Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[naam gedaagde 1] ,
[naam gedaagde 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 19 oktober 2018, met producties;
- de akte overlegging productie 6 van het Pensioenfonds;
- de conclusie van antwoord van [naam gedaagde 1] , met producties;
- de conclusie van antwoord van [naam gedaagde 2] , met producties;
- het tussenvonnis (de oproepingsbrief) van de rechtbank van 10 april 2019, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 18 juni 2019;
- de ter zitting door mr. Bakhuis overgelegde aantekeningen.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Stb.2000, 631), verder: Besluit meldingsregeling) gestelde nadere regels. Indien het lichaam op juiste wijze aan deze verplichting heeft voldaan, is een bestuurder aansprakelijk indien aannemelijk is dat het niet betalen van de bijdragen het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur in de periode van drie jaar voorafgaande aan het tijdstip van de mededeling (artikel 23 lid 3 Wet Bpf). Artikel 23 lid 4 Wet Bpf bepaalt dat, indien het lichaam niet of niet op de juiste wijze aan de verplichting ex artikel 23 lid 2 Wet Bpf heeft voldaan, een bestuurder op de voet van artikel 23 lid 3 Wet Bpf aansprakelijk is, met dien verstande dat vermoed wordt dat de niet-betaling aan hem is te wijten en dat de periode van drie jaar geacht wordt in te gaan op het tijdstip waarop het lichaam in gebreke is. Tot de weerlegging van het vermoeden wordt slechts toegelaten de bestuurder die aannemelijk maakt dat het niet aan hem te wijten is dat het lichaam niet aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan. Ingevolge artikel 23 lid 6 sub b Wet Bpf wordt, voor zover thans relevant, onder “bestuurder” mede verstaan de persoon ten aanzien van wie aannemelijk is dat hij het beleid van het lichaam heeft bepaald of mede heeft bepaald als ware hij bestuurder.
4.804,00(2,0 punten × tarief € 2.402,00)
- In het (als productie 3 bij dagvaarding overgelegde) faillissementsverslag merkt de curator [naam gedaagde 2] aan als feitelijk bestuurder van [naam bedrijf] . Vanaf het eerste gesprek heeft de curator steeds contact gehad met “
- Voorafgaand aan het faillissement heeft het Pensioenfonds getracht betaling van [naam bedrijf] te krijgen van de niet-betaalde premienota’s. In dat kader heeft het Pensioenfonds gecorrespondeerd met [naam gedaagde 2] .
- In een procedure bij de rechtbank Rotterdam, die heeft geresulteerd in een schikking, zoals vastgelegd in het proces-verbaal van 9 april 2014, was [naam gedaagde 2] de gemachtigde van [naam bedrijf] . Hij heeft het proces-verbaal van schikking namens [naam bedrijf] ondertekend.