ECLI:NL:RBROT:2019:9384

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
2 december 2019
Zaaknummer
10/650001-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel binnendringen van een onmachtige met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 november 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het seksueel binnendringen van een onmachtige persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 april 2017 in Rotterdam handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, terwijl deze in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De verdachte heeft ontkend dat hij de seksuele handelingen heeft gepleegd, maar de rechtbank heeft de verklaring van het slachtoffer als geloofwaardig beoordeeld en heeft deze ondersteund door getuigenverklaringen en forensisch bewijs. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. Daarnaast heeft de rechtbank een gedeeltelijke toewijzing gedaan van de vordering van de benadeelde partij, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/650001-18
Datum uitspraak: 14 november 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. W.C. Alberts, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging houdt kort gezegd in:
  • primair: het seksueel binnendringen van de onmachtige [naam slachtoffer] ;
  • subsidiair: ontucht met de onmachtige [naam slachtoffer] .

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Veen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde. De verdachte heeft verklaard dat de aangeefster hem op eigen initatief heeft gepijpt. De andersluidende verklaring van de aangeefster, dat de verdachte ook zijn penis in haar vagina heeft gebracht en dat het initiatief bovendien van de verdachte uitging, is onvoldoende betrouwbaar en vindt onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. In elk geval kan niet worden vastgesteld dat de aangeefster op het moment van de seksuele handelingen in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde althans dat de verdachte daar wetenschap van had.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank ziet noch in de totstandkoming van de verklaring van de aangeefster, noch in de inhoud daarvan, reden om te twijfelen aan die verklaring. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid daarvan en ziet bovendien steun voor die verklaring in andere bewijsmiddelen. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende overwogen.
De aangeefster heeft, kort gezegd, verklaard dat zij na een feest in Club Vie in Rotterdam door de verdachte in een taxi naar huis is gebracht omdat zij zich niet goed voelde. Zij had overgegeven in de WC, kreeg de WC-deur niet meer open, werd de club uitgezet, kon niet meer lopen en moest onder andere door de verdachte naar de taxi worden gedragen. De verdachte vervolgens bij haar thuis tegen haar wil seks met haar heeft gehad. Uit haar verklaring volgt dat zij ten tijde van deze seksuele handelingen in een dusdanige toestand verkeerde dat zij niet, althans onvoldoende, in staat was om aan de verdachte kenbaar te maken dat zij niet instemde met de door hem gepleegde handelingen.
Dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden vindt steun in het feit dat sperma van de verdachte is aangetroffen op het hoeslaken van het bed van de aangeefster. Het feit dat de aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen in een toestand van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, vindt steun in de verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] over haar staat kort daaraan voorafgaand, bij Club Vie. Uit die verklaringen volgt bovendien dat die staat van de aangeefster ook kenbaar was voor de verdachte. In het bijzonder wijst de rechtbank op de getuigenverklaring van [naam getuige 2] dat de verdachte de aangeefster, toen zij vanwege haar toestand uit Club Vie was verwijderd, naar een taxi heeft moeten dragen en slepen en het Facebook-bericht van [naam getuige 1] , inhoudende dat zij de verdachte met de aangeefster had meegestuurd omdat die ‘beter weet hoe je daarmee
(de rechtbank begrijpt: de toestand van de aangeefster)om moet gaan’. De reden dat de verdachte met de aangeefster meeging, was dus dat (alleen) hij sterk genoeg was om haar te tillen. Dat er binnen het tijdsbestek van naar schatting maximaal drie kwartier tussen het moment waarop de aangeefster in de taxi naar huis is gezet en het moment van de seks een einde is gekomen aan haar onmachtige toestand, wordt weersproken door de verklaring van de aangeefster en is ook overigens onaannemelijk.
De rechtbank oordeelt dat de verdachte handelingen heeft gepleegd met de aangeefster die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, terwijl hij wist dat de aangeefster in een staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde.
De verklaring van de verdachte dat er enkel op initiatief van de aangeefster bepaalde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, stelt de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde.
4.1.3.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde is bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 02 april 2017 te Rotterdam, met iemand, te weten [naam slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer] , namelijk het duwen/brengen van zijn penis tegen haar mond, althans haar gezicht en in de vagina van die [naam slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft tegen de wil van het slachtoffer seks met haar gehad, terwijl zij in een staat verkeerde waarin zij zich daartegen niet kon verzetten. In het midden kan blijven waardoor deze staat is ontstaan, nu dit in deze zaak voor de strafwaardigheid niet van belang is.
De verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en bovendien ernstig misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin zij zich op dat moment bevond. De vanzelfsprekend heftige gevolgen van dit feit voor het slachtoffer blijken nog eens ondubbelzinnig uit de verklaring die zij op de zitting heeft afgelegd. Het feit heeft haar naar eigen zeggen tot een ander mens gemaakt en ze heeft EMDR-therapie moeten volgen om haar trauma (enigszins) te kunnen verwerken.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.4.
Oordeel van de rechtbank
Vanwege de ernst van het feit, in het bijzonder de gevolgen die dit onmiskenbaar voor de aangeefster heeft gehad, waarbij de verdachte zich heeft laten leiden door zijn eigen gevoelens van lust, vindt de rechtbank enkel een gevangenisstraf op zijn plaats. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank heeft ten slotte geconstateerd dat sprake is van een geringe overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), welke overschrijding niet aan de verdachte toe te rekenen is.
7.5.
Conclusie
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

[naam benadeelde] heeft zich ter zake van het ten laste gelegde feit als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zij vordert een vergoeding van € 1.801,74 aan materiële schade en een vergoeding van € 8.000,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen. Zij heeft daarbij tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.2.
Standpunt verdediging
De kosten van de hulphond en het bed dienen te worden afgewezen vanwege een onvoldoende rechtstreeks verband met het strafbare feit. De medische kosten zijn onvoldoende onderbouwd en daarom dient te benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard. De immateriële schadevergoeding dient sterk gematigd te worden.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
De medische kosten (€ 86,79) en de parkeerkosten (€ 25,95) betreffen schadeposten die door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks aan de benadeelde partij zijn toegebracht. Bovendien zijn deze kosten genoegzaam onderbouwd. De vordering zal op deze punten daarom worden toegewezen.
De rechtbank ziet onvoldoende rechtstreeks verband tussen het bewezen verklaarde strafbare feit en de gevorderde kosten van de hond en het bed. Van het nut en/of de noodzaak van de aanschaf van de hond in relatie tot het delict is onvoldoende gebleken. Dit geldt ook voor de aanschaf van het bed, temeer nu deze aankoop pas bijna anderhalf jaar na het strafbare feit heeft plaatsgevonden. Op deze punten zal de vordering daarom niet ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000,-.
Wettelijke rente en kosten
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 2 april 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij grotendeels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt passend en geboden geacht.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.112,74, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Ook zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen en een deel van de vordering wordt afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 243 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen een bedrag van
€ 5.112,74 (zegge: vijfduizend honderdtwaalf euro en vierenzeventig eurocent), bestaande uit € 112,74 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de gevorderde materiële schade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders (aan immateriële schade) gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 5.112,74(hoofdsom,
zegge: vijfduizend honderdtwaalf euro en vierenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 april 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 5.112,74 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. E. Rabbie en C.G.E. Prenger, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.M.H. van Mullekom, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 november 2019.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 april 2017 te Rotterdam, met iemand, te weten [naam slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat zij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, zodanig dat zij niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer] , namelijk het duwen/brengen van zijn penis in en/of tegen haar mond, althans haar gezicht en/of in de vagina van die [naam slachtoffer] ;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 april 2017 te Rotterdam, met [naam slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat die [naam slachtoffer] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige
gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [naam slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, namelijk het duwen/brengen/houden van zijn penis tegen de mond, althans het gezicht van die [naam slachtoffer] en/of op/tegen de vagina van die [naam slachtoffer] .