ECLI:NL:RBROT:2019:9298

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
FT EA 19/884
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende controle over verslaving en slechte trouw bij schulden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 augustus 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door de verzoeker op 12 juni 2019. De verzoeker is gehoord op de zitting van 25 juli 2019, waarbij de rechtbank hem de gelegenheid heeft gegeven om een verklaring van zijn behandelaar over te leggen, waarin werd aangegeven in hoeverre zijn verslaving aan harddrugs onder controle was. Deze verklaring is echter niet overgelegd, en de rechtbank heeft verder niets van de verzoeker vernomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker een schuldenlast heeft van € 29.458,38, waarvan een aanzienlijk deel is ontstaan door frauduleuze handelingen ten opzichte van het UWV, en dat de verzoeker niet te goeder trouw is geweest in het ontstaan van zijn schulden. De rechtbank oordeelt dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen, vooral gezien zijn verslavingsproblematiek en het gebrek aan bewijs dat deze onder controle is. De rechtbank wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af, met de overweging dat de verzoeker niet voldoet aan de vereisten van goede trouw en dat er gegronde vrees bestaat dat hij zijn verplichtingen niet zal nakomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 15 augustus 2019
[verzoeker],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 12 juni 2019 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker is gehoord ter terechtzitting van 25 juli 2019.
Ter zitting is door de rechtbank aan verzoeker medegedeeld dat de behandeling van het verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling twee weken werd aangehouden tot 8 augustus 2019. Dit is per brief van 26 juli 2019 aan verzoeker bevestigd. Deze aanhouding was bedoeld om verzoeker in de gelegenheid te stellen een originele schriftelijke verklaring van zijn behandelaar Antes/Bouman over te leggen waarin aangegeven werd in hoeverre de verslaving (aan harddrugs) van verzoeker onder controle is. Verzoeker heeft de genoemde verklaring niet aan de rechtbank overgelegd en de rechtbank heeft ook verder niets van verzoeker vernomen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

Verzoeker ontvangt inkomsten uit arbeid. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 29.458,38.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat het één noch het ander in het voorliggende geval aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Op de schuldenlijst van verzoeker een fraudeschuld aan het UWV van € 16.839,50, ontstaan op 26 november 2015. Volgens verzoeker is deze schuld ontstaan omdat hij een uitkering heeft ontvangen terwijl hij daar geen recht op had, omdat hij (ook) andere inkomsten genoot. Het teveel ontvangen bedrag heeft verzoeker onder andere gebruikt om zijn drugsverslaving te bekostigen. Verzoeker heeft ter terechtzitting verklaard dat hij deze schuld iedere maand aflost middels beslaglegging door het UWV op zijn inkomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het de verantwoordelijkheid van verzoeker om er voor te zorgen dat de uitkeringsinstantie juist en volledig is geïnformeerd. Verzoeker heeft dit niet gedaan. Dit valt hem te verwijten. Verzoeker had moeten weten dat elke bijverdienste zou leiden tot een lagere uitkering. Voorts valt het verzoeker te verwijten dat het bedrag waarop geen recht bestond na ontvangst niet is gereserveerd zodat dit terugbetaald had kunnen worden. Aldus is deze schuld niet te goeder trouw ontstaan althans onbetaald gelaten.
Verder heeft verzoeker volgens het overzicht van de Belastingdienst van 14 januari 2019 een schuld aan de Belastingdienst van in totaal € 881,-. Het betreft een aanslag uit 2018 en ziet op de verschuldigde inkomstenbelasting over het jaar 2015.
Naar het oordeel van de rechtbank is het de verantwoordelijkheid van verzoeker om er voor te zorgen dat verschuldigde (inkomsten)belasting wordt betaald. Verzoeker heeft dit nagelaten. Verzoeker heeft ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat hem ten aanzien van het ontstaan en onbetaald blijven van de belastingschuld geen verwijt treft. Naar het oordeel van de rechtbank is ook deze schuld niet te goeder trouw ontstaan althans onbetaald gelaten.
Verzoeker heeft ook schulden gemaakt die duiden op overbesteding. Daaronder verstaat de rechtbank schulden waarvan het aangaan niet strikt noodzakelijk was en waarvan verzoeker op het moment van aangaan wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij niet in staat zou zijn om deze te financieren. Het betreft hier schulden aan:
 Ziggo Services B.V., van € 462,24, ontstaan op 30 mei 2018;
 T-Mobile Netherlands B.V., van € 419,94, ontstaan op 16 augustus 2018.
Deze schulden zijn eveneens niet te goeder trouw ontstaan en staan aan toelating in de weg.
Ten slotte heeft verzoeker schulden bij het CJIB van in totaal € 366,-. Uit het overzicht van het CJIB valt af te leiden dat het gaat om twee opgelegde strafbeschikkingen (geldboetes) waarvan (ten minste) één betrekking heeft op een feit uit 2018. Desgevraagd heeft verzoeker ter terechtzitting verklaard niet te weten waar deze schulden betrekking op hebben. Voormelde schulden zijn ontstaan door handelen in strijd met wettelijke bepalingen en zijn naar hun aard niet te goeder trouw ontstaan.
Gedurende de schuldsaneringsregeling rusten op een schuldenaar voortdurend zware verplichtingen en van hem worden in deze periode forse inspanningen gevergd. Met deze verplichtingen en beperkingen verdraagt zich niet dat een schuldenaar verslaafd is, of dat sprake is van een reële kans op een terugval in een zeer onlangs overwonnen verslaving.
In de landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling, zoals opgenomen in Bijlage IV van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken, is hierover het volgende bepaald:
“Toelating tot de schuldsaneringsregeling ingeval van verslavingsproblematiek
Een verzoeker met verslavingsproblemen wordt in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat de verslaving al enige tijd onder controle is, in die zin dat de verzoeker al enige tijd geen drugs of alcohol meer gebruikt en/of al enige tijd niet meer gokt. De periode waarover de verslaving onder controle dient te zijn bedraagt in beginsel één jaar. Deze periode kan korter of langer zijn afhankelijk van, onder meer, de ernst en de duur van de verslaving. Dat de verslaving onder controle is, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie.”
Verzoeker heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij recentelijk voor een (detox)behandeling is opgenomen geweest bij Antes/Bouman. De rechtbank heeft - zoals hiervoor al vermeld - de behandeling van onderhavig verzoek twee weken aangehouden om verzoeker in de gelegenheid te stellen bij zijn behandelaar een verklaring op te vragen waaruit kan worden afgeleid dat de verslaving van verzoeker onder controle is. Verzoeker heeft geen verklaring overgelegd. Op grond van deze feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat niet of onvoldoende is aangetoond dat de verslaving van verzoeker al enige tijd onder controle is. Derhalve bestaat bij de rechtbank gegronde vrees dat verzoeker zijn verplichtingen van de schuldsaneringsregeling, waaronder de inspanningsverplichting, niet (naar behoren) zal nakomen.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden. De rechtbank acht daarbij mede van belang dat verzoeker na aanmelding bij schuldhulpverlening een nieuwe premieachterstand van - ten minste - vijf maanden bij VGZ heeft laten ontstaan. Daarbij komt dat het voor verzoeker aangevraagde budgetbeheer tot mei 2019 niet kon worden opgestart omdat verzoeker zijn inkomen niet overmaakte. Ten slotte is het aanvragen van beschermingsbewind vertraagd - en ten tijde van de behandeling ter zitting nog niet toegekend - omdat verzoeker tijdelijk onbereikbaar was: hij bleek onder andere twee weken in Kaapverdië te zijn en had daarvan niemand op de hoogte gesteld.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, en in aanwezigheid van S. Verbandt, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2019. [1]