle daarop verplichte medewerking aan urinecontroles, ambulante behandeling (FAST en/of individuele behandeling) bij de Waag of een soortgelijke instelling en het verplicht volgen van onderwijs of het hebben van een andere zinvolle dagbesteding. De voorwaardelijke straf dient de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Naast oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie acht de rechtbank oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel, zoals door de officier van justitie is geëist, nodig. Dit betekent dat de rechtbank aan de verdachte een contactverbod met medeverdachten
[naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] zal opleggen en dat in geval van overtreding van dat contactverbod één week vervangende jeugddetentie geldt, met een maximum van zes maanden jeugddetentie en een proeftijd van twee jaren. Deze maatregel is bedoeld om strafbare feiten in de toekomst te voorkomen. Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen, zal worden bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank legt geen contactverbod met [naam medeverdachte 5] en met [naam medeverdachte 3] op, omdat in de onderhavige procedures geen strafbaar feit bewezen wordt geacht waarbij de verdachte en
[naam medeverdachte 5] en/of [naam medeverdachte 3] met elkaar betrokken zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank genoemde straf en maatregel passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

[naam benadeelde]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , ter zake van de bij dagvaarding met parketnummer 710013-19 onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 39,43 aan materiële schade en een bedrag van € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toewijsbaar is.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade gematigd dient te worden tot een bedrag dat in de ogen van de rechtbank billijk voorkomt.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bij dagvaarding met parketnummer 10/710013-19 onder 3 en 4 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding van € 39,43 de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt én door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering, voor wat betreft de materiële geleden schade worden toegewezen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten ook rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 250,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van wat aan hoofdsom meer is gevorderd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, te weten vanaf 19 november 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 289,43, vermeerderd met de wettelijke rente en met de kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38v, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 10/710013-19 onder 2 en 5 en de bij dagvaarding met parketnummer 10/712031-19 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 10/710013-19 onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een jeugddetentie voor de duur van 161 dagen,
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie
groot 14 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op
twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich vóór het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en verdovende
middelen en ter controle daarop zal meewerken aan urinecontroles, een en ander zo lang de
jeugdreclassering dit nodig acht;
- gedurende de proeftijd een behandeling zal volgen bij de Waag (FAST en/of een individuele behandeling) of een soortgelijke instelling;
- gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen of een andere zinvolle dagbesteding zal hebben;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugd/reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van twee jaren,inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam medeverdachte 2] (geboren [geboortedatum medeverdachte 2] 2002 te [geboorteplaats medeverdachte 2] , Polen), [naam medeverdachte 1] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 1] 2001 te [geboortepalats medeverdachte 1] ) en [naam medeverdachte 4] (geboren [geboortedatum medeverdachte 4] 2004 te [geboorteplaats medeverdachte 4] ) gedurende twee jaren na heden,
met bevel dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende jeugddetentie wordt toegepast voor de duur van
één week, met een totale duur van ten hoogste
zes maanden;
met bevel dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 289,43 (zegge: tweehonderd en negenentachtig euro en drieënveertig eurocent), bestaande uit € 39,43 aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 19 november 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde]te betalen
€ 289,43 (zegge: tweehonderd en negenentachtig euro en drieënveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.A.J. de Nijs, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. H. Benaissa en E.J. Stalenberg, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.K. Paap, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 december 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Dagvaarding met parketnummer 10/710013-19
1.
[Zaak [naam zaak 4] ]
hij op of omstreeks 9 oktober 2018 te [plaats delict] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- zeven, althans een of meerdere (gouden) ringen,
- twee, althans een of meerdere (gouden) armbanden en/of,
- een (gouden) ketting met (as)hanger,
in elk geval enige goederen, die/dat geheel of ton dele aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorden, te weten aan [naam slachtoffer 4] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om liet zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen
goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak, verbreking en/of inklimming;
2.
[Zaak [naam zaak 3] ]
hij op of omstreeks 22 oktober 2018 te [plaats delict] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een of meerdere koptelefoons,
- een of meerdere opladers,
- een playstation 4,
- een of meerdere playstation spellen,
- een of meerdere horloges, ringen oorbellen, armbanden en/of kettingen, in
elk geval een of meerdere sieraden,
- een of meerdere flessen parfum en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 565 euro,
in elk geval enige goederen, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorden, te weten aan [naam aangever 1]
en/of [naam slachtoffer 7] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen
goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak, verbreking en/of inklimming,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 3] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk
te maken, en/of om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of zijn
mededader(s) hetzij de vlucht
mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld of bedreiging met geweld bestond(en) uit
het (met kracht) in/op/tegen het gezicht stompen/slaan van die [naam slachtoffer 3] ;
3.
[Zaak [naam zaak 2] ]
hij op of omstreeks 19 november 2018 te [plaats delict] ,
op de openbare weg, te weten op/aan het [adres delict 3] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een fietssleutel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 5]
, heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren,
welk geweld en/of bedreig met geweld bestond (en) uit
- het vastgrijpen van die [naam slachtoffer 5] bij zijn jas,
- het ballen van zijn, verdachtes, vuist(en),
- het in de buik van die [naam slachtoffer 5] duwen van een gasbrander/aansteker en/of
- het die [naam slachtoffer 5] dreigend toevoegen van de woorden: “als je nu je
telefoon niet geeft, sla ik je kanker dood” en/of “als jij nu niet je telefoon
geeft of laat zien dan steek ik jou in de fik en steek ik jouw spullen in de
fik” en/of “Als je je telefoon geeft krijg je je fietssleutel terug” en/of
“als jij iemand gaat bellen, dan gooi ik je fietssleutel in liet water”,
althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 19 november 2018 te [plaats delict] ,
op de openbare weg, te weten op/aan het [adres delict 3] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn/haar mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[naam slachtoffer 5] en/of [naam slachtoffer 6] te dwingen tot de afgifte van een of
meerdere mobiele telefoons, in elk geval enige goederen, dat/die geheel of ten
dele aan die [naam slachtoffer 5] , in elk geval aan een andere dan verdachte en/of
zijn medededader(s) toebehoorde
- die [naam slachtoffer 5] bij zijn jas heeft vastgepakt,
- zijn, verdachtes, vuisten heeft gebald,
- een gasbrander/aansteker in de buik van die [naam slachtoffer 5] heeft geduwd,
- die [naam slachtoffer 5] dreigend de woorden heeft toegevoegd; “als je nu je
telefoon niet geeft, sla ik je kanker dood” en/of “als jij nu niet je telefoon
geeft of laat zien dan steek ik jou in de fik en steek ik jouw spullen in de
fik” en/of “Als je je telefoon geeft. krijg je je fietssleutel terug” en/of
“als jij iemand gaat bellen, dan gooi ik je fietssleutel in het water”,
althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
- die [naam slachtoffer 6] heeft vastgepakt bij zijn onderarmen en/of bij zijn
onderlichaam en/of
- die [naam slachtoffer 6] (op dwingende wijze) heeft. toegevoegd de woorden; “geef je
telefoon”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet. is voltooid;
6.
hij op of omstreeks 22 januari 2019 te [plaats delict] (een) goed(eren), te weten
mobiele telefoon (Samsung [serienummer] ), heeft verworven en/of heeft voorhanden
gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van
dat goed/die goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat
het (een) door misdrijf, verkregen goed(eren) betrof.
Dagvaarding met parketnummer 10/712031-19
1.
[Zaak [naam zaak 1] ]
hij op of omstreeks 12 december 2018 te [plaats delict] tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) 511 euro, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan GAMMA (gevestigd op/aan
[adres delict 1] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld
en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 1]
en/of [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- tonen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
aan die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of
- richten van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
aan die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of
- dwingend en/of dreigend aan die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] toevoegen
van de woorden: "geef het geld, geef alles" en/of "schiet op ga door",
althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2.
[Zaak [naam zaak 5] ]
hij op of omstreeks 7 juni 2018 te [plaats delict]
op de openbare weg, te weten op/aan de [adres delict 4] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
twee, althans een of meerdere gouden schakel kettingen, in elk geval enige
goederen, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 8]
en/of [naam slachtoffer 9] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 9] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren,
welk geweld en/of bedreig met geweld bestond(en) uit
- het (onverhoeds) (met kracht) die kettingen van de nek van die [naam slachtoffer 9]
rukken/trekken en/of
- het (terwijl die [naam slachtoffer 9] op de grond lag) meermalen, althans
eenmaal stompen/slaan in/op/tegen het gezicht en/of hoofd van die [naam slachtoffer 9]
- joelen en/of schreeuwen en/of aanmoedigen;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 juni 2018 te [plaats delict] , op of aan de openbare weg,
[adres delict 4] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 9] , welk geweld bestond uit
- het (terwijl die [naam slachtoffer 9] op de grond lag) meermalen, althans
eenmaal stompen/slaan in/op/tegen het gezicht en/of hoofd van die [naam slachtoffer 9]
en/of
- het aanmoedigen en/o£ schreeuwen en/of joelen.

Voetnoten

1.Op de dagvaarding staat bij het vijfde ten laste gelegde feit abusievelijk het nummer 6. De rechtbank zal dit feit hierna aanduiden als feit 5 of het onder 5 ten laste gelegde.