2.6.De door de rechtbank benoemde drie deskundigen rapporteren als volgt:
Een van de doelgroepen waarop revalidatiegeneeskunde zich richt is “chronische pijn van het bewegingsapparaat, zowel aspecifiek (er zijn geen of onvoldoende lichamelijke afwijkingen, die de klachten kunnen verklaren) als specifiek (er is een lichamelijke afwijking, die de klachten verklaart en die leidt tot ingrijpende beperkingen van zowel het bewegingsvermogen als van het niveau van activiteiten en participatie). (2012 Algemeen Beroeps Kader - verder te benoemen als ABK).
De werkgroep pijnrevalidatie Nederland (WPN) geeft 4 niveaus van oplopende complexiteit aan. Vanaf niveau WPN 3 (sociale en psychische factoren zijn complex en spelen een belangrijke onderhoudende rol) kan er sprake zijn van een indicatie voor interdisciplinaire medisch specialistische revalidatie (MSR).
Uitgangspunt voor de beantwoording van uw vragen is het door de wetenschappelijke vereniging van
revalidatieartsen (VRA) opgestelde beroepskader (ABK) van 2012 (met een op 16 juli 2013 aangebrachte wijziging: tijdscriterium arts-patiënt contact vervalt).
In 2016 is een hernieuwd beroepskader opgesteld met belangrijke veranderingen in de randvoorwaarden zoals bijvoorbeeld de frequentie van fysiek arts-patiënt contact.
Het ABK beschrijft vooral aan welke voorwaarden de zorg en zorgverlener moeten voldoen om de kwaliteit van de medisch specialistische revalidatie te borgen. Het is een dynamisch document, waar niet consequent van mag worden afgeweken. Wel mag beargumenteerd (met vastlegging in het patiëntendossier) worden afgeweken van de richtlijnen en behandelkaders. Voor het ABK geldt hetzelfde.
Het ABK vormt de basis voor de (kwaliteits)visitatie van revalidatiepraktijken door de VRA. Als aan 1 van de 62 randvoorwaarden (ABK 2012) niet wordt voldaan, betekent dat niet, dat er geen medisch specialistische revalidatie wordt geboden (Martina september 2015). De commissie acht de inbreng van dhr. Martina, als medeauteur van de beide versies van het ABK en als voormalig voorzitter van de VRA, relevant. Daarnaast is een algemeen geaccepteerd uitgangspunt dat van richtlijnen / handreikingen afhankelijk van de individuele situatie gemotiveerd moet kunnen worden afgeweken.
ABK-2012 (met 62 randvoorwaarden): randvoorwaarde 9: de revalidatiearts heeft in (alle fasen van)
het revalidatieproces direct (face-to-face) arts-patiënt contact. Hierbij suggereert het tussen haakjes staan van “face-to-face” contact dat andere vormen van contact mogelijk zijn. Martina (2015) geeft hierbij aan dat de vorm minder relevant is (fysiek of via teleconsult). Dat is gangbaar en aanvaardbaar. Er moet in ieder geval een contact zijn tussen patiënt en arts. Daarnaast bestaat er geen norm (bijvoorbeeld in termen van aantal uren) voor de mate van betrokkenheid van een revalidatiearts bij een poliklinisch behandeltraject.
ABK-2016 (met 30 randvoorwaarden) spreekt niet meer van direct face-to-face contact. Nu staat
onder de randvoorwaarde (28, 29 en 30) specifiek geldend voor interdisciplinaire medisch specialistische revalidatie: de revalidatiearts heeft tijdens de diagnostische fase van het revalidatieproces tenminste eenmaal een fysiek individueel contact met de patiënt en de revalidatiearts heeft een fysieke afspraak met de patiënt gemaakt om de behandeling te evalueren.
De revalidatiearts is betrokken bij de interdisciplinaire behandeling en ziet de patiënt tenminste 1 keer fysiek tijdens deze behandeling.
Concluderend: de revalidatiearts dient heden ten dage tenminste 3 maal individueel fysiek contact te hebben met de patiënt tijdens de behandeling. Tot intrede van het ABK 2016 was dit geen beschreven randvoorwaarde.
Op 19 december 2016 is door ons een bezoek gebracht aan Ciran en hebben wij een gesprek gehad met het management en enkele revalidatieartsen. Ciran heeft hierbij het volgende aangegeven.
Ciran is een zorginstelling, waar medisch specialisten (revalidatieartsen) de eindverantwoording dragen voor de behandeling.
De werkwijze van Ciran is tot 19 december 2016 niet gewijzigd.
Verwijzingen naar Ciran vinden veelal plaats door medisch specialisten en bedrijfsartsen en in mindere mate door huisartsen.
Ciran geeft aan dat volgens hun concept alleen MSR zorg wordt geboden. Uitgangspunt is, dat er huisartsenzorg, fysiotherapie en/of psychologische zorg voorafgaand is geboden. Ciran heeft geen eerstelijns aanbod. Volgens hen is bij ongeveer 25% van de doorverwijzingen naar Ciran geen indicatie voor MSR zorg. Als criteria gebruiken ze de ZVI (zorgvraagindex) en de eigen AIC index waarmee punten worden toegedeeld. Welke inhoudelijke vragen hierachter zitten bleef onduidelijk bij ons bezoek.
Ciran is van mening dat er interdisciplinaire revalidatiezorg wordt geboden. Er is sprake van één elektronisch patiëntendossier (EPD) voor alle disciplines. De diverse betrokken disciplines kunnen hierdoor over de eigen professionele grenzen meekijken. Het multidisciplinaire overleg start al tijdens het indicatiestelling traject.
Alleen de revalidatieartsen van Ciran stellen een indicatie voor MSR zorg na interpretatie van vooraf verzamelde onderzoeksresultaten en openen een DBC. Om te komen tot indicatiestelling door de arts wordt een aantal zorgactiviteiten zoals het invullen van vragenlijsten door de patiënt, een startgesprek, fysiotherapeutisch onderzoek/fysieke belastbaarheidstest door een fysiotherapeut en een psychologisch onderzoek door een psycholoog, uitgevoerd.
Deze zorgactiviteiten leiden bij Ciran op zich niet tot opening van de DBC, als het niet komt tot indicatiestelling. Dat wil zeggen dat in voorkomende gevallen Ciran de DBC niet opent en er dus geen declaratie plaatsvindt van genoemde zorgactiviteiten. Dit is een keuze van Ciran.
Er wordt gebruik gemaakt van een voor iedereen, inclusief de patiënt, toegankelijk EPD.
Ciran is op 18 en 19 november 2014 door de VRA (Nederlandse vereniging van revalidatieartsen) gevisiteerd (visitatierapport ter inzage geweest) en dit heeft geleid tot een positief visitatie besluit met aanbevelingen.
Op 19 juli 2017 heeft wederom een bezoek plaats gevonden naar aanleiding van reacties van beide advocaten op
het concept deskundigenbericht. We hebben gesproken met dhr. W. Wertheim, revalidatiearts van Ciran. Hij heeft uitleg gegeven over het revalidatietraject in de periode, dat het ABK 2012 gold.
De intake bij Ciran vindt gefaseerd plaats. Er is eerst een startgesprek met een therapeut (fysiotherapeut of psycholoog), waarin een inschatting wordt gemaakt of een patiënt in aanmerking gaat komen voor de eigenlijke intake. Daarbij wordt onder andere gekeken naar een commitment van de patiënt, of er stepped care heeft plaatsgevonden en of er sprake is van een juiste doelgroep. Bij twijfel wordt er overlegd met de revalidatiearts. Als er besloten wordt om niet te starten met de verdere intake, zal er geen declaratie worden opgemaakt (in ongeveer 20% van die startgesprekken wordt geconcludeerd, dat er op voorhand geen indicatie bestaat). Soms volgt er nog een gesprek met de revalidatiearts om behandelalternatieven door te nemen.
Wanneer er wel een verdere intake volgt bestaat deze uit een serie testen en questionnaires (fysiometrie en psychometrie), gevolgd door een onderzoek van een psycholoog en fysiotherapeut.
Het dossier wat dan is opgebouwd, is het dossier dat de revalidatiearts bij zijn of haar onderzoek onder ogen krijgt. De patiënt ziet dan binnen 10 dagen de revalidatiearts of, onder supervisie van de revalidatiearts, een Agnio of arts arbeid en gezondheid samen met de cliëntverantwoordelijke om gezamenlijk tot een indicatie te komen. Dit gebeurde in 80% van de indicatiestellingen via een teleconsult, in 20% face-to-face. In ongeveer 20% (bij bijv. twijfel over de indicatie) van de teleconsulten volgde op korte termijn alsnog een fysiek consult.
Ongeveer 15% van de indicatiestellingen leidt niet tot een indicatie. In die gevallen volgt sowieso een face-to-face contact met de revalidatiearts om mee te denken wat een therapieadvies zou kunnen zijn.
Vanaf mei 2017 vinden geen teleconsulten meer plaats.
Gedurende het revalidatietraject heeft de cliëntverantwoordelijke regelmatig overleg met de directe behandelaars. Op basis van de voortgang van het traject wordt zo nodig overlegd met de
revalidatiearts.
[gedaagde 1]
Tijdens ons bezoek aan [gedaagde 1] d.d. 30 januari-2017 hebben wij een gesprek gehad met twee adviserend geneeskundigen. Zij gaven het volgende aan.
[gedaagde 1] vergoedt declaraties van Ciran aan patiënten momenteel voor 50%. Daarnaast gaven ze aan dat
[gedaagde 1] , op grond van de in mei 2014 uitgevoerde detail controle, de betrokkenheid van de revalidatiearts minimaal vinden en dat de verslaglegging van de multidisciplinaire samenwerking/overleg onvoldoende en niet terug te vinden was in de dossiers. Met name was niet goed te zien dat het behandelbeleid op basis van het overleg zo nodig werd aangepast door de revalidatiearts. Verder bleek ook niet duidelijk of voorgaande behandelingen bij de beoordeling werden meegenomen.
Beantwoording vragen rechtbank
Vraag 1 Invulling hoofdbehandelaarschap door revalidatiearts
Op basis de het Algemeen Beroepskader van de VRA (2012 - met wijziging in 2013 - en 2016) en van het rapport van het Zorginstituut van juni 2015 (Rapport Medisch-specialistische revalidatie: zorg zoals revalidatieartsen plegen te bieden) moet in de diagnostische fase de revalidatiearts altijd persoonlijk betrokken zijn door (face to face) de patiënt (via fysiek contact en/of via teleconsult) te zien en zelf (lichamelijk) onderzoek uit te voeren. Daarnaast dient de revalidatiearts de patiënt tijdens de eindevaluatie te zien. De revalidatiearts is medisch eindverantwoordelijke voor de behandeling. De revalidatiearts dient frequent overleg te hebben met de teamleden (andere zorgverleners) d.w.z. na de initiële screening van de patiënt, bij de eindevaluatie en bij eventuele tussenevaluatie(s), alsmede in voorkomende gevallen waarin het succes van de behandeling
stagneert. Dit overleg kan eventueel ook op andere manieren plaatsvinden dan in een fysieke
vergadering.
De aard en omvang van de betrokkenheid hoeft niet in ieder behandeltraject gelijk te zijn en is uiteraard afhankelijk van de specifieke hulpvraag en het onderliggende ziektebeeld. De revalidatiearts is te allen tijde medisch eindverantwoordelijke voor de inhoud en kwaliteit van de geleverde zorg. Algemene MSR kan door de revalidatie arts zelf of, door hem gedelegeerd, door andere zorgverleners worden uitgevoerd. Interdisciplinaire MSR vraagt om intensief contact / overleg met het revalidatiebehandelteam. Dit kan ook op andere manieren dan fysieke overleggen, maar in principe niet in afwezigheid van de revalidatiearts.
Bij kwaliteitsvisitaties van de VRA is het uitgangspunt dat multidisciplinaire teambesprekingen plaats vinden volgens een teamrapportagesystematiek, met adequate verslaglegging. Waarbij onder adequate verslaglegging wordt verstaan: verslaglegging met een adequate structuur met minimaal rapporteren van hulpvraag, kernprobleem/-problemen, niveau van activiteiten en participatie en SMART geformuleerde behandeldoelstellingen.
Taakdelegatie (naar andere zorgverleners/cliëntverantwoordelijken binnen het behandelteam) is gangbaar. Er worden geen verantwoordelijkheden gedelegeerd, wel taken. Het uitvoeren van bijvoorbeeld een neuropsychologisch onderzoek, is uiteraard voorbehouden aan de psycholoog.
Een fysiotherapeut of psycholoog kan, zoals bij Ciran gebruikelijk, ‘cliëntverantwoordelijke’ zijn gedurende het behandeltraject. Overleg tussen de behandelaars moet frequent plaats vinden. De revalidatiearts heeft een voortrekkersrol in de afstemming tussen en met alle relevante disciplines. Dit betekent dat hij persoonlijk betrokken moet zijn bij het overleg met andere zorgverleners. De intensiteit en frequentie van dat overleg hangt af van de complexiteit van de problematiek en de geïndiceerde behandeling.
In het ABK 2012 staat beschreven, dat er 3 x contact moet zijn tussen arts en patiënt, maar niet dat het fysiek contact hoeft te zijn.
Een van de geïnterviewden omschreef dit item als: “je moet de patiënt niet alleen gezien hebben maar ook ‘geproefd en geroken’ hebben om een goed totaalbeeld van de patiënt te verkrijgen”. Er kan niet alleen worden volstaan met andere contactvormen zoals video-conferencing of andere vorm van telemedicine/teleconsult.
Ter beantwoording van deze vraag is primair uitgegaan van het ABK 2012 en secundair van het ABK 2016.
Het ABK is een dynamisch document en wordt 1 x per 2 jaar geëvalueerd en, waar nodig, aangepast aan nieuwe inzichten door wetenschappelijke publicaties, technische ontwikkelingen en/of eisen van de politiek of samenleving.
De revalidatiearts mag incidenteel beargumenteerd, met vastlegging in het patiëntendossier, afwijken van de door de VRA (Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen) vastgelegde ABK Randvoorwaarden. Dit houdt in dat niet consequent mag worden afgeweken.
De gewijzigde beschrijving van de professionele normen zijn onder het hoofdstuk randvoorwaarden van het ABK (2012 en 2016) terug te vinden.
Betrokkenheid revalidatiearts: de revalidatiearts is betrokken bij de interdisciplinaire behandeling en ziet de patiënt tenminste één keer fysiek tijdens deze behandeling (ABK 2012). Op basis van het ABK 2016 is de betrokkenheid van de revalidatiearts driemaal fysiek geworden.
De inhoud van de zorg is constant in beweging. Het is niet zo, dat met het uitbrengen van het standpunt van het Zorginstituut of het herziene Algemeen Beroepskader van de VRA (2016) de professionele normen voor MSR zijn veranderd.
De samenwerking tussen de verschillende disciplines binnen de organisatie en de werkwijze van Ciran, zoals die door hen is aangegeven, valt niet altijd te kwalificeren als multidisciplinaire/interdisciplinaire medisch specialistische revalidatiezorg.
Wij constateren, dat niet aan alle randvoorwaarden wordt voldaan:
- de patiënt wordt niet altijd fysiek gezien door de revalidatiearts in het revalidatietraject, terwijl dat wel als voorwaarde wordt beschreven in het ABK 2012;
- het komt voor dat de revalidatiearts de indicatie voor MSR zorg op basis van het dossier stelt zonder de patiënt (fysiek dan wel per teleconsult) zelf te hebben gezien, terwijl dat wel als voorwaarde is beschreven in de ABK van zowel 2012 als die van 2016 en er, volgens de KNMG, dan nog geen sprake is van een arts-patiënt relatie;
-de mate van betrokkenheid van de revalidatiearts bij het overleg kon door ons niet worden beoordeeld, mede daarom is bij het tweede bezoek bij Ciran om inzage in dossiers verzocht;
- bij inzage in een aantal patiëntendossiers uit de periode waarbij het ABK 2012 gold, is ons niet gebleken hoe de verslaglegging van de revalidatiearts plaatsvond;
- ook bleek de mate van betrokkenheid van de revalidatiearts in het interdisciplinair overleg niet vast te stellen.
Ciran heeft in de betreffende periode creatief binnen het beroepskader van de VRA om moeten gaan met de beschikbare middelen. Er is bewust gekozen voor primair teleconsult als communicatie tussen patiënt en revalidatiearts. De betrokkenheid van de revalidatiearts achten wij beperkt.
Geraadpleegde documenten.
- Algemeen beroepskader Revalidatiegeneeskunde 2012
- Algemeen beroepskader Revalidatiegeneeskunde 2016
- Beleidsvisie inzake pijnrevalidatie 2003
- Indicatiestelling medisch specialistische revalidatie
- Behandelkader pijnrevalidatie
- Eigen praktijkervaring
- Er hebben gesprekken plaats gevonden (telefonisch) met een 7-tal revalidatieartsen, die eindverantwoordelijke zijn bij de chronische pijnbehandeling, om een beeld te krijgen van de gangbare zorgverlening.
- Beantwoording vragen Ciran door Martina d.d. 8 september 2015
- Waarderingssystematiek voor de Kwaliteitsvisitatie VRA 2015
- Richtlijn online arts - patiënt contact KNMG 2007
-Aanvullend memo naar aanleiding van de bijeenkomst CIRAN en RN op 19 mei 2017 (dhr. Wertheim, revalidatiearts CIRAN)
-Het Algemeen Beroepskader van de Vereniging van Revalidatieartsen en CIRAN d.d. november 2016
(dhr. Wertheim, revalidatiearts CIRAN)”