ECLI:NL:RBROT:2019:9430

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
C/10/560384 / HA ZA 18-971
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot afgifte van bescheiden op grond van artikel 843a Rv in civiele procedure tussen Inproba B.V. en Zesty B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 augustus 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Inproba B.V. en Zesty B.V. Inproba vorderde afgifte van bepaalde bescheiden op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank oordeelde dat aan de drie cumulatieve voorwaarden voor toewijzing van de vordering was voldaan: er was sprake van een rechtmatig belang, bepaalde bescheiden en een rechtsbetrekking. De rechtbank benadrukte dat het rechtmatig belang afhankelijk is van de feitelijke en juridische grondslag van de materiële vordering en het daartegen gevoerde verweer. Inproba had sojasauspoeder gekocht van Zesty, dat niet voldeed aan de wettelijke normen, wat leidde tot schade voor Inproba. Zesty betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat Inproba niet alle relevante stukken had overgelegd. De rechtbank oordeelde dat Zesty rechtmatig belang had bij de gevraagde bescheiden om zich adequaat te kunnen verweren. De vordering van Zesty tot afgifte van de bescheiden werd toegewezen, met een dwangsom voor het geval Inproba niet aan de veroordeling voldeed. De proceskosten werden aan Inproba opgelegd, aangezien zij in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/560384 / HA ZA 18-971
Vonnis van 28 augustus 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INPROBA B.V.,
gevestigd te Baarn,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. P. van Dijk te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZESTY B.V.,
gevestigd te Roosendaal,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M.F. Benningen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Inproba en Zesty genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis van 20 maart 2019.
Het procesdossier bestaat verder uit de volgende
processtukken;
  • de conclusie van antwoord tevens incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv met veertien producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv met producties 21 tot en met 27;
  • de akte uitlating producties van Zesty.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De relevante vaststaande feiten in het incident

In dit incident staat het volgende vast.
Inproba heeft sojasauspoeder gekocht van Zesty die de sojasauspoeder aan Inproba heeft geleverd.
Bij e-mail van 9 juni 2017 heeft de NVWA aan Inproba - voor zover relevant - het volgende geschreven:
“Gisteren, 8 juni 2017, hebben we in goede sfeer en constructief gesproken over de te nemen maatregel naar aanleiding van de geconstateerde overschrijding van de wettelijke maximum limiet voor 3-MCPD in diverse sojasauzen die uw bedrijf produceert. Ik heb u toegezegd ons beleid in deze casus, u door mevrouw [naam] op 7 juni 2017 mondeling en via een emailbericht (op 16.50 verzonden) meegedeeld, nogmaals intern te bespreken. Deze afstemming heeft plaats gevonden en heeft niet geleid tot een ander beleid.
Ik verzoek u daarom conform de instructies van mevrouw [naam] de volgende producten uit de verkoop te (laten) nemen:
Receptnummer [nummer 1] Soja saus Djawa
Receptnummer [nummer 2] Soja saus Inproba Tafelfles
Receptnummer [nummer 3] Soja saus [naam supermarkt 1] nieuw
In deze producten is sojasauspoeder verwerkt met een 3-MCPD gehalte van 170 ppb, waardoor de wettelijke norm van 20 ppb/40% droge stof in de eindproducten overschreden wordt.”

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
Inproba vordert – kort gezegd – dat de rechtbank Zesty zal veroordelen tot betaling van € 428.090,43, met nevenvorderingen.
3.2.
Daartoe stelt Inproba – samengevat weergegeven – het volgende.
3.2.1.
Zesty heeft aan Inproba ingevolge een of meer koopovereenkomsten sojasauspoeder geleverd.
3.2.2.
Inproba heeft de door Zesty geleverde sojasauspoeder verwerkt tot sojasaus. Inproba de sojasaus verkocht en afgeleverd aan diverse winkelbedrijven (supermarktketens) in Nederland, België en Duitsland ter aflevering aan consumenten.
3.2.3.
Bij e-mail van 15 mei 2017 heeft een Duitse afnemer van Inproba, onder verwijzing naar een melding van de Duitse voedsel en warenautoriteit, aan Inproba medegedeeld dat de door Inproba afgeleverde sojasaus een (aanmerkelijk) hoger gehalte aan 3-MCPD bevatte dan het wettelijke maximum aan 20 ppb/40% droge stof.
Bij onderzoek in opdracht van Inproba is gebleken dat de door Zesty geleverde sojasauspoeder dat maximaal toelaatbare gehalte aan 3-MCPD overschreed.
3.2.4.
Op 9 juni 2017 heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) aan Inproba opgedragen de door haar afgeleverde partijen sojasaus terug te roepen. Inproba heeft gevolg gegeven aan die opdracht.
3.2.5.
Bij e-mail van 13 juni 2017 heeft Inproba Zesty aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden schade wegens de levering van sojasauspoeder dat niet aan de overeenkomst(en) voldeed doordat het poeder een (aanmerkelijk) hoger gehalte aan 3-MCPD bevatte dan het wettelijke maximum aan 20 ppb/40% droge stof. Bovendien vormt het leveren van een grondstof voor een levensmiddel met een verboden (want te hoog) gehalte aan 3-MCPD een onrechtmatige daad van Zesty.
3.2.6.
De door Inproba geleden schade beloopt het bedrag van € 428.090,43. Zesty is aansprakelijk voor vergoeding van die schade.
3.3.
De conclusie van antwoord van Zesty strekt tot afwijzing van de vordering van Inproba. Zesty betwist op diverse gronden dat zij voor de door Inproba gestelde schade aansprakelijk is (en doet een beroep op haar algemene voorwaarden en eigen schuld van Inproba).

4.Het geschil in het incident

4.1.
Voorts voert Zesty aan dat Inproba diverse stukken niet in geding heeft gebracht, welke voor het voeren van verweer tegen de vordering van Inproba en voor de beoordeling van die vordering van belang (kunnen) zijn en waarover Inproba wel beschikt. Zesty vordert afgifte van die stukken met een beroep op artikel 843a Rv.
4.2.
Zesty stelt daartoe – samengevat weergegeven – het volgende.
4.2.1.
Inproba stelt dat een Duitse afnemer van haar op 15 mei 2017 heeft geklaagd onder verwijzing naar een mededeling van de Duitse voedsel- en warenautoriteit, maar Inproba heeft noch die klacht, noch die mededeling van die autoriteit in het geding gebracht.
4.2.2.
Zesty betwist dat de NVWA Inproba de verplichting heeft opgelegd tot recall. Hoewel Inproba tussen 15 mei 2017 en 9 juni 2017 diverse contacten met de NVWA heeft gehad, onder meer over de gestelde verplichting tot recall, heeft Inproba slechts de onder de vaststaande feiten geciteerde e-mail van de NVWA van 9 juni 2017 in het geding gebracht.
4.2.3.
Diverse afnemers zouden de door Inproba geleverde sojasaus uit de schappen hebben gehaald, maar een aantal afnemers, waaronder grote supermarktketens als [naam supermarkt 1] en [naam supermarkt 2] (hierna: [naam supermarkt 2] ), heeft dat kennelijk niet gedaan. Zesty acht het zeer onwaarschijnlijk dat een bedrijf als [naam supermarkt 1] niet voldoet aan een verplichte recall. Echter, Inproba heeft nagelaten de correspondentie met die grote supermarktketens in het geding te brengen.
4.2.4.
Het voorgaande doet de vraag rijzen of de recall werkelijk noodzakelijk en verplicht was.
Zesty heeft de behoefte aan die informatie om zich behoorlijk tegen de vordering van Inproba te kunnen verweren.
4.3.
Op grond van het voorgaande vordert Zesty veroordeling van Inproba bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot afgifte van:
de in het kader van de gestelde recall relevante correspondentie tussen Inproba en de “Duitse supermarkt” en de Duitse voedsel- en warenautoriteit;
de correspondentie tussen Inproba en de NVWA vanaf het moment van de melding in Nederland tot aan de hiervoor genoemde e-mail van 9 juni 2017;
de correspondentie nadien tussen Inproba en [naam supermarkt 1] , respectievelijk [naam supermarkt 2] ten aanzien van hun weigering om de sojasaus uit de winkels te halen;
op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat Inproba niet binnen 7 dagen na de betekening van het te wijzen vonnis aan de veroordeling voldoet, met veroordeling van Inproba in de kosten van dit incident.
4.4.
Inproba concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Zesty bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in de kosten van dit incident met rente.
4.5.
Inproba voert daartoe aan – samengevat weergegeven – dat:
  • de exhibitievordering buiten het toepassingsbereik van artikel 843a Rv valt, omdat Zesty slechts vermoedt dat de correspondentie waarvan zij afgifte vordert bestaat en dit vermoeden onvoldoende is voor toewijzing van de vordering;
  • de voorwaarden van artikel 843a Rv niet zijn vervuld;
  • een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd (artikel 843a lid 4 Rv).
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Zesty baseert haar vordering op artikel 843a Rv. Ingevolge lid 1 van dit artikel kan hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Lid 4 bepaalt dat laatstgenoemde niet is gehouden aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
Aan de toewijsbaarheid van de vordering van Zesty zijn aldus drie cumulatieve voorwaarden verbonden: er moet sprake zijn van een rechtmatig belang, bepaalde bescheiden en een rechtsbetrekking.
rechtsbetrekking
5.2.
Ingevolge artikel 843a Rv moet er sprake zijn van een rechtsbetrekking waarbij de aanvrager van de bescheiden partij is; een andere rechtsbetrekking is niet vereist. Evident is dat, met de vordering van Inproba jegens Zesty uit hoofde van wanprestatie of onrechtmatige daad, sprake is van een rechtsbetrekking waarbij Zesty partij is.
rechtmatig belang
5.3.
Volgens Zesty heeft zij rechtmatig belang bij het overleggen van de onder 4.3 genoemde correspondentie, omdat de gevraagde informatie meer duidelijkheid kan geven over de precieze status van de door Inproba gestelde recall en de verplichtingen die daaraan gekoppeld zijn. Nu die bij Zesty niet bekend zijn, kan zij zich niet behoorlijk verweren tegen de vordering van Inproba.
5.4.
Volgens Inproba heeft Zesty geen rechtmatig belang bij het overleggen van de onder 4.3 genoemde correspondentie. Het bewijsrisico van haar stelling dat sprake is van een verplichte recall ligt bij Inproba. Als de eerder genoemde e-mail van de NVWA van 9 juni 2017 onvoldoende is voor het oordeel dat sprake is van een verplichte recall, dan is dit in het voordeel van Zesty. Zesty heeft geen belang bij het overleggen van nog meer bewijsstukken.
5.5.
De rechtbank overweegt als volgt.
Of sprake is van een rechtmatig belang bij de afgifte van bepaalde bescheiden, is afhankelijk van de feitelijke en juridische grondslag van de materiële vordering en het daartegen gevoerde verweer. Het komt er in beginsel op aan of een partij een onredelijk voordeel geniet dan wel of haar wederpartij onredelijk nadeel lijdt doordat een bepaald (bewijs)stuk in de procedure niet als bewijsmiddel ter beschikking komt. Het moet gaan om stukken waarbij de partij die afgifte verlangt een direct en concreet belang heeft. Het ligt op de weg van die partij om voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit dit belang blijkt.
5.6.
De stellingen van Inproba in de hoofdzaak komen op het volgende neer. Zesty heeft aan Inproba de grondstof sojasauspoeder geleverd met een verboden (want te hoog) 3-MCPD gehalte. Inproba heeft die sojasauspoeder verwerkt in de door haar vervaardigde sojasaus. Inproba heeft die sojasaus verkocht en geleverd aan haar afnemers ter doorverkoop aan consumenten. De NVWA heeft Inproba verplicht de wegens te hoog 3-MCPD gehalte afgekeurde sojasaus terug te halen. Inproba heeft daaraan gevolg moeten geven. Zesty is aansprakelijk op grond van wanprestatie of onrechtmatige daad voor de schade die Inproba daardoor heeft geleden.
5.7.
Zesty betwist in de hoofdzaak onder meer de volgende stellingen van Inproba:
  • dat in de overeenkomst afspraken gelden over het 3-MCPD gehalte in de sojasauspoeder;
  • dat de NVWA Inproba heeft verplicht tot recall;
  • dat sprake is van causaal verband tussen haar levering aan Inproba en de door deze gestelde schade.
Voorts doet Zesty een beroep op eigen schuld aan de zijde van Inproba en voert zij in dat verband mogelijke andere oorzaken aan voor het gestelde te hoge gehalte aan 3-MCPD en doet Zesty beroep op haar algemene voorwaarden.
5.8.
Om deze verweren behoorlijk te kunnen voeren heeft Zesty een gerechtvaardigd belang bij opheldering van de feiten. De door Zesty verlangde correspondentie over de klachten die Inproba over de door haar geleverde sojasaus ontving, over de beoordeling van de sojasaus door de Duitse voedsel- en warenautoriteit en de NVWA, de correspondentie met de NVWA en met de afnemers van Inproba over de gestelde recall en over de weigeringen van [naam supermarkt 1] en [naam supermarkt 2] om de sojasaus uit hun winkels te halen kan, immers, meer duidelijkheid geven over de oorzaak of oorzaken en de status van de recall en de daaruit voor Inproba voortvloeiende verplichtingen.
Tot die correspondentie behoren ook de stukken waarnaar in die correspondentie wordt verwezen.
Inproba betwist niet dat zij over deze correspondentie beschikt.
5.9.
Inproba heeft in beginsel gelijk waar zij stelt dat de bewijslast van haar stellingen bij haar ligt. Echter, door slechts een deel van de relevante informatie in het geding te brengen kan een vertekend of onvolledig beeld worden geschapen dat zich niet zonder meer laat weerleggen door een (onvoldoende gedocumenteerde) ontkenning daarvan. Niet voor niets verlangt artikel 21 Rv van partijen dat zij alle voor de beslissing van belang zijnde feiten aanvoeren. Die informatieverschaffing geldt niet alleen voor de beoordeling, maar ook ten behoeve van het geven van een voldoende met feitelijkheden onderbouwde reactie op standpunten van de wederpartij.
bepaalde bescheiden
5.10.
Vaste rechtspraak is dat de inhoud van opgevraagde bescheiden niet op voorhand bekend hoeft te zijn. Het gaat er om dat voor de wederpartij voldoende duidelijk is afschriften van welke bescheiden worden verlangd. Het gaat er derhalve om dat de aanduiding van de bescheiden zodanig concreet dient te zijn dat op eenvoudige wijze valt vast te stellen op welke stukken wordt gedoeld. De verlangde informatiedragers dienen daarom voldoende bepaalbaar te zijn. Omdat een partij die om informatie vraagt doorgaans niet precies zal weten in welke stukken die informatie is vervat en welke bescheiden de houder van die informatie in zijn bezit heeft, kan een verzoek om bescheiden dikwijls niet anders dan in meer algemene bewoordingen worden gedaan.
5.11.
Anders dan Inproba, oordeelt de rechtbank dat de door Zesty gevraagde bescheiden voldoende bepaalbaar zijn. In de vordering van Zesty is voldoende duidelijk aangegeven welke informatie en correspondentie zij verlangt.
Dat het ook voor Inproba duidelijk is om welke bescheiden het gaat, blijkt uit de door Inproba inmiddels overgelegde stukken (productie 21 tot en met 27):
  • het “Gutachten” van de Landesuntersuchungsanstalt für das Gesundheits- und Veterinärwesen Sachsen van 27 april 2017;
  • een e-mail van 15 mei 2017 van het Veterinäramt van het Landesamt Heilbronn aan [naam supermarkt 2] , waarbij kennelijk het hiervoor genoemde Gutachten was gevoegd;
  • een e-mail van 15 mei 2017 van [naam supermarkt 2] aan Inproba;
  • een “Rapportageformulier Incident/recall formulier” met “meldingsdatum” 23 mei 2017 op het papier van ISACert;
  • een e-mail van 7 juni 2017 van de NVWA aan Inproba;
  • een brief van 12 juni 2017 van Inproba aan [naam supermarkt 1] ;
  • een e-mail van 18 juli 2017 van ISACert aan Inproba.
5.12.
Daarmee heeft Inproba nog niet alle verlangde correspondentie en stukken verschaft. Bovendien wijst Zesty er terecht op dat in de verschafte stukken wordt verwezen naar bijlagen, die Inproba niet alle heeft overgelegd.
5.13.
Zesty wijst erop dat Inproba de correspondentie met de NVWA voorafgaande aan de e-mail van de NVWA van 9 juni 2017 niet in het geding heeft gebracht.
Inproba heeft daartoe niets anders aangevoerd dan dat het haar vrij zou staan om selectief te zijn bij het in het geding brengen van de betreffende correspondentie.
Anders dan Inproba kennelijk meent, lijkt de betreffende correspondentie wel degelijk van belang te kunnen zijn voor de beoordeling van de vragen of en in welke mate het door Zesty geleverde sojapoeder voldeed aan de wettelijke vereisten en of en in welke mate de NVWA om die reden een recall van de door Inproba vervaardigde sojasaus heeft bevolen.
Daarom dient Inproba ook deze correspondentie in het geding te brengen, zodat Zesty behoorlijk verweer zal kunnen voeren.
5.14.
Voorts heeft Inproba de door haar gevoerde correspondentie met [naam supermarkt 1] en met [naam supermarkt 2] ten aanzien van hun weigering om de sojasaus uit de winkels te halen niet (volledig) overgelegd. Inproba stelt in dit verband dat [naam supermarkt 1] en [naam supermarkt 2] er om hen moverende redenen voor hebben gekozen om de sojasaus niet terug te sturen. Volgens Inproba is het goed denkbaar dat de reden hierin was gelegen dat de betreffende sojasaus reeds was verkocht. Echter, uit de als productie 27 door Inproba overgelegde brief aan [naam supermarkt 1] van 12 juni 2017 blijkt dat Inproba zich jegens [naam supermarkt 1] op het standpunt stelde dat recall nodig was en dat ook de NVWA daartoe had besloten. Onder die omstandigheden valt niet uit te sluiten dat, zoals Zesty heeft aangevoerd, uit deze correspondentie zou kunnen worden afgeleid dat [naam supermarkt 1] en [naam supermarkt 2] andere redeneren hebben op grond waarvan zij menen dat zij niet verplicht waren om te voldoen aan de recall, bijvoorbeeld omdat zij twijfelden aan de juistheid van de testresultaten. Tegen deze achtergrond kunnen de redenen van [naam supermarkt 1] en [naam supermarkt 2] om niet te voldoen aan de recall dus van belang kan zijn ten behoeve van het verweer van Zesty in de hoofdzaak en de beoordeling daarvan. Daarom dient Inproba ook de overige correspondentie met [naam supermarkt 1] en [naam supermarkt 2] in dit verband in het geding te brengen, met inbegrip van het rapport van TNO dat wordt genoemd in de brief van 12 juni 2017 van Inproba aan [naam supermarkt 1] .
5.15.
Voor zover Zesty afgifte van nog meer correspondentie bedoelt te vorderen, zal die vordering worden afgewezen, omdat deze bescheiden onvoldoende bepaald zijn.
behoorlijke rechtsbedeling ook anderszins gewaarborgd
5.16.
Anders dan Inproba aanvoert, vormen de door Inproba aangevoerde alternatieve mogelijkheden om de gevraagde informatie te verkrijgen, namelijk het afwachten van de comparitie van partijen of het horen van getuigen, onvoldoende grond om redelijkerwijs aan te nemen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd, als bedoeld in artikel 843a lid 4 Rv.
Afwachten tot de comparitie en uitgaan van de mogelijkheid dat de rechter een partij toelaat om verdere stukken in het geding te brengen doet geen recht aan het gerechtvaardigd belang bij die informatie ten behoeve van het voeren van verweer. Bovendien strookt dat gedrag niet met de verplichting van partijen om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
Dat geldt eens te meer ten aanzien van het doen horen van getuigen. Voorts kan het horen van getuigen dat wat vastligt in correspondentie of rapporten niet vervangen en vormt dat een in vergelijking met overlegging van stukken omslachtige, tijdrovende en kostbare manier van waarheidsvinding.
5.17.
De conclusie is dat de vordering dient te worden toegewezen, voor zover Inproba daaraan nog geen gevolg heeft gegeven met haar producties 21 tot en met 27.
dwangsom en proceskosten
5.18.
Nu uit de antwoordakte van Inproba is gebleken dat zij niet zonder meer overgaat tot verschaffing van de verlangde gegevens, zal de rechtbank aan de veroordeling een dwangsom verbinden, gelijk gevorderd en niet zelfstandig bestreden. De rechtbank zal de dwangsom maximeren tot € 25.000,00.
5.19.
De rechtbank zal Inproba als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident veroordelen. De tot deze uitspraak aan de zijde van Zesty in het incident gevallen proceskosten zal de rechtbank begroten op € 1.086,00 (2 punten in Liquidatietarief II).

6.In de hoofdzaak

6.1.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen om Zesty de gelegenheid te geven haar verweer bij akte aan te vullen of te wijzigen wanneer zij de verlangde informatie van Inproba zal hebben ontvangen.
6.2.
Inproba zal daarop bij akte kunnen reageren.
6.3.
In beginsel zal vervolgens een comparitie na antwoord worden bepaald.

7.De beslissing

De rechtbank
in het incident
7.1.
veroordeelt Inproba om binnen 7 dagen na de betekening van dit vonnis aan Zesty af te geven kopieën van de volgende bescheiden:
1. de in het kader van de gestelde recall relevante correspondentie tussen Inproba en de “Duitse supermarkt” en de Duitse voedsel- en warenautoriteit;
2. de correspondentie tussen Inproba en de NVWA vanaf het moment van de melding in Nederland tot aan de hiervoor genoemde e-mail van 9 juni 2017;
3. de correspondentie nadien tussen Inproba en [naam supermarkt 1] , respectievelijk [naam supermarkt 2] ten aanzien van hun weigering om de sojasaus uit de winkels te halen;
alsmede de stukken die bij die correspondentie zijn gevoegd of waarnaar in die correspondentie wordt verwezen;
een en ander voor zover Inproba die correspondentie en stukken niet als producties 21 tot en met 27 in het geding heeft gebracht;
7.2.
bepaalt dat Inproba een dwangsom verbeurt van € 500,00 voor elke dag dat Inproba niet aan de onder 7.1 beschreven veroordeling voldoet, met een maximum van € 25.000,00;
7.3.
veroordeelt Inproba in de proceskosten aan de zijde van Zesty van het incident, tot deze uitspraak begroot op € 1.086,00;
7.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.5.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in de hoofdzaak
7.6.
verwijst de zaak naar de rol van 6 november 2019 voor het nemen van een akte door Zesty als bedoeld onder 6.1;
7.7.
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2019.
615/1928