ECLI:NL:RBROT:2019:9585

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
C/10/577912 / JE RK 19-2191, C/10/577916 / JE RK 19-2193 enC/10/577967 / JE RK 19-2200
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om een machtiging tot uithuisplaatsing van een bijna 15-jarige minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige], voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De moeder en de minderjarige hebben verzocht om beëindiging van de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft overwogen dat er voldoende zwaarwegende belangen aanwezig moeten zijn voor een uithuisplaatsing. Na een zorgvuldige afweging van de belangen heeft de kinderrechter het verzoek van de Raad afgewezen en de uithuisplaatsing opgeheven.

De feiten van de zaak tonen aan dat [voornaam minderjarige] uit huis is geplaatst na mishandeling door haar 21-jarige broer, waarbij de moeder niet in staat was haar te beschermen. De Raad heeft zorgen geuit over het gedrag van [voornaam minderjarige] en de psychische gesteldheid van de moeder, die kampt met persoonlijke problematiek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende gronden zijn om de uithuisplaatsing te handhaven, vooral gezien de positieve ontwikkeling van [voornaam minderjarige] en haar wens om met haar moeder en stiefvader op familiebezoek naar Marokko te gaan.

De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing per 30 juli 2019 opgeheven en het verzoek tot verlenging van de machtiging afgewezen. Tevens is de behandeling van de definitieve ondertoezichtstelling aangehouden, met de opdracht aan de Raad om uiterlijk twee weken voor de volgende zitting op 3 oktober 2019 te rapporteren over de stand van zaken. De kinderrechter heeft benadrukt dat de moeder verantwoordelijk is voor de veiligheid van [voornaam minderjarige] en dat zij contact moet opnemen met de GI na terugkomst uit Marokko.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/577912 / JE RK 19-2191, C/10/577916 / JE RK 19-2193 en
C/10/577967 / JE RK 19-2200
datum uitspraak: 29 juli 2019

beschikking

in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht, hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2004 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder]

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de twee beschikkingen van de kinderrechter van deze rechtbank van 12 juli 2019 en de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van de kinderrechter van deze rechtbank van 23 juli 2019;
- het faxbericht met bijlagen van de GI van 25 juli 2019, ingekomen bij de griffie op
26 juli 2019.
Op 29 juli 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [voornaam minderjarige] , die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. A.F.M. den Hollander,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een tweetal vertegenwoordigsters van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, hierna te noemen de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] en mw. [naam vertegenwoordigster 3] .
Opgeroepen en niet verschenen is: de vader.
Aangezien de moeder de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Marokkaans-Arabische taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met telefonische bijstand van dhr. Benamar, tolk in de Marokkaans Arabische taal.
De tolk heeft, alvorens zijn taak aan te vangen, op de bij wet voorgeschreven wijze, de belofte afgelegd dat hij zijn taak naar zijn geweten zal vervullen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders. [voornaam minderjarige] verblijft bij crisisgroep De Pan in Alphen aan den Rijn.
Bij beschikking van 12 juli 2019 is [voornaam minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot
12 oktober 2019. Bij de tweede beschikking van 12 juli 2019 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van vier weken.

Het verzoek

De Raad heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verzocht voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. Nu resteert het aangehouden deel, te weten de periode tot 12 oktober 2019.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Er zijn zorgen over het gedrag van [voornaam minderjarige] op de groep waar zij nu verblijft; zij vertoont wervend gedrag naar jongens en zij houdt zich niet altijd aan de regels. De moeder kampt met persoonlijke problematiek, waaronder depressiviteit, en leunt erg op [voornaam minderjarige] . De moeder ervaart problemen in de opvoeding en de zorg is dat de moeder [voornaam minderjarige] onvoldoende kan beschermen en begrenzen, ook met betrekking tot haar gedrag richting jongens. De moeder gaat niet goed om met wat [voornaam minderjarige] is overkomen tijdens haar verlof in het zwembad. Het is op uitdrukkelijk verzoek van de moeder dat dit voorval niet in de stukken van de Raad is beschreven; het is echter zeker wel van belang. Er is geen zicht op de veiligheid van [voornaam minderjarige] als zij met de moeder meegaat naar Marokko; zeker niet als de familie daar hoort wat haar is overkomen. De verwachting is dat MDFT eind augustus/begin september kan starten en een thuisplaatsing dan tot de mogelijkheden behoort.

Het standpunt van de GI

De GI heeft zich aangesloten bij het verzoek van de Raad. De GI heeft zorgen over het gedrag van [voornaam minderjarige] en de psychische gesteldheid van de moeder. [voornaam minderjarige] laat zelfbepalend gedrag zien en toont wervend gedrag naar jongens. Ook afgelopen weekend heeft [voornaam minderjarige] zich niet aan de afspraken gehouden en kwam zij te laat terug. Voortzetting van de uithuisplaatsing is noodzakelijk. Het is onmogelijk om de voorlopige ondertoezichtstelling uit te voeren als [voornaam minderjarige] in Marokko verblijft. Er zijn zorgen over de reactie van de familie indien zij te horen krijgen wat [voornaam minderjarige] is overkomen. Haar veiligheid kan daar niet gegarandeerd worden. De stiefvader lijkt wel een goede rol te vervullen. Eerder is overwogen Ambulante Spoedhulp in te zetten, maar men vreest dat dat te intensief is voor de moeder. Mogelijk geldt dat ook voor MDFT, waardoor niet zeker is of dit in september kan starten. Het gezin is wel op de wachtlijst gezet in verband met de wachttijden. Als MDFT niet passend blijkt te zijn, blijft de behandelgroep van Alphen over.

Het standpunt van belanghebbende

Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. De moeder erkent dat [voornaam minderjarige] de laatste maanden minder goed naar haar luisterde; de moeder wijt dit aan de slechte invloed van een aantal vriendinnen van school. Echter, overbrugging in Alphen in afwachting tot MDFT in september – misschien - in de thuissituatie kan starten, is niet in het belang van [voornaam minderjarige] : het is beter voor [voornaam minderjarige] als zij met de moeder mee kan op familiebezoek in Marokko. Er zijn geen verleidingen in dat kleine dorpje en de moeder verwacht dat [voornaam minderjarige] nu wel naar de moeder zal luisteren; [voornaam minderjarige] is een gewaarschuwd mens. Ook heeft [voornaam minderjarige] een goede band met haar stiefvader, die meegaat. Bovendien is er geen aanleiding om te vermoeden dat haar veiligheid bij de familie in het geding zou zijn; de broers en zus van de moeder hebben een goede band met [voornaam minderjarige] . Ook wil de moeder naar het graf van haar vader die in december is overleden; het is belangrijk dat [voornaam minderjarige] daarbij is. De broer van [voornaam minderjarige] die haar heeft geslagen, is niet in beeld en zal ook niet meegaan naar Marokko. De moeder vindt het schrijnend dat nu aan de uithuisplaatsing ten grondslag wordt gelegd een gebeurtenis die is voorgevallen toen [voornaam minderjarige] onder het toezicht van de GI stond; de moeder heeft daar geen invloed op gehad. Integendeel, de moeder heeft juist aangedrongen op nader onderzoek en aangifte, maar de GI is daarin laks geweest en heeft het tegen gehouden; er heeft bij de politie zelfs nog geen oriënterend gesprek plaats gehad. Toen [voornaam minderjarige] bij de moeder woonde, is haar nooit zoiets overkomen.
Bij terugkomst uit Marokko kan hopelijk MDFT ingezet worden in de thuissituatie. [voornaam minderjarige] kan dan naar haar eigen school, waar zij het naar haar zin heeft en het laatste en vierde (examen)jaar zal starten.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken is gebleken dat [voornaam minderjarige] uit huis is geplaatst nadat zij slachtoffer is geworden van (forse) mishandeling door haar 21-jarige broer. Haar moeder heeft haar hier niet tegen kunnen beschermen. Uit de behandeling ter zitting is gebleken dat daarnaast door de Raad en de GI aan het (voortduren) van de uithuisplaatsing ten grondslag worden gelegd: het wervende gedrag van [voornaam minderjarige] naar jongens, het feit dat zij zich niet aan de afspraken houdt en de gevolgen van het zedendelict waarvan zij tijdens haar verlof tijdens de uithuisplaatsing slachtoffer is geworden. De Raad heeft verklaard dat thuisplaatsing van [voornaam minderjarige] aan de orde is indien intensieve hulpverlening, in de vorm van MDFT, kan worden ingezet. Volgens de GI is echter niet zeker of MDFT passend is. Indien het wel passend is, kan het naar verwachting eind augustus/begin september starten.
De moeder en [voornaam minderjarige] bepleiten beëindiging van de uithuisplaatsing opdat [voornaam minderjarige] met de moeder en de stiefvader mee kan op familiebezoek in Marokko. Zij zullen in een klein dorp verblijven waar de verleidingen van de grote stad niet zijn. De broer die [voornaam minderjarige] heeft mishandeld, zal niet meegaan. De moeder, stiefvader en de familie zullen [voornaam minderjarige] , daar waar nodig, begrenzen. De moeder heeft erop gewezen dat de veiligheid van [voornaam minderjarige] onder toezicht van de GI evenmin gewaarborgd is, gezien de gebeurtenis tijdens haar verblijf in de opvang.
Na terugkomst uit Marokko in Nederland eind augustus kan (hopelijk) MDFT starten in het gezin en kan [voornaam minderjarige] terugkeren naar haar oude school om daar het laatste (examen)jaar te gaan volgen.
De kinderrechter stelt vast dat uit de overgelegde stukken blijkt dat de moeder en [voornaam minderjarige] open staan voor de hulpverlening en dat de moeder goed bereikbaar is voor de hulpverlening. Uit het Meldingsformulier Beschermingstafel Jeugd van 26 juni 2019 blijkt dat [voornaam minderjarige] graag naar school toe gaat en dat zij haar stage goed heeft gedaan; het stagebedrijf was zeer tevreden over haar. Daarnaast is [voornaam minderjarige] sociaal sterk, netjes en beleefd en is Enver gestart met het programma ‘Participeren kun je leren’. Ook is in het formulier vermeld dat [voornaam minderjarige] zich goed gedraagt op de groep in Alphen. Het is de wens van [voornaam minderjarige] dat zij haar examenjaar op haar huidige school kan afronden.
Een uithuisplaatsing maakt een ernstige inbreuk op het in beginsel te beschermen gezins-leven van een kind; hiervoor moeten voldoende zwaarwegende gronden aanwezig zijn. De kinderrechter moet een afweging maken tussen enerzijds de veiligheid en professionele begeleiding van [voornaam minderjarige] als zij in de opvang in Alphen blijft en anderzijds de positieve ervaring voor [voornaam minderjarige] als zij met haar moeder en stiefvader mee kan gaan op familiebezoek in Marokko. De kinderrechter is van oordeel, alles afwegende, dat er op dit moment onvoldoende gronden zijn om [voornaam minderjarige] uit huis geplaatst te houden.
De kinderrechter zal daarom de machtiging uithuisplaatsing per morgen opheffen en het verzoek om verlenging van de machtiging uithuisplaatsing afwijzen. De GI en de Raad hebben er terecht op gewezen dat de GI tijdens het verblijf van [voornaam minderjarige] in het buitenland geen (toe)zicht op haar welzijn kan houden. Deze taak zal de moeder, als gezagsdrager, moeten uitoefenen, met hulp van de stiefvader en de familieleden. Na terugkomst in Nederland moet de moeder direct contact opnemen met de GI om afspraken te maken over de verdere begeleiding in de thuissituatie, zoals bijvoorbeeld MDFT. Ook is het de verantwoordelijkheid van de moeder om haar 21-jarige zoon uit de buurt van [voornaam minderjarige] te houden. [voornaam minderjarige] op haar beurt moet naar haar moeder luisteren en zich aan de door de moeder te stellen regels houden.
Uit voorgaande volgt dat
nietlanger is voldaan aan het wettelijk criterium genoemd in artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.
Het verzoek betreffende de definitieve ondertoezichtstelling zal worden aangehouden. De Raad wordt verzocht uiterlijk twee weken voor de hierna te noemen datum te rapporteren over de stand van zaken en of het verzoek betreffende de definitieve ondertoezichtstelling wordt gehandhaafd.

De beslissing

De kinderrechter:
heft de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] per 30 juli 2019 op;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek tot uithuisplaatsing voor het overige af;

en alvorens verder te beslissen:

houdt de behandeling betreffende de definitieve ondertoezichtstelling aan en bepaalt dat het verhoor van de Raad, de GI en de belanghebbenden in deze zaak zal plaatsvinden op
3 oktober 2019 om 09:00 uurin het gerechtsgebouw te
Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI,
mr. A.F.M. den Hollander en de belanghebbenden;
gelast de oproeping van [voornaam minderjarige] tegen voormelde zittingsdatum en tijdstip;
verzoekt de Raad uiterlijk twee weken voor de genoemde datum de kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van S.F. Smidt als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2019.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 5 augustus 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.