ECLI:NL:RBROT:2019:936
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in hennepkwekerijzaak met afwijzing vordering benadeelde partij
Op 23 januari 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het telen van hennep en het stelen van elektriciteit. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank op basis van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 april 2018, 28 september 2018 en 23 januari 2019 tot haar oordeel kwam. De officier van justitie, mr. L. Visser, had vrijspraak gevorderd voor de tenlastegelegde feiten en stelde dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moest worden verklaard in haar vordering.
De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging niet wettig en overtuigend was bewezen. Dit leidde tot de vrijspraak van de verdachte voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zonder nadere motivering. De vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 30.974,75 had gevorderd, werd afgewezen omdat deze reeds was betaald. De rechtbank veroordeelde de benadeelde partij in de kosten die de verdachte had gemaakt ter verdediging tegen de vordering, welke kosten op nihil werden begroot.
De uitspraak werd gedaan door mr. I.W.M. Laurijssens als voorzitter en mrs. J. Bergen en A.A.T. Werner als rechters, in aanwezigheid van griffier J.P. van der Wijden. Het vonnis werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van de rechtbank op 23 januari 2019.