[verzoekster] voert aan dat uit artikel 4:34, eerste lid, van de Wft geen algemene verificatieplicht volgt en dat [verzoekster] de feiten heeft miskend, omdat wel gebruik is gemaakt van vragenlijsten.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de bevindingen van de AFM zien op
-geen navraag gedaan naar een op een bankafschrift van december 2015 vermelde betaling van €39,- aan de Belastingdienst met de omschrijving ‘Eerste termijn’,
-geen navraag gedaan naar een op een bankafschrift van mei 2016 vermelde betaling aan Wehkamp Finance B.V. van €150,- met de omschrijving ‘Termijnbedrag Wehkamp’,
-geen navraag gedaan naar een uit de loonspecificatie blijkende bijtelling privéauto van €220,88 waardoor niet bepaald kon worden of het gebruik van de privéauto een onvermijdelijke last is,
-geen navraag gedaan naar op een bankafschrift van november 2017 vermelde betalingen aan (twee maal) de Belastingdienst en (een maal) Otto B.V.
[verzoekster] heeft aangegeven dat indien een krediet via een intermediair wordt verstrekt, hetgeen in elk van de betroken dossiers het geval was, de essentialia van de financiële positie van de klant uitgevraagd worden door de tussenpersoon. De door de klant aangeleverde informatie (personalia, inkomsten/uitgaven en eventuele lopende leningen) worden via het MAEX-systeem voor [verzoekster] inzichtelijk gemaakt. Dit proces is aan de AFM getoond gedurende het onderzoek. Vervolgens vinden er automatisch verificaties plaats, waaronder een automatische verificatie van de door de klant opgegeven lopende kredieten tegen het BKR-register. Bij een voorwaardelijke goedkeuring dient een klant ondersteunende documentatie aan te leveren ter verificatie van inkomen, afschrijving woonlast en hoogte van eventuele opgegeven alimentatie. Bij opvallende onregelmatigheden kan er volgens [verzoekster] aanleiding zijn een nader onderzoek in te stellen.
Volgens de ter zitting gegeven toelichting door de bij het onderzoek betrokken toezichthouder was tijdens het onderzoek ter plaatse digitaal via MAEX niet te zien dat er bijvoorbeeld gevraagd zou zijn naar financiële verplichtingen naast de BKR-registratie, werd niet bevestigd dat deze vragen werden gesteld en werd daarvoor ook niet verwezen naar de rol van de tussenpersoon.
Met de AFM is de voorzieningenrechter van oordeel dat het krediet dat via een tussenpersoon is verstrekt, [verzoekster] niet van haar verplichting ontslaat om zelf onderzoek te doen indien bepaalde posten daar aanleiding toe geven. Als de tussenpersoon daarnaar al (voldoende) navraag heeft gedaan, dient dat te blijken uit de onderliggende en bij [verzoekster] beschikbare stukken. Het behoort immers tot de taak van [verzoekster] als kredietinstelling om door te vragen op bepaalde posten en te zorgen dat de dossiers hierover op orde zijn.
Zoals door de AFM is toegelicht is in vier van de 30 onderzochte dossiers (zowel schriftelijk als digitaal) niet gebleken dat naar aanleiding van de posten op een bankafschrift of salarisspecificatie door [verzoekster] nader onderzoek is gedaan naar termijnbedragen van betalingen aan de Belastingdienst, postorderbedrijven of het privégebruik van een leaseauto. Dit betreft echter kostenposten die mogelijk een structureel en onvermijdbaar karakter hebben. Bij gebrek aan informatie hierover kon niet adequaat worden vastgesteld wat de maximale bestedingsruimte van de consument was.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de AFM worden gevolgd in haar standpunt dat [verzoekster] daarom aanvullende informatie had moeten inwinnen om te kunnen bepalen of het krediet verantwoord kon worden verstrekt. Het betoog van [verzoekster] slaagt niet.