In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder van de minderjarige [voornaam minderjarige] om een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) te vervallen. De GI had een aanwijzing gegeven die het contact tussen [voornaam minderjarige] en de heer [naam] beperkte, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige in relatie tot deze derde. De moeder betwistte de zorgen van de GI en stelde dat [voornaam minderjarige] het contact met de heer [naam] als prettig ervaart. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI bevoegd is om schriftelijke aanwijzingen te geven, maar dat de tweede volzin van de aanwijzing, die het contact tussen [voornaam minderjarige] en de heer [naam] volledig verbood, te ruim geformuleerd was en buiten de invloedssfeer van de moeder lag. De kinderrechter heeft daarom deze volzin vervallen verklaard, maar de eerste volzin, die het contact tijdens omgangsmomenten met de moeder betreft, in stand gehouden. De kinderrechter heeft de GI verzocht om meer informatie te verzamelen over de situatie en de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] in relatie tot de heer [naam]. De beslissing op het verzoek is aangehouden tot een pro forma datum, waarbij de GI uiterlijk twee weken voor deze datum moet rapporteren over de stand van zaken.