5.2.2.Beoordeling
Voorgeschiedenis met [naam slachtoffer]
Nadat de verdachte en [naam slachtoffer] elkaar in juli 2017 leerden kennen, heeft [naam slachtoffer] medio september 2017 de relatie met de verdachte verbroken. Beiden hadden gelogen over hun werkelijke leeftijd. Vanaf dat moment wist de verdachte dat zij minderjarig was en ook [naam slachtoffer] is toen achter de werkelijke leeftijd van de verdachte gekomen.
Nadien heeft [naam slachtoffer] de relatie verbroken. De verdachte accepteerde dat niet.
[naam slachtoffer] heeft in de periode daarna in totaal vier keer aangifte gedaan jegens de verdachte.
Op 16 augustus 2018 is de verdachte ter zake van mishandeling en bedreiging (aangifte 8 mei 2018), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met als (dadelijk uitvoerbare) bijzondere voorwaarde een contactverbod met [naam slachtoffer] .
Uit de (ongedateerde) screenshots van de telefoon van [naam slachtoffer] volgt dat zij in bovengenoemde periode door de verdachte meermalen is bedreigd met de dood:
‘ik ga je doodsteken’, ‘ik maak je dood’en ‘
wallaha als ik jou vindt op mijn moeder.. jij bent dood’.
Ook heeft hij haar, in de periode na 16 augustus 2018, een foto gestuurd waarin hij twee vuurwapens in zijn handen hield, gekruist voor zijn lichaam.
De verdachte heeft de bedreigingen ter terechtzitting erkend.
Op 11 december 2018 heeft [naam slachtoffer] voor de vierde keer aangifte van stalking gedaan, gepleegd tussen 4 november 2018 en 11 december 2018.
Op 18 december 2018 heeft de verdachte [naam slachtoffer] doodgeschoten.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Voorts heeft de Hoge Raad overwogen dat de vraag of de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven zich moeilijk leent voor strafrechtelijk bewijs. Dat geldt zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen of geen eenduidig inzicht geven in wat voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid tot nadenken en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
De toepassing van het juridisch kader op de feiten
De verdachte heeft zich in de maanden voor zijn fatale daad op vele momenten richting het slachtoffer geuit met haatdragende berichten en doodsbedreigingen. Van een afstand lijken de gebeurtenissen in de voorafgaande periode misschien onvermijdelijk te leiden naar het fatale moment op 18 december 2018, maar van dichterbij bekeken is het beeld ingewikkelder.
Daarbij kunnen verschillende fases worden onderscheiden.
1. de periode voorafgaand aan de confrontatie (met ‘confrontatie’ doelt de rechtbank op het moment waarop de verdachte en [naam slachtoffer] elkaar op 18 december 2018 zien);
2. de momenten na de confrontatie, tot aan het schieten;
3. het schieten zelf.
1.
De periode voorafgaand aan de confrontatie
In de uren kort voor het schieten zijn er aanwijzingen dat de verdachte op zoek was naar [naam slachtoffer] . Ondanks een gebiedsverbod was de verdachte rond 11 uur met de auto, met de medeverdachte [naam medeverdachte] (verder: de medeverdachte), weer bij de school en was er contact met twee scholieren op straat. In dat gesprek heeft vermoedelijk de verdachte de vraag gesteld hoe laat iedereen van de school naar buiten zou komen en is hem geantwoord dat dit in de grote pauze, om 13.00 uur, zou zijn. De auto van de verdachte is op camerabeelden te zien in de Middenhoefstraat, vlakbij de school om 11.03 uur.Om 12.59 uur rijdt zijn auto in de Essenburgstraat richting het Designcollege, slaat dan op het kruispunt voor de school linksaf in de Middenhoefstraat richting de Essenburgsingel. Enige minuten later rijdt de auto van de verdachte weer in dezelfde richting door de Essenburgstraat. Op hetzelfde kruispunt rijdt hij nu rechtdoor (kennelijk) wanneer hij [naam slachtoffer] ziet, en de confrontatie volgt.
Was er voorafgaande aan de confrontatie een gezamenlijk plan dan wel voornemen om [naam slachtoffer] om te brengen?
De verklaringen van de beide mede-inzittenden van de auto waarmee de verdachte enige tijd op die ochtend heeft verkeerd, de medeverdachte en de later opgehaalde [naam getuige 1] (verder: [naam getuige 1] ) geven voor het vaststellen van een gezamenlijk plan geen directe aanknopingspunten. [naam getuige 1] spreekt wel over een veranderde stemming van de verdachte vanaf het moment dat deze de Beukelsdijk op reed: hij was stil, in zichzelf gekeerd, kwam over “als een zombie”. Indien deze weergave van [naam getuige 1] betrouwbaar is, kan het gedrag van de verdachte erop wijzen dat er iets stond te gebeuren. [naam getuige 1] stelt anderzijds dat hij aan de medeverdachte niks heeft gemerkt. De medeverdachte ontkent iets van plannen van de verdachte te weten. Wel zijn er in het dossier mogelijke aanwijzingen dat in onderling berichtenverkeer tussen de verdachte en de medeverdachte wordt geduid op een plan om [naam slachtoffer] te ontvoeren. De verdachte spreekt daarover in het afgeluisterde gesprek met zijn broer op 31 januari 2019. Dat zou een ander plan betreffen dan een stashhouse bezoeken of overvallen zoals de verdachte suggereert in zijn latere verklaringen (ook ter terechtzitting). Echter, op grond van het gedrag van de medeverdachte en [naam getuige 1] vlak voor en ten tijde van het schietincident en hun verklaringen na afloop komt de rechtbank tot de conclusie dat, als er al in het hoofd van de verdachte een moordplan was, het onaannemelijk is dat de beide anderen hiervan op de hoogte waren. In ieder geval leken zij niet voorbereid op het gedrag van de verdachte toen hij achter [naam slachtoffer] aanging en was eerder sprake van schrik en van een zich distantiëren door zowel de medeverdachte als [naam getuige 1] . Van een motief aan hun kant, of bij een van hen, om aan een plan tot het uitvoeren van een zo zwaar en ingrijpend misdrijf van de kant van de verdachte mee te werken, is ook niet gebleken.
Was er dan een vooropgezet plan bij de verdachte zelf?
De verklaringen van de verdachte over zijn bedoeling(en) met een confrontatie met [naam slachtoffer] zijn wisselend en lijken zich ook in de loop der tijd te ontwikkelen. Zijn verklaringen tegenover verbalisanten direct na zijn aanhouding lijken erop te wijzen dat [naam slachtoffer] als het ware gestraft diende te worden voor haar gedrag:
- (tijdens het boeien, tegenover verbalisant [naam verbalisant 1] p. 31): "Ik heb met rechts geschoten, zij moest niet fucken met mij. Ze heeft gelogen over haar leeftijd. Het vuurwapen ligt in de auto".
- (na het boeien, in de politiebus, tegenover verbalisant [naam verbalisant 2] p. 33): “Weet u waarom ik het gedaan heb. Zij heeft mij ernstig in verlegenheid gebracht meneer. Ze had
gezegd dat ze ouder dan 18 was, maar later bleek ze 16. Dan kan echt niet. Is ze dood?"
De rechtbank heeft, ondanks verdachtes ontkenning dat hij deze uitlatingen heeft gedaan, geen reden te twijfelen aan de juiste weergave door de verschillende verbalisanten van deze uitingen. Maar welke waarde kan aan deze verklaringen worden toegekend?
In al zijn verklaringen noemt de verdachte verschillende motieven om haar te ontmoeten respectievelijk te confronteren. In willekeurige volgorde, naast de boosheid in verband met de leeftijd van [naam slachtoffer] en haar verzwijgen gaat het dan om:
- de wens dat zij haar aangiftes zou intrekken
- het stoppen van [naam slachtoffer] en/of zijn ex-vriendin [naam ex-vriendin] , vanuit het vermoeden van de verdachte dat deze en [naam slachtoffer] een heimlijke relatie zouden hebben en zich samen tegen hem richtten (met daarbij stalkingsgedrag van [naam slachtoffer] ’s kant)
- ( in het Pieter Baan Centrum (PBC)): het handelen uit wraak
- het willen praten met en vragen stellen aan [naam slachtoffer] .
Ondanks de stelling van de verdachte dat hij de waarheid wenst te spreken, roepen zijn wisselende verklaringen, die – ook binnen een kort tijdsbestek – vaak kennelijk tegenstrijdig zijn, niet het beeld op van de verdachte als een betrouwbare informatiebron van zijn eigen motieven en gevoelens. Ook in de ogen van onderzoekers van het PBC “
blijft onduidelijk[…]
wat er direct voorafgaande aan het ten last gelegde voor overwegingen hebben gespeeld waardoor betrokkene tot de al dan niet vooropgezette daad kwam om het slachtoffer te beschieten”.
Een deel van de verklaringen (over verdachtes bedoelingen) zou, zo overweegt de rechtbank, niettemin kunnen passen bij een vooropgezet plan om haar leven te beëindigen: zijn boosheid over het verzwijgen van haar echte leeftijd, het laten stoppen van de aangiftes, het beëindigen van een “complot” van [naam ex-vriendin] / [naam slachtoffer] . In het algemeen zou zijn gekrenkt zijn (waar het PBC-rapport melding van maakt) ook voor zo’n plan een voedingsbodem kunnen zijn. Met name de verklaringen die de verdachte aflegt tegenover verbalisanten kort na zijn aanhouding lijken in deze richting te wijzen. Toch ziet de rechtbank aanleiding om ook die verklaringen, die de verdachte zo kort na zijn daad heeft afgelegd, met grote voorzichtigheid te benaderen. Ook die verklaringen zouden in de hoogst persoonlijke beleving van de verdachte als rechtvaardiging achteraf kunnen zijn gegeven, toen de verdachte, die zelf de politie had gebeld en op een straathoek stond te wachten, enige tijd tot zichzelf had kunnen komen. De verdachte geeft hier motieven voor het doden van [naam slachtoffer] maar die kunnen, in plaats van aanwijzingen voor voorbedachte raad, ook gelden als omstandigheden die zijn opkomende woede, toen hij [naam slachtoffer] in het oog kreeg, hebben gevoed en daarmee in het kader van een plotselinge gemoedsopwelling worden geplaatst.
De rechtbank overweegt voorts dat het gedrag van de verdachte in de aanloop naar het delict niet goed strookt met een vooropgezet plan.
Er zijn aanwijzingen dat de verdachte vóór 18 december 2019 al vaker bij de school was. Verdachte zelf zegt in zijn eerste verklaring: “
ik ben al een week in de buurt van de school van mijn vriendin”.De getuige die de verdachte herkent van het gesprek met twee scholieren rond 11 uur heeft de verdachte al vaker (hij schat drie keer) bij de school gezien. Hij heeft toen ook gezien dat het meisje die nu dood is geschoten, naar die auto is gegaan. [naam vriendin slachtoffer] , de vriendin van [naam slachtoffer] verklaart:
“Afgelopen maandag hadden we vrij van school en toen zag ik hem omstreeks 16:00 uur door mijn straat rijden. Dat is normaal de tijd dat we klaar zijn met school. Hij weet precies wanneer [naam slachtoffer] en ik vrij zijn van school.”
Uit deze verklaringen en de overige loop van de gebeurtenissen in de maanden en dagen voorafgaande aan de dood van [naam slachtoffer] kan een patroon van stalken, bedreigen en lastigvallen worden afgeleid, maar het ligt niet voor de hand dat de verdachte, ook in zijn beperkte omgevingsgevoeligheid, voor de uitvoering van een (langer tevoren beraamd) moordplan de openbare omgeving van een school zou kiezen.
Voorts was de verdachte nog in de uren en minuten voor de confrontatie met [naam slachtoffer] bezig met andere dingen. De verdachte bracht die ochtend tijd door met de medeverdachte, had deze naar een sportzaak gereden, had zijn auto laten wassen, was met hem en [naam getuige 1] een broodje gaan eten.
Als de verdachte het vooropgezette plan had om [naam slachtoffer] te doden is de vraag waarom hij dan de medeverdachte en [naam getuige 1] heeft opgehaald en aanwezig liet zijn bij de confrontatie. Het ophalen van zijn metgezellen zou eerder passen bij een andersoortige voorgenomen actie, zoals een ontvoering of het naar verluid geplande bezoek aan een stashhouse.
De verdachte beschikte op de dag van het delict over een geladen vuurwapen. Wanneer hij dit heeft aangeschaft is niet met zekerheid uit het dossier af te leiden. Uit een chatgesprek met de medeverdachte van 9 september 2018zou kunnen worden afgeleid dat hij het wapen al enige weken tot maanden daarvoor had overgenomen. Hij heeft voor het aanschaffen hiervan een verklaring gegeven (zelfbescherming tegen motorbendeleden) die niet op voorhand onaannemelijk voorkomt. Het dragen van het wapen past voorts in andere hiervoor genoemde scenario’s. Daarmee geldt voor het wapen hetzelfde als voor een aantal andere ‘aanwijzingen’ in het dossier: ze zouden kunnen passen in de uitvoering van een vooropgezet plan, maar stroken evenzeer met een andere denkbare toedracht die uitgaat van een meer willekeurig handelen van de verdachte.
Op grond van al deze omstandigheden, zoals blijkend uit het dossier, lijkt het erop dat de verdachte al langer, maar ook al vaker, op zoek was naar [naam slachtoffer] . Dat dit (vermoedelijk) obsessieve zoeken op 18 december 2019 inmiddels grote risico’s meebracht, met name in verband met het vuurwapen dat de verdachte bij zich had, en uiteindelijk tot een fatale confrontatie zou kunnen leiden, is gebleken. Maar zekerheid dat de verdachte wist wat hij wilde als hij haar zou ontmoeten, dan wel een duidelijk beeld had van wat hij zelf dan zou doen of zeggen, is er niet in de verklaringen of in het gedrag van de verdachte in de aanloop naar de confrontatie.
Dat brengt mee dat de rechtbank niet met zekerheid kan zeggen dat er van een vooropgezet plan sprake was om [naam slachtoffer] te vermoorden.
Deze conclusie wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd als verder naar de feiten en omstandigheden vanaf het moment van de confrontatie wordt gekeken.
2.
de tijd na de confrontatie, tot aan het schieten: het vluchten van [naam slachtoffer] , de achtervolging
Te zien is op de camerabeelden dat de auto met de verdachte kort na 13.00 uur tegen de rijrichting in de Essenburgstraat inrijdt – volgens de verdachte vermoedelijk omdat hij [naam slachtoffer] op dat moment zag.De verdachte brengt de auto tot stilstand, [naam slachtoffer] vlucht weg de school in terwijl de verdachte uitstapt en achter haar aanrent. Tijdens deze achtervolging grijpt de verdachte naar een wapen in zijn broeksband. In de gang van de school, vlak voor het trappenhuis heeft de verdachte het wapen in de hand. Komend in het trappenhuis houdt hij het al rennend voor zich uit. Bovenaan het trapje naar de fietsenkelder lost hij zijn eerste schot. Uit de beelden van de verschillende camera’s kan worden geconcludeerd dat vanaf het moment dat de verdachte uit de auto stapt tot aan het naar buiten rennen van de eerste leerlingen – kennelijk in schrikreactie op het schieten in de kelder – niet meer dan een halve minuut is verstreken.
Over de confrontatie zegt de verdachte onder meer het volgende.
Tijdens zijn eerste verhoor op dezelfde dag om 15.30 uur:
- Ik wilde eigenlijk gewoon achter haar aan, maar ik werd steeds bozer. Die vrouw van de
reclassering doet tegen mij alsof ik een pedofiel ben. Ik zit ermee.
- Dat kwam omdat ik haar tegen kwam. ik moest haar gewoon niet tegen komen.
- Als ik haar tegenkom zonder pistool gaat het goed, ik ben haar al vaker tegen gekomen, al
meerdere keren maar dan keek ik haar niet aan. Het begon te knagen dat ze mij vast begon te zetten.
Ze heeft aangifte gedaan voor ontvoering mishandeling stalking etc... Daarom moest ik drie weken de gevangenis in.
- Ik ging achter haar aan omdat ik haar wilde vertellen dat ze niet zo moest doen.
Eerst wilde ik haar pakken en vragen waarom ze valse aangifte deed.
De trigger was dat ze ging rennen en dat ik een pistool had.
Ik kon haar niet inhalen. Ik zou stoppen met rennen.
- Ik ging niet achter haar aan rennen om te vermoorden.
Als eerst wilde ik praten. Ik kon haar niet inhalen. Wilde haar stoppen om op haar benen te schieten. Ik zat met heel veel dingen. Mijn buurt doet raar, reclassering, politie.
- Ik zat niet met zoveel emotie. Ik had haar al 4 keer eerder tegengekomen. Ik liet haar gewoon gaan. Ik was de eerste keer met de motor. Ik bedoelde eigenlijk omdat ik een vuurwapen bij mij droeg vandaag. Daarom wilde ik haar niet tegen komen.
- (ter terechtzitting: op een vraag over het achtervolgen van [naam slachtoffer] : Waarom roept u niet stop, stop?): Door het blowen. Ik heb al 5 maanden niet geblowd. Het verdooft je. Ik kon de hele achtervolging niet bij het pistool, maar omdat ik geblowd had schoot ik.
In het tweede verhoor van 19 december 2019 verklaart de verdachte onder meer:
- Het pistool kwam omlaag en toen had ik hem in mijn handen. Ik wilde hem alleen maar gebruiken om haar te stoppen, ik kon niet nadenken.
- Het was dat dat vuurwapen weggleed in mijn broek, ik wilde haar alleen maar een klap verkopen. Ik wilde dat vuurwapen niet gebruiken.
Deze verklaringen lijken, hoewel uiteenlopend op verschillende punten, alle wel te wijzen op een impulsieve handeling van de verdachte die bij het zien van [naam slachtoffer] plotseling in actie komt en zich in zeer korte tijd extreem opwindt. Dit beeld is uiterlijk gezien te rijmen met de camerabeelden en wordt bovendien bevestigd door de waarnemingen van verschillende getuigen. Dit begint in de auto, waarover [naam getuige 1] verklaart:
We gingen weer rijden en de straat voor de minimarkt bij mij in de buurt reed hij in. Ik dacht nog dat hij een parkeerplek ging zoeken en daarna mij zou afzetten. Maar hoe hij die bocht maakte om naar rechts te gaan sprong die Turk uit de auto. Ik zag hem schreeuwen naar meiden (…).
V: Hoe wist je dat die Turk boos was?
A: Aan heel zijn houding. De manier waarop hij stopte, uitstapte en zijn deur open liet. Hij ging heel snel de auto uit en begon gelijk te schreeuwen naar die meiden, ik kon het niet verstaan, maar merkte wel dat het niet goed was.
In zijn verklaring van 25 februari 2019verklaart [naam getuige 1] :
Ik dacht dat hij voor mijn huis ging stoppen, maar opeens reed hij de straat van haar school in en toen gingen we linksaf en nog een keer linksaf en toen kwamen we op het punt dat de Turkse man opeens aan zijn handrem trok. Toen de Turkse man aan zijn handrem trok, schreeuwde hij, "zij moet ik hebben". Hij sprong uit de auto en hij schreeuwde iets in het Turks. Het klonk boos. Het was één woord.
De medeverdachte bevestigt de waarneming van [naam getuige 1] :
V: [naam getuige 1] verklaarde dat jullie rondjes reden en dat [naam verdachte] op een zeker moment aan de handrem trok en uit de auto stapte. Wat kan jij over dat moment vertellen?
A: Toen hij die meisjes zag. Ja, ik was er bij.
Verschillende leerlingen zijn als getuige gehoord en verklaren dat de rennende man een boze indruk maakte:
-
Ik zag dat er een auto stopte. Ik zag dat de auto via de linkerkant aangereden kwam. Dit mag niet want je mag alleen vanaf rechts aan komen rijden. Ik zag dat de auto snel aan gereden kwam en hard remde. Ik hoorde het geluid van remmende banden.
-V: Kan je zo concreet mogelijk aangeven hoe de man is gerend in de school?
A: Hij was boos.
In reactie op de camerabeelden zegt de verdachte (die deze beelden weigerde te zien) in zijn tweede verhoor:
De beelden liegen niet. Ik was stoned.
In hoeverre de verdachte beïnvloed werd door middelengebruik in de aanloop naar het schieten is onzeker. Hij had middelen gebruikt (vermoedelijk cannabis en cocaïne), maar in het PBC-rapport wordt het niet aannemelijk geacht dat hernieuwd middelengebruik na een periode van maximaal een aantal weken daarmee gestopt te zijn (zoals de verdachte zelf heeft verklaard) plotseling een veel sterker effect op hem had.Er zijn ook geen signalen dat de verdachte sterk onder invloed oogde in de periode rond het delict. Getuigen vertellen dat hij dagelijks blowde en cocaïne gebruikte, maar dat hij altijd wist wat hij deed.Op grond hiervan gaat de rechtbank ervan uit dat er onvoldoende bewijs is dat het middelengebruik van substantiële invloed is geweest op zijn gemoedsgesteldheid.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte in korte tijd opgewonden raakte, en in die staat van opwinding achter [naam slachtoffer] aan is gerend. Dit gedrag is ook consistent met verklaringen van verschillende personen die de verdachte kennen en over hem vertellen dat hij een kort lontje heeft en heel snel boos wordten kan flippen en dan in het Turks en het Nederlands scheldt.
De omstandigheid dat de verdachte rennend is gaan schieten in een school tijdens de pauze, en in aanwezigheid van vele leerlingen is temeer een aanwijzing dat de verdachte geen enkel moment van bezinning aan de dag legde en slechts handelde in boosheid en opwinding zonder zich te bekommeren om de risico’s voor omstanders.
Op grond van al het voorgaande zijn er dan ook zeer sterke aanwijzingen dat de verdachte in een plotselinge gemoedsopwelling heeft gehandeld toen hij achter [naam slachtoffer] is aangerend. Er is voorts geen aanleiding om te denken dat deze gemoedsopwelling geëindigd zou zijn in de korte periode van de achtervolging tot het moment dat de verdachte is overgegaan tot het schieten op [naam slachtoffer] .
3.
het schieten
De verdachte heeft in de loop van het proces verwarrende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de momenten van schieten, ondanks dat er duidelijke beelden van dit schieten zijn vanuit een cameraopstelling op enige meters van het delict, die nauwkeurig zijn geverbaliseerd. Door zelfs het aantal schoten te betwijfelen heeft de verdachte de indruk gegeven ofwel geen duidelijke herinnering te hebben aan het gebeurde, ofwel dit te fingeren dan wel het gesprek daarover deels te willen vermijden, zoals ook in het PBC is geconstateerd. De schokkende beelden laten zien dat de verdachte, nadat [naam slachtoffer] vermoedelijk al was geraakt door een of meerdere kogels in haar lichaam en al was gevallen, dichter naar haar toe stapte en van boven nog drie- of viermaal in haar hoofd en rug schoot.
De rechtbank is het niet met de officier van justitie eens dat dit herhaalde schieten binnen enkele seconden na het eerste schot dan wel nadat het slachtoffer ten val was gekomen, op zichzelf dan wel in samenhang met het voorgaande een aanwijzing is voor bij de verdachte aanwezige voorbedachte raad. Dat de verdachte in die seconden zich heeft afgevraagd of hij met zijn daad door moest gaan en desondanks – en dus na (kalm en rustig) beraad - heeft doorgezet is niet meer dan een theoretische mogelijkheid en in dit geval, gelet op het korte tijdsverloop, onwaarschijnlijk. In het licht van wat hiervoor onder 2 is overwogen over de waarnemingen in de tijd na de confrontatie, acht de rechtbank niet bewezen of ook maar waarschijnlijk dat de eerder beschreven gemoedsopwelling bij de verdachte op dat moment al was geëindigd.
4.
Conclusie ten aanzien van de voorbedachte raad
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er enerzijds geen sprake is van voldoende bewijs dat de verdachte zich gelegenheid gunde voor beraad terwijl er anderzijds sterke indicaties zijn dat na de confrontatie sprake was van een heftige gemoedsopwelling. Er is dan ook onvoldoende bewijs voor voorbedachte raad.