ECLI:NL:RBROT:2019:9358

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2019
Publicatiedatum
29 november 2019
Zaaknummer
FT EA 19/1245
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om gedwongen schuldregeling in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot een gedwongen schuldregeling, ingediend door een verzoeker die in financiële problemen verkeert. De verzoeker, die afhankelijk is van een PW-uitkering, had een saneringskrediet aangeboden aan zijn schuldeisers, maar de grootste schuldeiser, ING Bank N.V., heeft niet ingestemd met dit voorstel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat zou zijn om in de komende drie jaar minimaal 36 uur per week te werken en daarmee meer inkomsten te genereren dan met zijn huidige uitkering. De rechtbank overweegt dat, hoewel de ervaring leert dat de afloscapaciteit van schuldenaren vaak niet toeneemt, de onzekerheid over de toekomst niet voor rekening van de schuldeisers kan komen. De rechtbank heeft het verzoek om een gedwongen schuldregeling afgewezen, omdat de belangen van ING, die een aanzienlijk deel van de schuldenlast vertegenwoordigt, zwaarder wegen dan die van de verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om de verzoeker te veroordelen in de proceskosten van ING, gezien de aard van de procedure en de omstandigheden van het geval. De beslissing om het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal in een aparte beslissing worden genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [rekestnummer]
uitspraakdatum: 21 oktober 2019
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres verzoeker]
[woonplaats verzoeker] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 21 augustus 2019, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • ING Bank N.V., vertegenwoordigd door Flanderijn & van Eck, hierna te noemen: ING;
  • UWV FA/Invordering, hierna te noemen: UWV;
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Flanderijn & van Eck heeft namens ING voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend en de rechtbank geïnformeerd niet aanwezig te zullen zijn ter terechtzitting van 7
oktober 2019.
UWV heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 19 september 2019, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Het verzoek ten aanzien van UWV wordt derhalve als ingetrokken beschouwd.
Ter zitting van 7 oktober 2019 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • De heer [naam 1] , tolk en achterneef van verzoeker;
  • Mevrouw [naam 2] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna te noemen schuldhulpverlening);
  • Mevrouw [naam 3] , beschermingsbewindvoerder van verzoeker.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift dertien schuldeisers, waarvan twee preferente en elf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 118.764,35 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 2 april 2019 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 6,08% aan de preferente schuldeisers en 3,04% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn PW-uitkering. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Schuldhulpverlening heeft ter terechtzitting verklaard dat verzoeker een vrijstelling heeft van de arbeidsverplichting tot februari 2020 onder de voorwaarde dat verzoeker Nederlandse lessen volgt. Schuldhulpverlening heeft verklaard dat zij een saneringskrediet ad € 1.519,50 hebben aangeboden aan de schuldeisers van verzoeker. Indien schuldenaar toch aan het werk zal gaan komt zijn inkomen niet boven het minimumloon uit, waardoor bij een prognose akkoord niet meer gespaard kan worden dan bij een saneringskrediet. Tevens heeft schuldhulpverlening verklaard dat het saneringskrediet in drie jaar afgelost mag worden maar ook eerder indien verzoeker het saneringskrediet eerder kan aflossen.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter terechtzitting verklaard dat verzoeker van het beschermingsbewind probeert af te komen. De beschermingsbewindvoerder heeft verklaard dat zij vermoedt dat verzoeker snel weer nieuwe schulden zal maken als hij niet meer onder beschermingsbewind staat. Tevens heeft de beschermingsbewindvoerder geen zicht op de alcohol- en gokproblemen van verzoeker.
Verzoeker heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gestopt is met de Nederlandse lessen, omdat hij de lessen niet goed kan volgen. Daarnaast stelt verzoeker dat hij geen leuke dingen kan doen met het leefgeld wat hij krijgt. Voorts heeft verzoeker ter terechtzitting verklaard dat hij zal proberen om via familie en vrienden geld bij elkaar te verzamelen om zo snel mogelijk het saneringskrediet af te lossen.
Twaalf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. ING stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 73.589,38 op verzoeker.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft ING gesteld dat de vordering betrekking heeft op een restschuld van een hypotheek. Daarnaast heeft ING opgemerkt dat zij, samen met het UWV, de grootste schuldeiser is, die niet heeft ingestemd het voorstel tegen finale kwijting. Oftewel ING heeft als grootste schuldeiser een aanzienlijk belang.
Tevens stelt ING dat verzoeker niet in een problematische schuldenlast verkeert nu ING een langere aflostermijn hanteert. ING benadrukt in haar verweerschrift dat gezien de leeftijd van verzoeker de toekomstverwachting groter is bij een WSNP dan onderhavig dwangakkoord. Verzoeker heeft nog een lang werkzaam leven voor zich. Verzoeker voldoet niet aan de minimale inspanningsverplichting van minimaal 36 uur per week. Een medische verklaring van gehele arbeidsongeschiktheid ontbreekt. Tevens zijn de verwachtingen bij een WSNP aanzienlijk hoger gezien de wettelijke waarborgen, zoals onder andere een inspanningsverplichting inhoudende een arbeids- en sollicitatieverplichting, grotere controle door een bewindvoerder en een rechter-commissaris en zijn er sancties bij niet nakomen van de verplichtingen. Tot slot verzoekt ING in haar verweerschrift zowel het verzoek dwangakkoord als het verzoek WSNP af te wijzen en verzoeker te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van ING (zijnde salaris gemachtigde). Indien de rechtbank het dwangakkoord toch zal toewijzen, verzoekt ING de rechtbank haar niet te veroordelen in de proceskosten, nu zij op goede gronden c.q. in alle redelijkheid haar medewerking heeft geweigerd.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de weigerende schuldeiser geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van ING bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of ING in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van ING een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast (te weten 62 % daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat ING in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht.
Het aanbod betreft een saneringskrediet gebaseerd op de huidige inkomsten uit hoofde van een PW-uitkering. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is onvoldoende duidelijk geworden dat verzoeker niet in staat zou zijn om gedurende de aankomende drie jaar (minimaal) 36 uur per week te werken en daarmee meer inkomsten te genereren dan met zijn huidige PW-uitkering. Juist moge zijn dat in de ervaring van schuldhulpverlening de afloscapaciteit van schuldenaren in veel gevallen niet toeneemt, maar de rechtbank ziet geen reden de onzekerheid in dat verband voor rekening te laten komen van de schuldeisers.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van ING als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om ING te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank ziet mede gelet op de aard van deze procedure en de concrete omstandigheden van het geval, geen aanleiding voor de door ING verzochte proceskostenveroordeling.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen;
- wijst het verzoek van ING tot veroordeling van verzoeker in de
proceskosten af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt-Molier, rechter, en in aanwezigheid van
J. Hillen-Huizer, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2019.