In deze zaak heeft de kinderrechter op 31 oktober 2019 een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming afgewezen om zonder het horen van de belanghebbenden te beslissen op een spoedverzoek tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De kinderrechter oordeelde dat de situatie van [naam kind] al langdurig bij diverse hulpverlenende instanties bekend was, waardoor het voorkomen had moeten worden dat de situatie zo urgent zou worden. Het is van groot belang dat de betrokken ouders hun mening kunnen geven over de verzoeken van de Raad voordat een beslissing wordt genomen. De ouders hebben bezwaren geuit tegen de plaatsing van hun zoon buiten de regio Rotterdam, en het horen van de belanghebbenden is het uitgangspunt van wet- en regelgeving, waarbij slechts in zeer uitzonderlijke gevallen van kan worden afgeweken.
De Raad heeft verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling van [naam kind] voor de duur van drie maanden, zonder het voorafgaand horen van de belanghebbenden, gezien het spoedkarakter. Tevens is een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing van [naam kind] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten bij Middin in Den Haag, verzocht. De ouders hebben aangegeven dat zij liever willen dat [naam kind] dichter bij huis wordt geplaatst, maar de Raad heeft vastgesteld dat er in de regio Rotterdam geen passende plekken beschikbaar zijn door lange wachtlijsten.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat intensieve behandeling en begeleiding noodzakelijk zijn. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, maar de beslissing over de definitieve ondertoezichtstelling en eventuele verdere verlenging van de machtiging uithuisplaatsing is aangehouden tot nader te noemen datum. De kinderrechter heeft de Raad verzocht om uiterlijk twee weken voor de volgende zitting een definitief raadsrapport aan de rechter te doen toekomen.