ECLI:NL:RBROT:2019:9563

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
586343 / HA RK 19-1395
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek en misbruik van wrakingsmiddel in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 november 2019 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. R. Kruisdijk, senior rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter vooringenomen was en de schijn van partijdigheid had gewekt door de verhinderdata van de verzoeker te negeren en inhoudelijk te corresponderen met de gemachtigde van de tegenpartij, mr. R. Willemsen. De verzoeker had eerder een kort geding aangespannen tegen [naam vennootschap] B.V. en was van mening dat de rechter niet voldoende rekening had gehouden met zijn verhinderingen voor de zitting op 22 november 2019.

De rechtbank oordeelde dat de verzoeker geen objectieve aanwijzingen had geleverd voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig was. De rechter had de verhinderdata van zowel de verzoeker als de eiser in het kort geding in overweging genomen en had gelet op het spoedeisende karakter van de zaak. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker het wrakingsmiddel misbruikte om uitstel van de zitting te bewerkstelligen, gezien zijn eerdere wrakingsverzoeken en de beslissingen die daarop volgden. De rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoeker in deze procedure niet in behandeling zou worden genomen.

De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter mr. A.P. Hameete en de rechters mr. drs. J. van den Bos en mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar. De uitspraak benadrukt het belang van de onpartijdigheid van rechters en de voorwaarden waaronder een wrakingsverzoek kan worden ingediend.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 586343 / HA RK 19-1395
Beslissing van 28 november 2019
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. R. Kruisdijk, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton 2 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij dagvaarding van 7 november 2019 heeft [naam vennootschap] B.V. verzoeker in kort geding gedagvaard te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter in deze rechtbank op
22 november 2019 te 15.30 uur. Die procedure heeft als kenmerk 8118028 VV EXPL
19-464 en op de genoemde zitting zou de rechter dat kort geding gaan behandelen.
Bij brief van 21 november 2019 heeft verzoeker wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven kort geding procedure, waarin zich onder meer bevindt de hiervoor genoemde dagvaarding.
Verzoeker, de rechter en [naam vennootschap] B.V. zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 25 november 2019.
Ter zitting van 28 november 2019, waar het wrakingsverzoek is behandeld, is de gemachtigde van [naam vennootschap] B.V., mr. R. Willemsen verschenen.
Verzoeker en de rechter zijn – met bericht van verhindering – niet ter zitting verschenen.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
De rechter is vooringenomen geweest en/of heeft de schijn van partijdigheid gewekt door alle brieven van verzoeker te negeren en telefonisch via een collega te laten weten geen behoefte te hebben aan brieven van verzoeker. De rechter antwoordt wel op brieven van
mr. Willemsen.
2.1.2
De rechter heeft – evenals mr. Willemsen – geen rekening gehouden met de door verzoeker bij brief opgegeven verhinderdata. De rechter heeft ook in een e-mail aan mr. Willemsen aangegeven geen rekening te willen houden met verhinderdata.
2.1.3
De rechter weigert zich te verdiepen in het vonnis van 3 september 2019 van voorzieningen-rechter mr. Verkerk, waarin deze duidelijk heeft verklaard dat er na twee keer een kort geding nu alleen een bodemprocedure mag worden opgestart.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
Bij het appointeren van de kort geding zitting heeft de rechter kennis genomen van de verhinderdata van mr. Willemsen en van verzoeker. In zijn brief/e-mail van 21 oktober 2019 aan mr. Willemsen geeft verzoeker aan dat hij tot en met de week van 2 tot en met 6 december 2019 op alle werkdagen verhinderd is de zitting bij te wonen, zonder een reden te noemen. Verzoeker kan zich laten vertegenwoordigen door een derde. Gelet op het spoedeisend karakter van de zaak, zoals dat vooralsnog uit (het concept van) de dagvaarding aannemelijk was geworden, heeft de rechter gemeend de zitting op korte termijn, dat wil zeggen op 22 november 2019, te plannen.
2.2.2
In zijn brief van 13 november 2019, binnengekomen nadat de dagvaarding aan verzoeker
betekend is, maakt verzoeker bezwaar tegen de dagvaarding. Hij maakt in deze brief vooral (of eigenlijk uitsluitend) verwijten aan het adres van mr. Willemsen. Verzoeker vraagt om een schriftelijke reactie (van de afdeling Kanton) binnen vijf werkdagen. Omdat de verwijten zien op handelen van mr. Willemsen en het niet gebruikelijk is voorafgaand aan de zitting met een partij te communiceren over inhoudelijke zaken (verzoeker vindt dat er een bodemprocedure gestart had moeten worden in plaats van (weer) een kort geding) omdat dit soort zaken bij uitstek op de zitting zelf aan de orde moeten komen, heeft de rechter besloten geen schriftelijke reactie te laten uitgaan.
Voor zover de rechter weet is er ook niet (telefonisch) ‘via zijn collega’ aan verzoeker meegedeeld dat de rechter ‘geen behoefte’ heeft aan brieven van verzoeker.
2.2.3
Verzoeker vergist zich, waar hij stelt dat rechter mr. Verkerk in haar vonnis van
3 september 2019 duidelijk heeft verklaard dat nu alleen een bodemprocedure opgestart mag worden. In het vonnis wordt overwogen dat een kort geding procedure zich niet leent voor uitgebreide bewijslevering omtrent huurachterstanden/opschorting en gebreken aan de woning. De rechter heeft niet geweigerd zich in dat vonnis te verdiepen; ten tijde van het appointeren van het kort geding was de rechter niet bekend met een eventueel eerder vonnis van een collega-voorzieningenrechter in een procedure van verzoeker, terwijl de strekking en betekenis van dat vonnis toch eerst op de zitting zelf aan de orde kan komen.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.5
Aan de wijze waarop de rechter de datum voor de zitting in het kort geding tussen [naam vennootschap] B.V. en verzoeker heeft bepaald is geen aanwijzing te ontlenen voor een naar objectieve maatstaven gerechtvaardigde vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid bij de rechter. Hij heeft de opgaven van verhinderdata van zowel de eiseres in het kort geding als van verzoeker bij die beslissing betrokken en heeft deze afgewogen tegen het spoedeisend karakter van het kort geding en de mate van spoedeisendheid, zoals die uit de concept-dagvaarding naar voren kwam.
Van belang is voorts dat de verzoeker
alledagen in de gevraagde periode van zes weken heeft opgegeven als verhinderdag. De verhindering is op geen enkele manier toegelicht of onderbouwd. Dat de kantonrechter onder deze omstandigheden toch is gekomen op een datum binnen de periode van zes weken na het opvragen van verhinderdata, geeft dan ook allerminst blijk van enige vooringenomenheid.
3.6
Dat de rechter voorafgaande aan de zitting in het kort geding niet heeft voldaan aan de schriftelijke eis van verzoeker om binnen vijf dagen een reactie te geven op zijn brief van
13 november 2019, vormt evenmin een aanwijzing voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. Het is immers ongebruikelijk dat een rechter voorafgaande aan een zitting in kort geding inhoudelijk gaat corresponderen met een van de procespartijen en dat geldt in dit geval des te meer, nu de genoemde brief alleen gaat over de grieven die verzoeker heeft over het handelen van de gemachtigde van de eiseres in kort geding.
Niet is gebleken dat verzoeker – behalve de brief van 13 november 2019 – in het kader van het kort geding nog andere brieven aan de rechter heeft gestuurd, welke vervolgens door de rechter onbeantwoord zijn gelaten.
3.7
Dat de rechter geen kennis heeft willen nemen van een vonnis, zoals dat door een andere rechter in een eerder kort geding tussen [naam vennootschap] B.V. en verzoeker werd gewezen, is door de rechter gemotiveerd weersproken. Er was bovendien voor verzoeker nog voldoende gelegenheid om dat vonnis op de zitting van 22 november 2019 aan de orde te stellen en de betekening ervan voor de in het voorliggende kort geding te nemen beslissing te bespreken. Die gelegenheid bestaat overigens nog steeds, want de mondelingen behandeling van het kort geding moet nog komen. Ook in dit opzicht is er daarom geen sprake van een aanwijzing voor een gebrek aan onpartijdigheid aan de zijde van de rechter.
3.8
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
3.9
Voorts overweegt de wrakingskamer nog het volgende:
3.1
Verzoeker heeft de rechter gewraakt nadat hem de dagvaarding in kort geding was betekend en voor hem duidelijk was geworden dat de zitting zou plaatsvinden op een datum, die door hem eerder aan de gemachtigde van eiseres kenbaar was gemaakt als verhinderdatum. Het meest dragende argument van het wrakingsverzoek is de grief van verzoeker dat zijn verhinderdata zijn genegeerd. Hieruit leidt de wrakingskamer af dat verzoeker het wrakingsmiddel heeft aangewend om alsnog het door hem beoogde uitstel van de zitting te bewerkstelligen.
3.11
Daarnaast is de wrakingskamer ambtshalve bekend met haar beslissing van 8 augustus 2019, gegeven naar aanleiding van het verzoek van verzoeker tot wraking van rechter mr. Verkerk in het kort geding, dat uiteindelijk heeft geleid tot het hiervoor reeds gememoreerde vonnis van mr. Verkerk van 3 september 2019. Bij die beslissing heeft de wrakingskamer het verzoek van verzoeker tot wraking van de rechters van de wrakingskamer, omdat zij het spreekrecht aan zijn advocaat hadden ontnomen, buiten behandeling gelaten. Naar het oordeel van de wrakingskamer was evident sprake van misbruik van recht omdat de advocaat van verzoeker zelf heeft verklaard niet het woord te willen voeren. Het verzoek tot wraking van rechter mr. Verkerk werd als ongegrond afgewezen omdat – kort samengevat – er geen houvast was voor de stelling dat verzoeker onvoldoende gelegenheid had gekregen zijn standpunt naar voren te brengen en de processuele beslissing van de rechter tot afwijzing van een aanhoudingsverzoek in beginsel geen grond voor wraking kan vormen.
3.12
De wrakingskamer is tevens ambtshalve bekend met haar beslissing van 31 oktober 2019, gegeven ten aanzien van het verzoek van verzoeker tot wraking van de rechters in een andere civielrechtelijke procedure, waarbij het wrakingsverzoek werd afgewezen omdat dit – kort samengevat – was gegrond op administratieve handelingen in het voortraject van die procedure, waarbij rechters geen of nauwelijks bemoeienis hebben.
3.13
Het voorafgaande rechtvaardigt de conclusie dat verzoeker het middel van wraking lichtvaardig hanteert en dat middel inzet voor een doel waarvoor het middel niet is bedoeld. In die zin maakt verzoeker misbruik van dit middel en daarom zal de wrakingskamer bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in het thans voorliggende kort geding niet in behandeling wordt genomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. R. Kruisdijk;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de procedure met kenmerk 8118028 VV EXPL 19-464 niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.P. Hameete, voorzitter, mr. drs. J. van den Bos en mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2019 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. R. Kruisdijk
- mr. R. Willemsen