ECLI:NL:RBROT:2019:9441

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
10/682201-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersruzie met mishandeling en noodweerexces

Op 3 december 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersruzie op 14 augustus 2017 in Dordrecht. De verdachte, geboren op Curaçao, werd beschuldigd van mishandeling en vernieling. Tijdens de verkeersruzie ontstond een conflict tussen de verdachte en een medeverdachte, waarbij de verdachte de medeverdachte een klap gaf. Later, na een confrontatie waarbij de medeverdachte met zijn auto de verdachte op de stoep klemreed, pakte de verdachte een hamer en sloeg op de auto van de medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond en dat zijn reactie proportioneel was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de vernieling en de mishandeling met de hamer, maar verklaarde de mishandeling van de medeverdachte bewezen. De verdachte kreeg een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf van acht dagen opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was voor de mishandeling met de hamer, omdat dit onder noodweerexces viel. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/682201-17
Datum uitspraak: 3 december 2019
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. M.M.J. Bos, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 november 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Wijnands heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
De feiten
De rechtbank stelt op grond van het dossier het volgende vast.
Op maandag 14 augustus 2017 is een verkeersruzie ontstaan op de Bosboom Toussaintstraat te Dordrecht tussen de verdachte en [naam medeverdachte] . [naam medeverdachte] reed in de auto van zijn vriendin (een lichtblauwe Citroën C3) en stond voorgesorteerd om linksaf te slaan. Verdachte kwam [naam medeverdachte] tegemoet fietsen en in de beleving van [naam medeverdachte] fietste verdachte daarbij door het rode verkeerslicht. [naam medeverdachte] heeft verklaard dat hij hierdoor moest remmen om een aanrijding te voorkomen. [naam medeverdachte] heeft hierop de auto tot stilstand gebracht en heeft de confrontatie met verdachte opgezocht. Hierbij ontstond ruzie tussen beiden, waarbij [naam medeverdachte] verdachte zou hebben beledigd en verdachte [naam medeverdachte] een klap heeft gegeven. Daarbij liep [naam medeverdachte] een verwonding aan zijn mond op.
Uit de beelden die van het incident zijn gemaakt - en welke ter zitting (zonder geluid) zijn bekeken - en de verklaring van de getuige [naam getuige] volgt dat de verdachte en [naam medeverdachte] vervolgens uit elkaar zijn gehaald door omstanders en dat verdachte lopend met zijn fiets in de richting van de Dr. Schaepmanstraat is vertrokken. [naam medeverdachte] is dan weer achter het stuur van de Citroën C3 gaan zitten. Nadat verdachte met zijn fiets de hoek om is geslagen de
Dr. Schaepmanstraat in, volgt [naam medeverdachte] hem in de auto. Op de beelden is te zien hoe het voertuig even stil blijft staan in de Dr. Schaepmanstraat en vervolgens verder de straat inrijdt. Verdachte en [naam medeverdachte] verdwijnen dan uit beeld. Getuige [naam getuige] heeft de ruzie tussen de verdachte en [naam medeverdachte] gezien, is tussenbeide gekomen, maar vertrouwde er niet op dat de ruzie gesust was. Hij is daarom achter de verdachte en [naam medeverdachte] aangefietst de
Dr. Schaepmanstraat in. Nu deze onafhankelijke en objectieve getuige de situatie van dichtbij en in zijn geheel heeft meegemaakt en zijn verklaring steun vindt in andere objectieve bewijsmiddelen zoals bijvoorbeeld de camerabeelden (en het daarbij horende geluid zoals omschreven in een proces-verbaal van politie zoals dat zich in het dossier bevindt), andere getuigenverklaringen en het proces-verbaal over de aangetroffen remsporen, neemt de rechtbank deze verklaring als uitgangspunt bij de vaststelling van de verdere gebeurtenissen.
De getuige zag en hoorde dat de auto van [naam medeverdachte] in de Dr. Schaepmanstraat zijn snelheid verhoogde en plotseling naar links, tussen twee geparkeerde personenauto's door, het trottoir op reed tegen de verdachte aan. De getuige kon niet precies zien hoe verdachte werd geraakt, maar zag wel dat verdachte hierdoor omver viel en hij omschrijft het als een ‘whip-lash’- effect. Andere getuigen verklaren meerdere malen over het geluid van een auto die toeren maakt en ter plaatse waar [naam medeverdachte] de stoep op reed zijn bandensporen aangetroffen.
Vervolgens zag de getuige [naam getuige] hoe de verdachte een hamer uit zijn fietstas pakte en daarmee een harde klap gaf op de motorkap van de auto waarin [naam medeverdachte] reed. Direct hierna zag en hoorde de getuige dat de auto met spinnende banden achteruit reed.
Vervolgens sloeg de verdachte met de hamer door het geopende raam aan de bestuurderszijde in de auto waar [naam medeverdachte] zat. De getuige heeft gezien dat de verdachte één keer met de hamer sloeg.
4.2.
Standpunt verdediging ten aanzien van feiten 1, 2 en 3
De verdachte heeft inderdaad geslagen met de hamer op de motorkap van de auto waarin [naam medeverdachte] zat maar er is sprake geweest van noodweer. Na een verkeersruzie waarbij de verdachte [naam medeverdachte] met de vlakke hand heeft geslagen, is de verdachte door [naam medeverdachte] met zijn auto op de stoep klemgereden. Er is dus sprake geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de verdachte. Het slaan met de hamer op de auto (feit 3) en het slaan met de hamer door het geopende raam in de richting van [naam medeverdachte] (feit 2) door de verdachte staan in redelijke verhouding tot de ernst van die aanranding en de gedraging van de verdachte is daarmee ook proportioneel. De verdachte had voorts geen reële en redelijke mogelijkheid tot onttrekking aan de aanranding. Gelet hierop moet zowel de vernieling van de auto met de hamer als de mishandeling van [naam medeverdachte] gekwalificeerd worden als noodweer en dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging met betrekking tot de feiten 2 en 3.
Voor zover de rechtbank niet van oordeel is dat sprake is van noodweer, dan zijn de gedragingen van de verdachte te kwalificeren als noodweerexces. De gedragingen van de verdachte waren dan het onmiddellijke gevolg van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
4.3.
Beoordeling door de rechtbank ten aanzien van feit 1
De verdachte heeft het ten laste gelegde feit onder 1, de mishandeling van [naam medeverdachte] door hem te slaan op het gezicht, bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.4.
Beoordeling door de rechtbank ten aanzien van feit 3
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een handeling geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank is van oordeel dat daaraan is voldaan ten aanzien van feit 3 en overweegt hiertoe het volgende.
Nadat het eerste deel van de verkeersruzie op de Bosboom Toussaintstraat was gesust en verdachte met zijn fiets de Dr. Schaepmanstraat in is gegaan, is [naam medeverdachte] met zijn auto de verdachte achterna gegaan, om vervolgens met vaart de stoep op te rijden waar verdachte fietste en hem met zijn auto klem te rijden tegen de muur. Verdachte kwam hierdoor ten val en verklaart hierover zelf dat [naam medeverdachte] hem met zijn fiets tegen de muur aandrukte.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de getuigenverklaringen, (het proces-verbaal van) de camerabeelden, het proces-verbaal bandensporen en de verklaringen van verdachte en [naam medeverdachte] , in voldoende mate aannemelijk is geworden dat verdachte zich op dat moment bevond in een noodweersituatie. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte door [naam medeverdachte] waartegen verdediging noodzakelijk was. Door de verdachte met zijn auto klem te rijden waardoor de verdachte met zijn fiets tegen de muur werd gedrukt en geen kant meer op kon en uiteindelijk viel, kon de verdachte zich op dat moment aan de ontstane situatie niet onttrekken.
Het middel dat de verdachte in eerste instantie koos om zich te verdedigen, namelijk het slaan met de hamer op auto, staat in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding en was noodzakelijk in de gegeven omstandigheden. Hierbij weegt de rechtbank mee dat de hamer die verdachte uit zijn fietstas pakte, het enige middel is dat verdachte zo snel voorhanden kon krijgen om zichzelf op dat moment mee te verdedigen. Daarmee is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat het door de verdediging gevoerde beroep op noodweer slaagt voor wat betreft feit 3.
Conclusie feit 3
Nu de ten laste gelegde wederrechtelijkheid van het handelen van de verdachte, het vernielen van de auto, ontbreekt door het geslaagde beroep op noodweer, zal de verdachte voor dit feit worden vrijgesproken.
4.5.
Beoordeling door de rechtbank ten aanzien van feit 2
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, kan op grond van de aangifte van [naam medeverdachte] en de verklaring van de getuige [naam getuige] worden vastgesteld dat de verdachte met de hamer door het geopende raam aan de bestuurderszijde in de auto, waar [naam medeverdachte] zat, heeft geslagen. De rechtbank gaat er op grond van de verklaring van de getuige [naam getuige] vanuit dat de verdachte één keer heeft geslagen. De rechtbank stelt op grond van het verslag van de ter plaatse gekomen ambulance en het verslag van de huisartsenpost vast dat [naam medeverdachte] door de klap met de hamer een verwonding aan zijn arm heeft opgelopen.
Conclusie feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken. De rechtbank acht het onder 2 subsidiair ten laste gelegde op grond van het voorgaande wettig en overtuigen bewezen.
4.6.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
op 14 augustus 2017 te Dordrecht
[naam medeverdachte] heeft mishandeld door die [naam medeverdachte] (met kracht) te slaan in het gezicht;
2.
subsidiair
hij
op 14 augustus 2017 te Dordrecht
[naam medeverdachte] heeft mishandeld door die [naam medeverdachte] eenmaal met
een hamer, op de arm te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feiten en strafbaarheid verdachte

De bewezen feiten leveren op:

1.

mishandeling

2.subsidiair

mishandeling

Ten aanzien van feit 1 zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Feit 1 is dus strafbaar.
Beroep op noodweer(exces) ten aanzien van feit 2, subsidiair
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde beroepen op noodweer(exces). De officier van justitie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer(exces) dient te worden afgewezen nu ten aanzien van het bedoelde feit geen sprake was van een situatie waarin de noodzakelijke verdediging geboden was tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [naam medeverdachte] , nu [naam medeverdachte] in zijn auto zat.
De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van de getuige [naam getuige] blijkt dat de auto, nadat de verdachte was klemgereden, met spinnende banden achteruit reed. De verdachte verklaarde ter zitting dat hij dacht dat [naam medeverdachte] misschien opnieuw op hem in zou rijden en dat hij daarom op de auto sloeg en vervolgens een zwiepende beweging door het geopende raam in de richting van [naam medeverdachte] maakte met de hamer.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van [naam medeverdachte] ná het aanvankelijke klemrijden van de verdachte met zijn auto (en de noodzakelijke en verontschuldigbare reactie van de verdachte daarop door met zijn hamer op de auto te slaan), niet meer kunnen worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Immers, [naam medeverdachte] zat in de auto en reed achteruit. Het beroep op noodweer wordt aldus verworpen.
Alhoewel verdachte derhalve de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, acht de rechtbank het gelet op de omstandigheden wel aannemelijk dat de reactie van verdachte, gelet op het feit dat er zojuist op hem in was gereden met een auto, het directe gevolg was van een door die aanrijding veroorzaakte hevige schrik, angst en paniek. Nu er dus sprake was van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging komt de verdachte een beroep op noodweerexces toe. De verdachte was ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit niet strafbaar en dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Motivering straf van het onder 1 bewezen verklaarde feit

6.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Tussen de verdachte en [naam medeverdachte] heeft op de openbare weg een verkeersruzie plaatsgevonden. Verdachte werd door [naam medeverdachte] aangesproken dat hij door rood was gereden. Hierbij heeft [naam medeverdachte] woorden geuit die de verdachte als beledigend heeft ervaren. Daarop ontstond een ruzie waarbij zowel de verdachte als [naam medeverdachte] fysiek zijn geworden en de verdachte uiteindelijk [naam medeverdachte] een klap op zijn mond heeft gegeven. Verdachte heeft hierover zelf verklaard dat hij [naam medeverdachte] heel hard heeft geslagen.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
31 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten, maar dat de laatste veroordeling dateert uit 2011.
6.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft op 12 juni 2019 een rapport over de verdachte opgemaakt. Samengevat constateert de reclassering dat er problemen zijn op de leefgebieden financiën, dagbesteding, psychosociaal functioneren en houding. Er zou sprake zijn van schulden en het ontbreken van een zinvolle dagbesteding door fysieke beperkingen. Deze leefgebieden zijn echter niet delict gerelateerd of risico verhogend.
Op de leefgebieden psychosociaal functioneren en houding lijkt er sprake te zijn van een gebrek aan zelfbeheersing, oplossingsvaardigheden en probleembesef.
De verdachte vindt niet dat hij iets fout heeft gedaan en staat dan ook niet open voor gedragsverandering. Mede doordat de verdachte al langere tijd niet in beeld is geweest bij Justitie en het onderhavige delict al medio 2017 plaatsvond acht de reclassering begeleiding van de reclassering niet geïndiceerd.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de aan de verdachte op te leggen straf allereerst de ernst van het feit mee, en verwijst daarvoor naar hetgeen daaromtrent hiervoor is overwogen. De rechtbank neemt in de afweging ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, waarbij in het bijzonder gedacht kan worden aan de problematische financiële situatie van de verdachte en de fysieke problemen die maken dat de verdachte niet in staat moet worden geacht om een taakstraf uit te voeren. Ook het lange tijdverloop tussen de verkeersruzie en de datum waarop uiteindelijk een uitspraak wordt gedaan is een factor die meespeelt in de beoordeling van de aan de verdachte op te leggen straf.
Alles tegen elkaar afgewogen zal de rechtbank aan de verdachte een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, met een proeftijd van 2 jaar. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke straf – in overeenstemming met het advies van de reclassering – geen bijzondere voorwaarden verbinden.
De raadsman heeft verzocht te volstaan met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, gelet op de omstandigheid dat het slachtoffer in onderhavige zaak, [naam medeverdachte] , zich in het geheel niet onbetuigd heeft gelaten en zich in aanloop naar het bewezenverklaarde feit ronduit onbeschoft en racistisch tegenover de verdachte heeft uitgelaten. De rechtbank ziet hiervoor geen aanleiding en overweegt daartoe dat beide partijen zich in de ontstane verkeersruzie niet onbetuigd hebben gelaten en daarbij over en weer de strafrechtelijke grens hebben overschreden. Daarbij past dat – voor zover in onderhavige zaak relevant – de verdachte voor zijn eigen aandeel in het geheel verantwoording aflegt.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

7.Vorderingen benadeelde partijen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 1] , ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 1.500,00 aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich voorts in het geding gevoegd [naam benadeelde 2] , ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.000,00 aan materiële schade.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt geteld dat beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vordering. De benadeelde partij [naam benadeelde 2] omdat de vordering niet is onderbouwd en niet is gebleken dat reparatie van de schade heeft plaatsgevonden. De benadeelde partij [naam benadeelde 1] omdat de behandeling van de vordering – gelet op de omstandigheden rondom het strafbare feit waaruit de schade zou zijn ontstaan – een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk is omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk is omdat de vordering niet voldoet aan de wettelijke eisen (niet ondertekend) en voorts op geen enkele manier is onderbouwd.
7.3.
Beoordeling
De benadeelde partij [naam medeverdachte] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte ter zake van het ten laste gelegde onder feit 2 geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
De benadeelde partij [naam benadeelde 2] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte ter zake van het ten laste gelegde onder feit 3 geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
7.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde onder 2 subsidiair niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart de verdachte strafbaar voor het onder 1 bewezen verklaarde feit;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
7 (zeven) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht (één dag), bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [naam medeverdachte] niet-ontvankelijk in de vordering;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. dr. M.M. Koevoets, voorzitter,
mr. A.M. van der Leeden en mr. P.E. van Althuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 14 augustus 2017 te Dordrecht
[naam medeverdachte] heeft mishandeld door die [naam medeverdachte] (met kracht) te slaan op de mond,
althans in het gezicht;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
primair
hij
op of omstreeks 14 augustus 2017 te Dordrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam medeverdachte] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een hamer meermalen, althans eenmaal (een) slaande beweging(en) op/tegen
de arm, althans in de richting van die [naam medeverdachte] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair
hij
op of omstreeks 14 augustus 2017 te Dordrecht
[naam medeverdachte] heeft mishandeld door die [naam medeverdachte] meermalen, althans eenmaal met
een hamer, althans met een zwaar voorwerp, op de arm te slaan;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 14 augustus 2017
te Dordrecht
opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk/type Citroën C3) met
kenteken [kentekennummer] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[naam benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, heeft vernield en / of beschadigd en / of onbruikbaar gemaakt door
met een hamer op de motorkap en/of de portierdeur(en) van die personenauto te
slaan.
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht