In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 augustus 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, van de Faillissementswet (Fw). Verzoeker had op 5 augustus 2019 een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij hij verzocht om een moratorium van zes maanden om te voorkomen dat verweerster, Stichting Woonbron, het vonnis van 7 juni 2019 tot ontruiming van zijn woonruimte ten uitvoer zou leggen. Verzoeker stelde dat hij slachtoffer was van bankpasfraude en dat hij daardoor tijdelijk niet in staat was om de huur te betalen. Tijdens de zitting werd echter duidelijk dat verzoeker geen aangifte had gedaan van de vermeende fraude en dat de huurachterstand al was ontstaan voordat de fraude plaatsvond. Verweerster stelde dat de huurachterstand tot en met augustus 2019 € 4.941,72 bedroeg en dat verzoeker onvoldoende had gedaan om de achterstand in te lopen. De rechtbank oordeelde dat er geen voldoende aannemelijk bewijs was dat verzoeker op korte termijn in staat zou zijn om de huur te betalen. De rechtbank weegt het belang van verzoeker om in de huurwoning te blijven tegen het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. Gezien de omstandigheden, waaronder de langdurige huurachterstand en het gebrek aan bewijs van financiële middelen, heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. Tevens werd verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, met de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.