ECLI:NL:RBROT:2019:9569

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
C/10/573847 / JE RK 19-1484
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot beëindiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 juni 2019 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder tot beëindiging van de ondertoezichtstelling van haar kind, geboren in 2013. De moeder heeft op 8 mei 2019 een verzoek ingediend, dat op 13 mei 2019 bij de griffie is ingekomen. De gecertificeerde instelling (GI) heeft op 11 juni 2019 een verweerschrift ingediend, waarin zij stelt dat de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk is. De kinderrechter heeft de zaak op 14 juni 2019 met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder, haar advocaat, en verschillende informanten aanwezig waren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek, omdat zij de GI eerder informeel op de hoogte heeft gesteld van haar wens om de ondertoezichtstelling te beëindigen.

De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn. De GI heeft zorgen geuit over de draagkracht van de moeder en de omgang tussen het kind en de vader. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook aangegeven dat de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet zijn behaald. De kinderrechter heeft besloten het verzoek van de moeder aan te houden en de GI te verzoeken om voor de volgende zitting op 30 augustus 2019 te rapporteren over de situatie van het kind. De kinderrechter heeft benadrukt dat de moeder de GI zicht moet geven op haar gezinssituatie en dat alle relevante informatie tijdig moet worden aangeleverd.

De kinderrechter heeft de beschikking openbaar uitgesproken en aangegeven dat hoger beroep mogelijk is binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/573847 / JE RK 19-1484
datum uitspraak: 28 juni 2019

beschikking

in de zaak van

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,
advocaat mr. R.A.H. Vullings,
betreffende

[naam kind] ,

geboren op [geboortedatum kind] 2013 te [geboorteplaats kind] , hierna te noemen [naam kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te Tilburg,

de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek van de moeder van 8 mei 2019, ingekomen bij de griffie op 13 mei 2019;
- het verweerschrift van de GI, ingekomen bij de griffie op 11 juni 2019;
- de aanvulling met bijlagen van mr. Vullings van 6 juni 2019, ingekomen bij de griffie op
11 juni 2019;
- de aanvulling met bijlagen van mr. Vullings van 12 juni 2019, ingekomen bij de griffie op
12 juni 2019;
- de aanvulling met bijlagen van mr. Vullings van 13 juni 2019, ingekomen bij de griffie op
13 juni 2019.
Op 14 juni 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. Vullings, voornoemd;
- de oom en tante moederszijde, dhr. [naam oom] en mw. [naam tante] , als informanten;
- een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] , als informant;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] en mw. [naam vertegenwoordigster 3] .
Opgeroepen en niet verschenen is: de vader.

De feitenHet ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders. [naam kind] verblijft bij de moeder.

Bij beschikking van 14 december 2018 is [naam kind] onder toezicht gesteld tot 14 december 2019.

Het verzoek

De moeder heeft verzocht de ondertoezichtstelling te beëindigen.
Allereerst merkt de raadsvrouw op dat de moeder, in tegenstelling tot wat de GI betoogt, ontvankelijk is in haar verzoek. De moeder heeft immers informeel aan de GI kenbaar gemaakt geen ondertoezichtstelling meer te willen.
Door en namens de moeder is het verzoek ter zitting als volgt nader toegelicht. De moeder doet erg haar best, zij heeft hard aan haar eigen problematiek gewerkt. De moeder acht het van belang dat [naam kind] doorgaat met speltherapie en zij accepteert de hulpverlening vanuit Jeugd en Gezin. Daarnaast staat de moeder, op advies vanuit Jeugd en Gezin, open voor een coach en ook eventueel andere noodzakelijke hulpverlening voor [naam kind] . De moeder heeft het gevoel dat de hulpverlening vanuit de GI averechts heeft gewerkt en niet heeft bijgedragen aan een verbetering van de situatie voor [naam kind] . De GI zet de belangen van [naam kind] niet voorop. De moeder voelt zich niet gehoord door de GI en acht een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk. Er dient rust te komen voor [naam kind] : die rust is er niet zolang de GI nog betrokken is.

Het standpunt van de GI

Allereerst merkt de GI op dat het verzoek van de moeder niet ontvankelijk is nu de moeder niet eerst bij de GI heeft verzocht om een beëindiging van de ondertoezichtstelling.
Daarnaast heeft de GI nader verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder, in aanvulling op het verweerschrift. De gronden van een ondertoezichtstelling zijn nog altijd aanwezig. De moeder is voor de GI onvoldoende bereikbaar, wat maakt dat de GI onvoldoende zicht op de situatie van [naam kind] bij de moeder heeft. Er zijn zorgen over de draagkracht van de moeder en de omgang tussen [naam kind] en de vader. Omdat er op dit moment geen contact is tussen de ouders, maar de vader wel gezag heeft, is het de GI die de vader voorziet van informatie. Daarnaast acht de GI het van belang dat de speltherapie waarmee [naam kind] is gestart doorgang blijft vinden en de terugplaatsing van [naam kind] bij de moeder slaagt.
De GI betreurt het dat de moeder zich onvoldoende gehoord voelt. Er is al een klachtgesprek gepland.

Het standpunt van de Raad

De Raad heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. De verhouding tussen de GI en de moeder is zorgelijk. De doelen die voor de ondertoezichtstelling door de Raad zijn gesteld zijn echter nog niet behaald. Daarbij komt dat [naam kind] pas recent is thuis geplaatst. Dit is niet het geschikte moment om de ondertoezichtstelling te beëindigen. Het is belangrijk dat er een klachtgesprek gaat komen; mogelijk zorgt dit ervoor dat de samenwerking weer tot stand komt. De Raad heeft geen onderzoek gedaan naar de situatie van het pasgeboren halfzusje van [naam kind] , omdat de Raad erop heeft vertrouwd dat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling zicht heeft op het gezin, en daarmee op de situatie van de baby.

De mening van de informanten

De oom en tante moederszijde hebben ter zitting het volgende naar voren gebracht. De pleegouders zijn niet tevreden over de samenwerking met de jeugdbeschermer. Zij gaan ervan uit dat de moeder de begeleiding van de GI niet nodig heeft. De pleegouders blijven betrokken bij [naam kind] en de moeder kan rekenen op hun steun.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:261 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezicht-stelling opheffen indien de grond, bedoeld in artikel 255, eerste lid, BW niet langer is vervuld. De kinderrechter kan dit doen op verzoek van de GI die het toezicht heeft. Indien deze GI niet tot een verzoek overgaat, is onder meer de met het gezag belaste ouder bevoegd tot het doen van het verzoek.
De kinderrechter is van oordeel dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek. Op grond van de stukken en wat tijdens de zitting besproken is, is duidelijk geworden dat de GI er al langere tijd van op de hoogte is dat de moeder het niet (langer) eens is met de ondertoezicht-stelling. De GI daarentegen vindt dat er nog wel gronden zijn voor de ondertoezichtstelling, zoals uitgebreid uiteengezet in het verweerschrift, op grond waarvan de GI geen reden heeft gezien de Raad om toetsing van een voorgenomen beëindiging van de ondertoezichtstelling te vragen, dan wel een verzoek tot opheffing in te dienen. Omdat daarmee al geruime tijd voor de moeder duidelijk was dat de GI geen verzoek tot opheffing zou gaan indienen, is zij gerechtigd tot het doen van een dergelijk verzoek.
De kinderrechter is verder van oordeel dat uit de overgelegde stukken en de behandeling tijdens de zitting (nog) onvoldoende is gebleken dat de grond, bedoeld in artikel 255, eerste lid, BW niet langer is vervuld. [naam kind] is recent door omstandigheden versneld bij de moeder terug geplaatst. Er heeft geen voorafgaande toets hiervan door de Raad plaats gevonden; deze toets is wel aangevraagd, maar door de snelheid van terugplaatsing niet tijdig uitgevoerd.
Sinds [naam kind] weer thuis woont, heeft de GI onvoldoende zicht op zijn situatie. Omdat de Raad vertrouwd heeft op het toezicht op het gezin door de GI, heeft evenmin een onderzoek plaats gevonden door de Raad naar de situatie van het pasgeboren zusje van [naam kind] . Dit maakt dat GI noch Raad kan vaststellen dat er geen grond meer bestaat voor de ondertoezichtstelling, zoals deze noodzakelijk werd geacht bij beschikking van 14 december 2018. De Raad heeft ter zitting gesteld dat de gestelde doelen (nog) niet zijn bereikt.
Over de gang van zaken is een klacht ingediend bij de GI. Op 18 juni is de GI hierover in gesprek gegaan met de moeder; op 1 juli vindt een gesprek plaats met de pleegouders. Mogelijke uitkomst van deze gesprekken zou kunnen zijn dat een andere jeugdbeschermer wordt aangesteld, waardoor het vertrouwen van de moeder in de GI langzaam gaat herstellen.
De kinderrechter ziet op dit moment (nog) geen aanleiding om de ondertoezichtstelling op te heffen, omdat de situatie rond [naam kind] recent belangrijk is gewijzigd (weer thuis gaan wonen én een zusje gekregen), er klachtgesprekken met de GI plaats vinden die mogelijk meer duidelijkheid over en weer scheppen, de vrijwillige hulpverlening van het wijkteam nog niet van start is gegaan en er nog geen oplossing is voor de problematiek rond de omgang tussen de vader en [naam kind] . De kinderrechter ziet wel aanleiding om het verzoek van de moeder aan te houden in afwachting van de ontwikkelingen, tot de hierna genoemde zittingsdatum.
De kinderrechter is van oordeel dat de moeder de komende periode de GI zicht moet geven op haar gezinssituatie; daarmee kan zij laten zien dat alles, zoals zij stelt, goed (genoeg) gaat. Alle stukken die daaraan bij kunnen dragen, kan zij aan de GI sturen.
Indien de GI nog informatie mist, dient zij dit schriftelijk aan de moeder kenbaar te maken, zodat het de moeder (en haar raadsvrouw) duidelijk is wat er nog ontbreekt.
Mogelijk dat de GI na vorenstaande, en in combinatie met de afloop van de klachtgesprekken, tot de conclusie komt dat de ondertoezichtstelling kan worden afgesloten. De kinderrechter verzoekt de GI hierover
uiterlijk een weekvoor de na te noemen zittingsdatum te rapporteren, met afschrift aan de belanghebbenden en de Raad.

De beslissing

De kinderrechter:
verklaart de moeder ontvankelijk in haar verzoek;

houdt het verzoek van de moeder aan en:

bepaalt dat het verhoor van de Raad, de GI, mr. Vullings en de belanghebbenden in deze zaak zal plaatsvinden op
30 augustus 2019 om 11:00 uurin het gerechtsgebouw
te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125.
De zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter.
Bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI, mr. Vullings en de belanghebbenden.
Verzoekt mr. Vullings (indien gewenst) en de GI uiterlijk
een weekvoor de genoemde datum de kinderrechter (met afschrift aan de Raad en de belanghebbenden) de rapportage/ nadere stukken te doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E. van Damme als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.