In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Havensteder en een huurster, aangeduid als [gedaagde]. De huurster had een verzoek ingediend bij de Huurcommissie om de huurprijs van haar woning te verlagen vanwege ernstige onderhoudsgebreken. De Huurcommissie heeft op 6 mei 2019 besloten de huurprijs tijdelijk te verlagen tot € 209,59 per maand, met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2018. Havensteder heeft hiertegen geprocedeerd en vorderde onder andere te verklaren dat er geen gebreken waren en dat de huurprijs op € 523,97 moest blijven.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad gebreken waren aan het balkon en het raamkozijn, die het huurgenot van de huurster ernstig beperkten. De kantonrechter oordeelde dat de huurprijs voor de periode van 1 mei 2018 tot en met 31 augustus 2019 tijdelijk moest worden vastgesteld op € 209,59 per maand, en vanaf 1 september 2019 op € 471,58 per maand, rekening houdend met de ernst van de gebreken en het gebruik van de buitenruimte. Havensteder werd veroordeeld in de proceskosten, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De uitspraak benadrukt de rechten van huurders bij gebreken aan de huurwoning en de verplichtingen van verhuurders om deze gebreken te verhelpen. De kantonrechter heeft de vorderingen van Havensteder afgewezen en de huurster in het gelijk gesteld, wat een belangrijke uitspraak is in het huurrecht.