In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om een machtiging tot uithuisplaatsing van een bijna 15-jarige minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige], voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De moeder en de minderjarige hebben verzocht om beëindiging van de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft overwogen dat er voldoende zwaarwegende belangen aanwezig moeten zijn voor een uithuisplaatsing. Na een zorgvuldige afweging van de belangen heeft de kinderrechter het verzoek van de Raad afgewezen en de uithuisplaatsing opgeheven.
De feiten van de zaak tonen aan dat [voornaam minderjarige] uit huis is geplaatst na mishandeling door haar 21-jarige broer, waarbij de moeder niet in staat was haar te beschermen. De Raad heeft zorgen geuit over het gedrag van [voornaam minderjarige] en de psychische gesteldheid van de moeder, die kampt met persoonlijke problematiek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende gronden zijn om de uithuisplaatsing te handhaven, vooral gezien de positieve ontwikkeling van [voornaam minderjarige] en haar wens om met haar moeder en stiefvader op familiebezoek naar Marokko te gaan.
De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing per 30 juli 2019 opgeheven en het verzoek tot verlenging van de machtiging afgewezen. Tevens is de behandeling van de definitieve ondertoezichtstelling aangehouden, met de opdracht aan de Raad om uiterlijk twee weken voor de volgende zitting op 3 oktober 2019 te rapporteren over de stand van zaken. De kinderrechter heeft benadrukt dat de moeder verantwoordelijk is voor de veiligheid van [voornaam minderjarige] en dat zij contact moet opnemen met de GI na terugkomst uit Marokko.