6.2.Beoordeling
Wettelijk kader
In een op individuele schuld gebaseerd strafrecht heeft als uitgangspunt te gelden dat de dader van een strafbaar feit daarvoor verantwoordelijk moet worden gehouden en het feit hem volledig kan worden toegerekend, tenzij komt vast te staan dat de dader geen straf moet krijgen omdat het feit, wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens hem geheel niet kan worden toegerekend. Deze uitzondering is opgenomen in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan daarvan sprake zijn.
Indien en voor zover aan een verdachte zijn daden
verminderdzijn aan te rekenen, zal dit bij de strafoplegging als strafverminderende omstandigheid gelden.
Om tot het oordeel ‘ontoerekenbaarheid’ te komen moet aan een drietal eisen zijn voldaan:
Er moet bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestaan op het moment van het delict.
Er dient sprake te zijn van een causaal verband tussen de vastgestelde abnormale geestesgesteldheid en de verweten gedraging.
De abnormale geestesgesteldheid moet zodanig zijn dat zij aan de toerekening van het feit aan de verdachte in de weg staan.
Gedragsdeskundigen
Psychiater drs. A. Banaei Kashani (hierna: de psychiater), GZ-psycholoog dr. M. ten Berge (hierna: de psycholoog) en forensisch milieuonderzoeker M. Elghalbzouri hebben een onderzoek uitgevoerd en daarover een rapport opgemaakt gedateerd 28 oktober 2019. Op de zitting zijn de psychiater en de psycholoog als deskundigen gehoord en hebben zij vragen beantwoord over hun rapport. Het rapport van 28 oktober 2019 houdt het volgende in:
Er is bij de verdachte sprake van een complex diagnostisch beeld. Zeer waarschijnlijk is er sprake van een autismespectrumstoornis. Daarnaast was bij de verdachte in de aanloop tot het delict (vanaf september 2018) sprake van een depressieve stoornis. De aanleiding daarvoor was het in de ogen van de verdachte falen voor zijn examen op het conservatorium. De verdachte ontwikkelde somberheid en piekerde. Hij had gedachtes aan de dood, was uitgeput en sliep slecht.
Ook was in de maanden voor het ten laste gelegde sprake van een psychotische stoornis. De verdachte ontwikkelde auditieve en visuele hallucinaties. Door deze depressieve en psychotische stoornis (beide ernstig) werd de verdachte nog beperkter in zijn functioneren dan voorheen. Differentiaal diagnostisch wordt gedacht aan psychotische overschrijding bij autisme of een ontwikkeling in het schizofreniespectrum.
In aanloop en op het moment van het delict was bij de verdachte sprake van bovengenoemde drie stoornissen. In de periode rondom het tenlastegelegde was de verdachte zowel in psychiatrische als psychologische zin ernstig ontregeld. Het is aannemelijk dat deze ernstige ontregeling invloed heeft gehad op het gedrag van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Het is ook aannemelijk dat hij niet de volledige controle heeft gehad over zijn denken en zijn gedrag in aanloop tot en ten tijde van het tenlastegelegde.
De verdachte zegt dat hij zich niets kan herinneren van het tenlastegelegde. Het is voor rapporteurs daarom niet mogelijk geweest om een delictscenario op te stellen. Evenmin kon worden onderzocht
op welke manieren
in welke matede problematiek van de verdachte een doorwerking gehad zou hebben in het tenlastegelegde, dan wel in welke mate er sprake is geweest van controleverlies.
Geconcludeerd wordt dat de ernstige en complexe pathologie die bij de verdachte aanwezig was op het moment van het tenlastegelegde zeer waarschijnlijk invloed heeft gehad op zijn gedrag. Er wordt derhalve geadviseerd om hem het tenlastegelegde in ieder geval
in een verminderde mate toe te rekenen.Doordat de omstandigheden en de belevingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde onbekend zijn gebleven, is het voor rapporteurs niet mogelijk gebleken nader te differentiëren in de specifieke mate van het verminderde toerekenen (dat wil zeggen een verminderde mate dan wel volledig niet toe te rekenen).
Beoordeling rechtbank
Dat de deskundigen de mate van toerekenbaarheid niet specifiek kunnen vaststellen, ontslaat de rechtbank niet van haar plicht dat wel te doen. De rechtbank moet beoordelen of de verdachte een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit vaststellen van de mate van toerekenbaarheid van de verdachte is een juridisch oordeel.
Uit de rapportage van de psychiater en psycholoog blijkt dat de verdachte lijdt aan ernstige psychiatrische stoornissen. Deze stoornissen hebben er toe geleid dat hij in de maanden voorafgaand aan het tenlastegelegde ernstig ontregeld was. Net als de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat het zeer waarschijnlijk is dat het ernstige en complexe ziektebeeld bij de verdachte, die aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde, invloed heeft gehad op zijn gedrag. Het verband tussen de ziekelijke stoornis van de geestvermogens en het bewezen verklaarde feit staat daarmee vast.
De vraag rijst of de abnormale geestesgesteldheid van de verdachte zodanig was dat zij aan toerekening van het feit aan de verdachte in de weg staat.
Zoals hierboven al is opgemerkt heeft als uitgangspunt te gelden dat de dader van een strafbaar feit daarvoor verantwoordelijk moet worden gehouden en zal slechts in uitzonderlijke gevallen kunnen worden aangenomen dat sprake is van straffeloosheid van de dader in de zin van artikel 39 van Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de rapportage van de deskundigen, het overige dossier en het onderzoek op de zitting niet is gebleken dat de doorwerking van de beschreven stoornissen waaraan de verdachte lijdt ten tijde van het delict zo sterk is geweest dat de verdachte in het geheel niet beschikte over keuzemogelijkheden en dus niet in staat was zijn handelen op een andere wijze vorm te geven. Om deze reden ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict. De verdachte is dus strafbaar.
Bij dit oordeel heeft de rechtbank ook nog het volgende betrokken. De verdachte heeft weliswaar geen herinneringen aan het doodsteken van [naam slachtoffer] , maar kan zich nog wel dingen herinneren van vlak daarvoor. De verdachte heeft daarover op de zitting verklaard dat hij boos was op [naam slachtoffer] omdat ze niet met hem wilde praten en dat hij met haar in een worsteling terecht kwam. Deze verklaring van de verdachte over de gebeurtenissen voorafgaand aan het delict onderschrijven het oordeel van de rechtbank dat van volledige ontoerekenbaarheid geen sprake was.
Wel gaat de rechtbank, gelet op het onderzoek van de psychiater en de psycholoog, er vanuit dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was toen hij [naam slachtoffer] van het leven beroofde.