In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot een gedwongen schuldregeling, ingediend door een verzoeker die in financiële problemen verkeert. De verzoeker, die afhankelijk is van een PW-uitkering, had een saneringskrediet aangeboden aan zijn schuldeisers, maar de grootste schuldeiser, ING Bank N.V., heeft niet ingestemd met dit voorstel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat zou zijn om in de komende drie jaar minimaal 36 uur per week te werken en daarmee meer inkomsten te genereren dan met zijn huidige uitkering. De rechtbank overweegt dat, hoewel de ervaring leert dat de afloscapaciteit van schuldenaren vaak niet toeneemt, de onzekerheid over de toekomst niet voor rekening van de schuldeisers kan komen. De rechtbank heeft het verzoek om een gedwongen schuldregeling afgewezen, omdat de belangen van ING, die een aanzienlijk deel van de schuldenlast vertegenwoordigt, zwaarder wegen dan die van de verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om de verzoeker te veroordelen in de proceskosten van ING, gezien de aard van de procedure en de omstandigheden van het geval. De beslissing om het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal in een aparte beslissing worden genomen.