ECLI:NL:RBROT:2019:9268

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
C/10/562288 / HA ZA 18-1087
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over geldlening en nakoming van hypothecaire verplichtingen in verband met de uitbreiding van een dierenpension met zorgfunctie

In deze zaak vordert de eiseres, die een lening heeft verstrekt voor de uitbreiding van een dierenpension, terugbetaling van een bedrag van € 503.677,75. De geldschieter heeft de betalingen stopgezet omdat zij onvoldoende informatie ontving en vreesde dat het project financieel onhaalbaar was. De rechtbank oordeelt dat er overeenstemming is bereikt over een lening van in totaal € 1,2 miljoen, met een hypotheekrecht ten gunste van de geldschieter, en dat de lening in 20 jaar moet worden terugbetaald. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van dwaling of niet-nakoming van de overeenkomst door de geldschieter. In reconventie vordert de lener nakoming van de overeenkomst en schadevergoeding wegens niet-nakoming door de financier. Deze vordering wordt toegewezen. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseres in conventie af en veroordeelt haar in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Dordrecht
zaaknummer / rolnummer: C/10/562288 / HA ZA 18-1087
Vonnis van 4 december 2019
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.J.A. Nieuwland te Dordrecht,
tegen

1.[naam gedaagde] ,

wonende te [woonplaats gedaagde] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AKIEKO B.V.,
gevestigd te Hellevoetsluis,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M. Elmers te Brielle.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [gedaagden] (gezamenlijk), [naam gedaagde] en Akieko (afzonderlijk) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 november 2018 met producties,
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties,
  • de brief van de rechtbank van 20 februari 2019 waarin een comparitie van partijen is gelast,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • de akte houdende producties (23 tot en met 28) van de zijde van [naam eiseres] ,
  • de pleitaantekeningen van [naam eiseres] ,
  • de pleitaantekeningen van [gedaagden] ,
  • het door [gedaagden] ter zitting overlegde verkoopwaarde-advies van 16 januari 2019,
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 april 2019,
  • de brief van mr. Elmers van 9 oktober 2019 met producties 12 en 13,
  • de pleitaantekeningen (“Reactie op pleitnotities comparitie van partijen 9 april 2019 2e termijn”) van [naam eiseres] ,
  • het proces-verbaal van de (voortzetting van de) comparitie van partijen van 17 oktober 2019,
  • de e-mail van [naam 5] van 11 november 2019 naar aanleiding van het proces-verbaal van 17 oktober 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam gedaagde] exploiteert een dierenpension: [naam pension] . [naam gedaagde] wilde haar dierenpension uitbreiden en daarbij een zorgproject starten voor begeleiding en dagbesteding voor jongeren met een beperking. Mede-initiatiefnemer van het project en tevens de aannemer van de bouw van het nieuwe dierenpension is [naam bedrijf 1] , een onderneming van mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [naam gedaagde] en [naam 1] waren bevriend met elkaar en met [naam eiseres] . [naam eiseres] heeft een zoon met een geestelijke beperking.
2.2.
[naam gedaagde] heeft [naam eiseres] omstreeks februari 2016 benaderd met het verzoek om te investeren in de uitbreiding van haar dierenpension. [naam eiseres] heeft zich hiertoe bereid verklaard. Een derde zou zorgdragen voor de financiering van het zorgproject.
2.3.
Partijen hebben besproken dat [naam gedaagde] een aparte vennootschap zou oprichten, Akieko, dat [naam gedaagde] de grond waarop het nieuwe dierenpension zou worden gebouwd aan Akieko zou overdragen en dat [naam eiseres] een hypotheekrecht zou krijgen op het onroerend goed, als onderpand voor de te verstrekken geldlening.
2.4.
[naam 1] heeft de businesscase voor “ [naam voorziening] ” van november 2015 op 2 februari 2016 per e-mail toegestuurd aan de financieel adviseur van [naam eiseres] , de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ). De financieel adviseur van [naam gedaagde] , de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ), heeft bij e-mail van 1 mei 2017 (productie 2 bij dagvaarding) onder andere berekeningen van de bouwkosten, de exploitatiekosten van het dierenpension en de onroerend goed-vennootschap aan [naam 2] toegestuurd. De totale bouwkosten werden blijkens het bijvoegde overzicht geraamd op € 1.203.869,50 exclusief btw, waarop € 300.000,- aan “Subsidie groen bouwen” in mindering strekte. [naam 3] schrijft in zijn e-mail verder het volgende:

Voorts ben ik bij de berekeningen uitgegaan van aflossing middels annuiteiten, daarbij rekening gehouden met 6 maanden alleen rente betalingen en 234 maanden annuiteit zodat na 240 maanden de lening in zijn geheel is afgelost.
De gehanteerde rente bedraagt 4.25%
Ik heb tevens een volledig amortisatieschema toegevoegd.
[…]
2.5.
[naam 2] heeft [naam 3] op 29 mei 2017 een e-mail gestuurd (productie 3 bij dagvaarding) waarin hij schrijft:

Ten aanzien van de stukken inzake het project [naam project] rijzen bij ons een aantal vragen. Onderstaand treft u een opsomming aan van de bij ons levende onduidelijkheden:

Door de gemeente is een subsidie voor het project toegezegd van € 300.000. Onze vraag in deze is in hoeverre dit inmiddels ook al formeel is vastgelegd tussen partijen. Met andere woorden: Zijn hierover al “harde” afspraken met de gemeente in de vorm van beschikkingen of iets dergelijks?

De exploitatiecijfers van het dierenpension na realisatie van het project geven weinig ruimte voor tegenslagen. In de stukken is echter alleen de exploitatie opgenomen van het eerste volledige jaar na realisatie. Gaarne zouden wij ook langere visie zien op de exploitatie uitkomsten, voor bijvoorbeeld een periode van 5 of 10 jaar.

[…]
Ik wil hiermee nog aangeven dat er ongetwijfeld nog meer vragen zijn of komen, die in ons overleg of later ook naar voren zullen komen.”
2.6.
[naam eiseres] heeft [gedaagden] in de periode vanaf omstreeks medio 2017 tot en met juni 2018 diverse facturen van de aannemer ( [naam 1] ) betaald; in totaal een bedrag van
€ 503.677,75.
2.7.
[naam 3] heeft op 16 maart 2018 een e-mail (productie 4 bij dagvaarding) naar de notaris van [naam eiseres] , mr. W.A. Blok (hierna: notaris Blok), gestuurd met daarin onder andere het volgende:

Ik heb uw naam gekregen van mevrouw [naam eiseres], cliente van uw kantoor, inzake onderstaande transactie.
[…]
2. Op de grond en het nieuw te bouwen [naam pension] dient hypotheek te worden gevestigd ten gunste van mevrouw [naam eiseres] . De bouwkosten inclusief verwerving van de grond worden thans geraamd op € 1.500.000,-. Hierop zal circa € 300.000,- op in mindering worden gebracht.[…]
De overeengekomen rente bedraagt 4.25%, maandelijks achteraf verschuldigd. Aflossing vindt plaats in 25 jaar, lineair. Eerste aflossing is verschuldigd in de 7e maand na oplevering van het onroerend goed […]
2.8.
Op 12 juni 2018 heeft [naam eiseres] [naam gedaagde] het volgende gemaild (productie 5 bij dagvaarding):

Ik kreeg deze week weer een aantal facturen toegezonden ter betaling. De betaling van deze facturen zet ik even in de wacht tot de overdracht van de grond en de hypothecaire zaken betreffende de nieuwbouw geregeld zijn.
Mijn financiële adviseur en ik zelf hebben meermalen gevraagd wanneer e.e.a. geregeld zou gaan worden maar er is nog niets vastgelegd terwijl ik inmiddels rond de 400 K heb voorgeschoten en er al weer facturen van ca. 100 K zijn binnengekomen; […]
Ik heb ook nog niets vernomen hoe de BTW teruggaven geregeld gaan worden. […]
Wat betreft de hypothecaire overeenkomst, vóór het vestigen van de hypothecaire overeenkomst lijkt me het logisch dat ik weet wat er in de bouwovereenkomst tussen Akieko bv en de aannemer is afgesproken en vastgelegd. […]
Ligt de “groene” subsidie al vast; heeft de verstrekker van deze subsidie al een schriftelijke toewijzing gedaan voor deze subsidie, aangezien dit een essentieel onderdeel is van de exploitatie begroting.
Omdat er nogal wat aanvullende kosten naar boven zijn gekomen, verzoek ik je om een actuele begrotings-/kostenstaat toe te zenden zodat er bekend is hoe deze tot elkaar staan zodat er bekend is of je niet te ver uit de pas loopt met de raming en de hieraan gekoppelde exploitatie begroting. Om voldoende inzicht te kunnen blijven houden in de kosten en mogelijke overschrijdingen, verzoek ik je om deze staat maandelijks (elke 4e van de maand) naar mij toe te zenden.
Ik zie de bovengenoemde vragen graag voor mijn vakantie beantwoord inclusief de gevraagde documentatie. Ik ga er van uit dat vóór mijn vakantie dus uiterlijk 20/06/1018[Rb: 2018]
de overdracht van de grond en de bijkomende hypothecaire zake bij de notaris geregeld zijn.”
2.9.
[naam gedaagde] heeft [naam eiseres] op 13 juni 2018 (productie 6 bij dagvaarding) de reactie van [naam 1] op de door [naam eiseres] gestelde vragen doorgestuurd met als bijlagen de aannemingsovereenkomst, de CAR en het bestek van [naam bedrijf 2] . [naam 1] schrijft in haar reactie onder meer het volgende:

Voor wat betreft je vraag over de subsidie. Deze wordt achteraf verrekend. Middels facturen van gebruikte materialen, installaties en overige en de daarbij behorende betalingen welke [naam bedrijf 1] hierbij doet, wordt na gereedkomen gebouw alles ingediend en vergund. Een gedeelte hiervan komt bij de gemeente Hellevoetsluis vandaan, het overige gedeelte komt via het RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland). Direct na het opleveren wordt de volledige aanvraag ingediend, echter er zullen ook termijnaanvragen gedaan worden. Dit onder andere voor de zonnepanelen Hiervoor geldt dat direct na plaatsing, binnen een maand, de BTW wordt teruggevraagd bij de belastingdienst. De subsidie wordt tevens aangevraagd voor dakisolatie, spouwmuurisolatie, gevelisolatie (binnen of buiten), vloer- en bodemisolatie, plaatsen HR++ glas, ISDE subsidie, KIA. Toezeggingen hiervan heb ik niet zwart op wit, maar kunnen via de websites van onder andere RVO en belastingdienst bekeken worden. […]
2.10.
[naam gedaagde] heeft [naam eiseres] op 29 juni 2018 een e-mail gestuurd (productie 7 bij dagvaarding) waarin zij haar excuses aanbiedt voor het niet of te weinig verstrekken van voor [naam eiseres] belangrijke informatie en waarin zij haar echtscheiding noemt als reden voor het nog niet kunnen overgaan tot het vestigen van de hypotheek.
2.11.
Notaris Blok heeft de conceptakten van levering en van hypotheek aan [naam eiseres] toegestuurd per e-mail van 6 juli 2018. In de conceptakte van hypotheek (productie 8 bij dagvaarding) staat onder meer dat [naam eiseres] een lening aan Akieko verstrekt van
€ 1.500.000,-, die moet worden terugbetaald in maandelijkse termijnen, gebaseerd op een looptijd van 25 jaar, en dat Akieko 4,25% rente per jaar aan [naam eiseres] is verschuldigd. Ook staat in de conceptakte dat Akieko [naam eiseres] eens per drie maanden haar kwartaalcijfers en eens per jaar de meest recente jaarrekening zal aanleveren aan [naam eiseres] .
2.12.
[naam 1] heeft [naam gedaagde] en [naam eiseres] op 11 juli 2018 per e-mail (productie 9 bij dagvaarding) een overzicht gestuurd van zaken die nog aangeleverd moesten worden. Ook heeft [naam 1] in deze e-mail geschreven:

3. De concept hypotheekakte sp[r]
eekt van 25 jaar aflossing, dit moet gewijzigd worden naar 20, conform eerder gemaakte afspraken.
4. Exploitaite[sic]
overzicht up tot date, nu de hypotheek hoger is.
[…]
6. Subsidie rapport, wat is de verwachte hoogte van de subsidies.”
2.13.
Op 17 juli 2018 hebben [naam gedaagde] , handelend voor zichzelf en in haar hoedanigheid van bestuurder van Akieko, en [naam eiseres] ten overstaan van notaris Blok een “Overeenkomst van hoofdelijke verbondenheid” (productie 11 bij dagvaarding) gesloten met daarin onder meer het volgende:

[…] In aanmerking nemende:
dat de schuldeiseres[Rb: [naam eiseres] ]
aan Akieko B.V., voornoemd gelden heeft geleend door het betalen van facturen op naam van Akieko B.V., voor de realisatie van een dierenpension aan de Ravenseweg te Hellevoetsluis, aan partijen genoegzaam bekend;
dat de schuldeiseres nog een extra bedrag van honderdduizend euro (€ 100.000,00) ter leen zal verstrekken aan de schuldenaren, zulks ter betaling van openstaande facturen;
[…]
zijn overeengekomen als volgt:
1.
Ieder der schuldenaren[Rb: [naam gedaagde] en Akieko]
is tegenover de schuldeiseres hoofdelijk verbonden voor al hetgeen de schuldeiseres nu of te eniger tijd, uit hoofde van kredietverlening of uit welke hoofde dan ook en uit hoofde van ter zake hiervan verschuldigde renten, buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten van de schuldenaren tezamen of van ieder van hen afzonderlijk te vorderen heeft of zal hebben. […]
2.14.
Bij brief van 24 juli 2018 heeft [naam gedaagde] [naam eiseres] aangemaand tot betaling van € 100.000,-. [naam eiseres] heeft bij brieven van 3 augustus 2018 het geleende geld inclusief rente van [gedaagden] opgeëist.
2.15.
[gedaagden] heeft [naam eiseres] in kort geding gedagvaard. Bij vonnis van deze rechtbank van 6 september 2018 is [naam eiseres] veroordeeld tot betaling van € 100.000,-, te vermeerderen met rente en kosten. [naam eiseres] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het gerechtshof Den Haag heeft de procedure op verzoek van partijen aangehouden.
2.16.
[naam eiseres] heeft [gedaagden] bij e-mail van 11 september 2018 gesommeerd om die week het recht van hypotheek te vestigen, althans om voor 13 september 2018 schriftelijk mede te delen dat zij bereid was dit binnen 14 dagen te doen.
2.17.
Bij brief van 20 september 2018 heeft [naam eiseres] de overeenkomst met [gedaagden] vernietigd wegens dwaling en subsidiair ontbonden wegens het tekortschieten van [gedaagden] in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[naam eiseres] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
i. voor recht te verklaren dat [naam eiseres] per 15 september 2018, althans per 20 september 2018, althans per een door de rechtbank te bepalen datum, een opeisbare vordering heeft op [gedaagden] ter zake de terugbetaling van de door [naam eiseres] aan [gedaagden] verstrekte (deel) financiering(en);
ii. [naam gedaagde] hoofdelijk te veroordelen om aan [naam eiseres] te betalen een bedrag van
€ 503.677,75, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente, ten titel van lening, met ingang van de datum dat de betreffende deelfinancieringen door [naam eiseres] aan [gedaagden] ter beschikking zijn gesteld, tot aan de dag van algehele voldoening;
iii. voor recht te verklaren dat er thans geen rechtsgrond meer bestaat voor het betalen door [naam eiseres] aan [gedaagden] van een bedrag van € 100.000,- zoals beschreven in het vonnis van 6 september 2018, althans vernietiging op grond van dwaling van de aanvullende overeenkomst van geldlening;
iv. [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten en de beslagkosten te veroordelen.
3.2.
[naam eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagden] op grond van artikel 7:129e BW gehouden is het aan haar geleende geld terug te geven binnen zes weken nadat [naam eiseres] heeft medegedeeld tot opeising over te gaan. Deze mededeling heeft op 3 augustus 2018 plaatsgevonden, zodat [naam gedaagde] de lening op 15 september 2018 inclusief rente afgelost had moeten hebben.
Subsidiair baseert [naam eiseres] haar vordering op dwaling. [naam eiseres] stelt dat zij heeft gedwaald over de door [gedaagden] verstrekte informatie dat voor € 300.000,- aan subsidies verstrekt zou worden op het project. Toen dit niet zo bleek te zijn, heeft zij de overeenkomst vernietigd, zodat [gedaagden] gehouden is het geleende bedrag terug te betalen.
Voor zover de overeenkomst niet rechtsgeldig is vernietigd, baseert [naam eiseres] haar vorderingen op ontbinding van de overeenkomst bij brief van 20 september 2018, aangezien [gedaagden] tekort is geschoten in de verplichtingen uit de overeenkomst. [gedaagden] heeft geen medewerking verleend aan het vestigen van het recht van hypotheek, heeft niet binnen redelijke termijn haar kwartaalcijfers, de investeringsopsomming en het exploitatieoverzicht ter hand gesteld, waartoe zij volgens [naam eiseres] verplicht was.
Ten aanzien van het aanvullende geleende bedrag van € 100.000,- stelt [naam eiseres] primair dat hiervoor geen rechtsgrond is, gelet op de ontbinding. Subsidiair baseert [naam eiseres] haar vordering op vernietiging op grond van dwaling.
3.3.
[gedaagden] voert in de eerste plaats aan dat [naam eiseres] niet-ontvankelijk is, omdat de informatie in de dagvaarding incompleet is. [gedaagden] betwist voorts dat zij gehouden is de geleende bedragen nu terug te betalen, aangezien partijen een looptijd van 20 jaar zijn overeengekomen, zoals ook uit de correspondentie van de advocaten van partijen van 11 en 13 september 2018 volgt. [gedaagden] was niet gehouden de door [naam eiseres] verlangde aanvullende informatie te verstrekken en is steeds bereid geweest medewerking te verlenen aan het passeren van de hypotheekakte bij de notaris. [gedaagden] betwist dat [naam eiseres] heeft gedwaald. Ook betwist [gedaagden] dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Een deel van de teruggevorderde bedragen is bovendien door [naam eiseres] geschonken, aldus [gedaagden] Zij betwist ook de verschuldigdheid van de rentebedragen.
Het bedrag van € 100.000,- is [naam eiseres] verschuldigd als voorschot op de te vestigen hypothecaire geldlening.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[eisers] vordert:
I dat voor recht wordt verklaard dat [verweerster] een toerekenbare onrechtmatige daad jegens [eisers] heeft gepleegd;
II [rb: een verklaring voor recht dat] de kosten voor de werkzaamheden van de te benoemen bedrijfseconoom ten laste komen van [verweerster] ;
III [verweerster] te veroordelen om aan [eisers] te betalen:
alle door de gepleegde onrechtmatige daad, althans de wanprestatie veroorzaakte materiële en immateriële schade, nader op te maken bij staat;
de proceskosten.
Voorts vordert [eisers] , weliswaar in conventie, maar bedoeld zal zijn in reconventie, veroordeling van [verweerster] om de overeenkomst na te komen en binnen 14 dagen na het vonnis de hypothecaire geldleenovereenkomst op de onroerende zaak te vestigen voor een bedrag van € 1.200.000,-, met een looptijd van 20 jaar, op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,- per dag.
4.2.
[eisers] baseert haar vordering op onrechtmatig handelen, althans wanprestatie van [verweerster] . Zij stelt daartoe dat [verweerster] de overeenkomst niet is nagekomen, waardoor [eisers] de overeenkomst van aanneming met [naam bedrijf 1] voor de nieuwbouw van het dierenpension niet kon nakomen en [naam bedrijf 1] de bouw stil heeft gelegd. [verweerster] c.s. is gehouden de schade die [eisers] lijdt te vergoeden. Om de schade vast te kunnen stellen dient een bedrijfseconoom te worden benoemd. [verweerster] heeft bewust nalatig gehandeld, zodat zij de werkelijke proceskosten van € 6.310,62 aan [eisers] dient te vergoeden.
4.3.
[naam eiseres] betwist dat sprake is van onrechtmatig handelen of tekortschieten, zodat zij niet schadeplichtig is jegens [eisers] . Er is nooit overeenstemming bereikt tussen partijen over essentiële onderdelen van de beoogde hypothecaire leningsovereenkomst. [eisers] is ook niet in staat een recht van hypotheek op haar onroerend goed te vestigen, aangezien dit nog steeds in mede-eigendom is van de ex-echtgenoot van [naam gedaagde] . [verweerster] heeft ten aanzien van de deelfinancieringen gedwaald, zodat zij deze buitengerechtelijk heeft vernietigd, althans heeft ontbonden. Ook stelt [verweerster] dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij gehouden zou zijn om nog meer geld in het niet haalbare project van [eisers] te steken.

5.De beoordeling

In conventie

Niet-ontvankelijkheid (artikel 21 Rv)
5.1.
[gedaagden] heeft primair als verweer aangevoerd dat [naam eiseres] niet-ontvankelijk is omdat zij in strijd met artikel 21 Rv incomplete informatie heeft verstrekt. [naam eiseres] heeft niet vermeld dat zij op 22 oktober 2018 een dagvaarding in kort geding tegen [gedaagden] heeft uitgebracht en dat in het kader van die procedure mediation heeft plaatsgevonden. Ook heeft [naam eiseres] in de dagvaarding niets vermeld over het gelegde conservatoire beslag, aldus [gedaagden] .
5.2.
Artikel 21 Rv verplicht partijen de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. In de dagvaarding staan de gronden voor de vordering alsmede de context waarbinnen het geschil speelt, opgenomen. Het niet (volledig) vermelden van andere procedures die tussen partijen spelen/hebben gespeeld en de gang van zaken omtrent conservatoire beslagen is niet aan te merken als het onjuist en/of onvolledig informeren van de rechtbank over feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de beoordeling van de vordering. De rechtbank passeert daarom het niet-ontvankelijkheidsverweer.
Geldlening
5.3.
[gedaagden] heeft niet, althans niet gemotiveerd, betwist dat [naam eiseres] in totaal een bedrag van € 503.677,75 aan [gedaagden] ter beschikking heeft gesteld. [naam eiseres] heeft gesteld dat dit bedrag een lening betreft. [gedaagden] heeft hiertegen (subsidiair) aangevoerd dat sommige bedragen die [naam eiseres] aan haar ter beschikking heeft gesteld, schenkingen waren. [gedaagden] heeft niet gespecificeerd welke betalingen dit dan zijn en heeft verder ook niet onderbouwd dat deze bedragen moeten worden aangemerkt als schenkingen. [naam eiseres] heeft daarentegen gesteld en onderbouwd dat zij facturen voor [gedaagden] voor de bouw van het dierenpension heeft betaald bij wege van lening en ook [gedaagden] stelt zich op het standpunt dat sprake was van een overeenkomst van geldlening voor de nieuwbouw. Vastgesteld wordt dan ook dat tussen partijen sprake is van een overeenkomst van geldlening op grond waarvan [naam eiseres] het bedrag van € 503.677,75 aan [gedaagden] heeft geleend, welk bedrag [gedaagden] (op enig moment) aan [naam eiseres] moet terugbetalen.
5.4.
[naam eiseres] heeft primair een beroep gedaan op artikel 7:129e BW. Uit dit artikel volgt dat de lener verplicht is het geleende bedrag terug te geven binnen zes weken nadat de uitlener heeft medegedeeld tot opeising over te gaan, tenzij partijen een ander tijdstip voor de terugbetaling zijn overeengekomen. [gedaagden] heeft gesteld dat van dit laatste sprake is. Zij heeft gesteld dat partijen hebben afgesproken dat [naam eiseres] c.s. een hypothecaire geldlening van in totaal € 1.200.000,- aan [gedaagden] zou verstrekken ter financiering van de nieuwbouw van het dierenpension en dat de looptijd van de lening 20 jaar zou zijn. De bewijslast van deze gestelde afspraak rust op [gedaagden] .
5.5.
[naam 3] heeft het in zijn e-mail van 1 mei 2017 aan [naam 2] over een aflossingstermijn van 240 maanden (20 jaar) en een rente van 4,25%. De geraamde bouwkosten zijn volgens zijn overzicht dan ongeveer € 1.200.000,-, waarop een bedrag van € 300.000,- aan subsidie in mindering zou strekken. In zijn e-mail van 16 maart 2018 aan notaris Blok noemt [naam 3] een termijn van 25 jaar, een bedrag van € 1.500.000,- waarop een bedrag van € 300.000,- in mindering zou strekken en een rentepercentage van 4,25 %. Notaris Blok heeft deze gegevens overgenomen in de door hem opgestelde conceptakte van hypotheek die hij op 6 juli aan [naam eiseres] en [naam gedaagde] gemaild. Uit de e-mail van [naam 1] van 11 juli 2018 volgt dat er die dag een nadere bespreking tussen partijen heeft plaatsgevonden en dat toen onder meer is besproken dat de aflossingstermijn in de concept hypotheekakte moest worden gewijzigd van 25 jaar naar 20 jaar, zoals partijen eerder hadden afgesproken en dat het bedrag van de geldlening hoger zou worden dan aanvankelijk was besproken. Uit deze correspondentie kan worden afgeleid dat partijen op dat moment overeenstemming hadden bereikt over een hypothecaire geldlening van [naam eiseres] aan [gedaagden] ter hoogte van € 1.200.000,-, tegen een rentepercentage van 4,25 %, met een looptijd van 20 jaar en met als onderpand het onroerend goed van [gedaagden] . Beide partijen hebben daarnaast aangevoerd dat de advocaten van partijen in hun e-mailscorrespondentie van 11 en 13 september 2018 hebben bevestigd dat dit de afspraken zijn die partijen hebben gemaakt. De inhoud van de hiervoor aangehaalde correspondentie en hetgeen partijen hebben aangevoerd, leiden tot het oordeel dat partijen overeenstemming hebben bereikt over alle hoofdzaken van de overeenkomst van geldlening, te weten: het te lenen bedrag, de hypothecaire zekerheid, de afbetalingstermijn en het rentetarief.
(Opschortende) voorwaarden
5.6.
Voor zover [naam eiseres] zich op het standpunt stelt dat zij (opschortende) voorwaarden heeft gesteld aan de totstandkoming van de overeenkomst, in de vorm van informatie die [gedaagden] nog moest verschaffen, volgt de rechtbank [naam eiseres] hierin niet.
5.7.
[naam 3] heeft [naam 2] op 1 mei 2017 per e-mail nadere informatie gestuurd ter onderbouwing van de financieringsaanvraag. [naam 2] heeft hier bij e-mail van 29 mei 2017 op geantwoord en heeft een aantal vragen aan [naam 3] gesteld die bij [naam eiseres] waren opgekomen naar aanleiding van de aangeleverde stukken. Op 16 maart 2018 heeft [naam 3] notaris Blok, wiens naam hij van [naam eiseres] heeft doorgekregen, informatie gegeven ten behoeve van de overdracht van de grond en de vestiging van een hypotheek op de grond en het dierenpension ten gunste van [naam eiseres] . Hieruit wordt afgeleid dat [gedaagden] de vragen uit de e-mail van [naam 2] van 29 mei 2017 in beginsel naar tevredenheid van [naam eiseres] heeft beantwoord, aangezien [naam eiseres] [naam 3] blijkbaar haar akkoord heeft gegeven om de hypotheekvestiging bij de notaris te gaan regelen. [naam eiseres] heeft in de tussentijd, tot en met 16 maart 2018, ook al een bedrag van ruim € 150.000,- aan [gedaagden] geleend. [naam eiseres] heeft [naam gedaagde] weliswaar op 12 juni 2018 een brief gemaild, waarin zij haar ongenoegen uit over het feit dat de hypotheek nog steeds niet is geregeld en waarin zij verzoekt om nadere informatie, maar uit de inhoud van deze brief is niet af te leiden dat sprake is van (een) opschortende voorwaarde(n). [naam eiseres] deelt [naam gedaagde] mee dat zij de betaling van de facturen ‘even in de wacht zet’. Dit betekent dat er al sprake is van een overeenkomst en dat [naam eiseres] haar verplichting om geld aan [gedaagden] ter beschikking te stellen, opschort.
Deelfinancieringen
5.8.
[naam eiseres] heeft aangevoerd dat zij vooruitlopend op de hypothecaire geldlening onverplicht deelfinancieringen aan [gedaagden] heeft verstrekt, waarvoor geen voorwaarden zijn overeengekomen, zodat de algemene regels van boek 7 BW gelden. De rechtbank volgt deze stelling niet. Zoals hiervoor is overwogen, was er tussen partijen al een overeenkomst van geldlening gesloten, met daarin onder meer een aflossingstermijn van 20 jaar. De geldleningsovereenkomst is gesloten ter financiering van de nieuwbouw van het dierenpension. [naam eiseres] heeft in dit kader rekeningen voor [gedaagden] betaald die te maken hebben met de bouw. De betalingen van [naam eiseres] moeten dan ook worden gezien als deelbetalingen van het overeengekomen bedrag dat [naam eiseres] aan [gedaagden] zou lenen en zijn dus gedaan in het kader van de uitvoering van de overeengekomen overeenkomst van geldlening. In deze overeenkomst was een terugbetalingstermijn van 20 jaar overeengekomen. Dit betekent dat partijen een ander tijdstip voor de terugbetaling zijn overeengekomen, als bedoeld in artikel 7:129e BW, zodat [naam eiseres] geen aanspraak kan maken op eerdere terugbetaling van de lening.
Vernietiging wegens dwaling
5.9.
[naam eiseres] heeft haar vordering subsidiair gebaseerd op dwaling. Artikel 6:228 lid 1, aanhef en onder a en b, BW bepaalt dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling vernietigbaar is, als de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten, of als de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten. Het is aan [naam eiseres] om haar stelling dat zij heeft gedwaald, te bewijzen.
5.10.
[naam eiseres] stelt dat de informatie die [naam gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst heeft verstrekt over het bedrag van € 300.000,- dat zij aan subsidie zou ontvangen voor het project, onjuist is gebleken. [naam eiseres] wijst ter onderbouwing van haar stelling op het rapport van IMC (productie 17 bij dagvaarding), waarin niet meer dan een overzicht van de regelingen is opgenomen die eventueel van toepassing kunnen zijn op het dierenpension, en het overzicht “subsidiestromen [naam pension] ” (productie 18 bij dagvaarding), uit welk overzicht niet kan worden afgeleid dat het bedrag van
€ 300.000,- terecht is opgenomen als te ontvangen subsidie. [gedaagden] heeft betwist dat [naam eiseres] heeft gedwaald.
5.11.
Met haar verwijzing naar de overgelegde stukken over de te verwachten subsidie heeft [naam eiseres] niet aangetoond dat [gedaagden] onjuiste mededelingen heeft gedaan. Niet duidelijk is of het als productie 18 bij dagvaarding overgelegde – niet gedateerde – stuk met als titel “Subsidiestromen [naam pension] ” al bekend was bij de totstandkoming van de overeenkomst. Dit stuk wordt dan ook verder buiten beschouwing gelaten. In de businesscase die [naam 1] op 2 februari 2016 aan [naam 2] heeft toegestuurd, staat dat IMC-osa (IMC) de subsidiemogelijkheden heeft onderzocht en dat de bevindingen daarvan als bijlage bij het document zijn gevoegd. [naam eiseres] heeft weliswaar betwist dat het rapport van IMC bij het toegestuurde document zat, maar voor zover dit het geval was, had het op haar weg, althans op de weg van haar financieel adviseur, gelegen dit alsnog op te vragen. Los hiervan heeft [naam eiseres] niet onderbouwd dat de aangeleverde gegevens op dat moment onjuist en/of onvolledig waren. De rechtbank gaat ervan uit dat het als productie 17 bij dagvaarding overgelegde document met de titel “Overzicht regelingen subsidieverkenning [naam pension] september 2015” het stuk is waarnaar in de businesscase wordt verwezen, gelet op de datering en het feit dat het afkomstig is van IMC. In dit rapport staat dat er een subsidieverkenning is uitgevoerd en dat het doel daarvan is “
eventuele subsidies te signaleren die van toepassing kunnen zijn voor de Ravenhoeve”. Hieruit kan worden afgeleid dat voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst van geldlening is geïnventariseerd welke subsidiemogelijkheden er waren. Een concreet bedrag van € 300.000,- wordt in het rapport niet genoemd; uit de be-/omschrijvingen van de verschillende mogelijke fondsen is af te leiden dat (de hoogte van) te verstrekken subsidie door deze fondsen per project wordt bepaald en afhankelijk is van diverse factoren. Op basis van dit stuk had [naam eiseres] , bijgestaan door financieel adviseurs, kunnen begrijpen dat een beroep zou worden gedaan op diverse subsidiefondsen, maar dat niet bij voorbaat vast stond hoe hoog de te ontvangen subsidie precies zou zijn. [naam eiseres] heeft hiertegenover geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat het door [gedaagden] genoemde bedrag van € 300.000,- onrealistisch was, dat [gedaagden] dit wist en desondanks [naam eiseres] onjuist hierover heeft voorgelicht.
5.12.
Los hiervan heeft [naam eiseres] niet onderbouwd dat zij geen overeenkomst met [gedaagden] zou hebben gesloten als zij had geweten dat er geen € 300.000,- aan subsidies zou worden verstrekt, wat tot op heden nog niet vast staat. Dat zij geen overeenkomst van geldlening zou hebben gesloten, is zonder nadere toelichting ook niet zonder meer te begrijpen. Uit de e-mail van [naam 3] van 1 mei 2017 aan [naam 2] en het bijgevoegde aflossingsschema is op te maken dat [naam eiseres] een bedrag van (toen nog) € 900.000,- zou lenen, exclusief de € 300.000,- aan verwachte subsidie. Tegenover de lening zou [naam eiseres] een hypotheekrecht verkrijgen op het onroerende goed van (te zijner tijd) Akieko als zekerheid en rente over het door haar geleende geld. Daarnaast speelt mee dat [naam eiseres] bevriend was met [naam gedaagde] en dat de zoon van [naam eiseres] volgens haar eigen stellingen mogelijk deel zou kunnen nemen aan het zorgproject van [naam gedaagde] . Gelet op deze omstandigheden had het op de weg van [naam eiseres] gelegen om nader te onderbouwen dat zij niet zou zijn overgegaan tot het verstrekken van de lening aan [gedaagden] als zij had geweten dat er geen bedrag van € 300.000,- aan subsidies voor het project zou worden gegeven.
5.13.
Dit betekent dat het beroep op dwaling wordt verworpen en de brief van [naam eiseres] van 20 september 2018 niet tot gevolg heeft gehad dat de overeenkomst is vernietigd.
Ontbinding
5.14.
Meer subsidiair heeft [naam eiseres] gesteld dat zij de overeenkomst heeft ontbonden wegens tekortschieten van [gedaagden] Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis geeft de wederpartij in beginsel de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden, aldus artikel 6:265 lid 1 BW. Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas wanneer de schuldeiser in verzuim is.
5.15.
Tussen partijen is een overeenkomst van geldlening tot stand gekomen. [naam eiseres] stelt zich op het standpunt dat deze overeenkomst ook inhield dat [gedaagden] bepaalde informatie aan [naam eiseres] moest verstrekken. [naam eiseres] heeft hiervoor verwezen naar haar brief van 12 juni 2018 en de e-mail van [naam 1] van 11 juli 2018.
5.16.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in punt 5.7, volgt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de inhoud van de overeenkomst tussen het moment waarop [naam 2] [naam 3] een aantal vragen stelt in zijn e-mail aan van 29 mei 2017 en het moment waarop [naam 3] de notaris benadert, op 16 maart 2018. Dat in die tussentijd afspraken zijn gemaakt over informatie de [gedaagden] nog aanvullend aan [naam eiseres] diende te verstrekken, kan niet worden vastgesteld op basis van de overgelegde stukken. [naam eiseres] heeft [naam gedaagde] in haar e-mail van 12 juni 2018 verzocht om nadere informatie. [naam gedaagde] heeft deze e-mail op 13 juni beantwoord door toezending van de reactie van [naam 1] met bijlagen. Uit de e-mail van [naam 1] van 11 juli 2018 kan worden afgeleid dat [naam eiseres] niet tevreden was met de beantwoording van haar vragen en nadere informatie van [gedaagden] wenste. Dat het verstrekken van deze informatie tot de overeengekomen verplichtingen van [gedaagden] behoorde, is niet nader onderbouwd. [naam eiseres] heeft ook gewezen op de verplichting tot het verstrekken van de kwartaalcijfers die is opgenomen in de concept hypotheekakte. [gedaagden] heeft hiertegen aangevoerd dat deze verplichting geldt tijdens de looptijd van de hypotheek, die nog niet is gevestigd. [naam eiseres] heeft dit niet weersproken. Dit leidt tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat [gedaagden] op grond van de overeenkomst gehouden was de door [naam eiseres] in de loop van de tijd gevraagde nadere informatie te verstrekken. De eisen van redelijkheid en billijkheid die contractspartijen jegens elkaar in acht moeten nemen (artikel 6:2 BW), kunnen weliswaar met zich meebrengen dat partijen elkaar informatie moeten geven als zij daar om vragen, maar niet valt in te zien dat [gedaagden] hierin tekort is geschoten. Zoals uit de overgelegde stukken valt af te leiden, heeft [naam gedaagde] steeds geantwoord op vragen van [naam eiseres] , al dan niet door tussenkomst van [naam 1] , en heeft zij informatie waar [naam eiseres] om vroeg aan haar gegeven, voor zover zij die had.
5.17.
Voor zover [naam eiseres] zich op het standpunt stelt dat [gedaagden] tekort is geschoten door geen hypotheek te laten vestigen op het onroerend goed, wordt het volgende overwogen.
5.18.
[naam eiseres] zou de nieuwbouw van het dierenpension financieren, tot een bedrag van € 1.200.000,-. In dat kader heeft zij steeds de facturen van de aannemer aan Akieko betaald, tot en met 10 juni 2018. Uit deze gang van zaken volgt dat partijen, al dan niet impliciet, zijn overeengekomen dat [naam eiseres] de facturen van de aannemer zou voldoen, bij wege van bevoorschotting, op grond van de overeenkomst van geldlening.
5.19.
Omdat de vestiging van het hypotheekrecht op zich liet wachten, hebben partijen op 17 juli 2018 een overeenkomst van hoofdelijke verbondenheid gesloten, zodat [naam gedaagde] naast Akieko aansprakelijk zou zijn voor de terugbetaling van het geleende en nog te lenen geld aan [naam eiseres] . Op grond van deze zelfde overeenkomst zou [naam eiseres] nog een bedrag van € 100.000,- aan [gedaagden] verstrekken voor de betaling van openstaande facturen van de aannemer. Dit bedrag maakt deel uit van het totale bedrag dat [naam eiseres] aan [gedaagden] zou lenen. Dat eerst het recht van hypotheek zou moeten worden gevestigd, volgt niet uit de nadere overeenkomst die nu juist was gesloten in afwachting hiervan. Niet kan worden vastgesteld dat partijen opschortende voorwaarden zijn overeengekomen voor de totstandkoming van deze nadere overeenkomst, zodat de vordering van [gedaagden] op [naam eiseres] tot betaling van € 100.000,- direct opeisbaar was. [naam eiseres] is niet overgegaan tot betaling, ook niet nadat zij hiertoe bij brief van 24 juli 2018 is aangemaand en in gebreke is gesteld. [naam eiseres] is hierdoor in (schuldeisers)verzuim geraakt. De omstandigheid dat [gedaagden] niet heeft voldaan aan de eis van [naam eiseres] van
11 september 2018 om diezelfde week nog een recht van hypotheek te (laten) vestigen, althans om voor 13 september 2018 te laten weten dat zij dit binnen veertien dagen zou doen, brengt daarom niet mee dat [gedaagden] in verzuim is geraakt, gelet op het bepaalde in artikel 6:61 BW. [naam eiseres] was om die reden niet gerechtigd om tot ontbinding van de overeenkomst over te gaan.
Tot slot
5.20.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zullen de vorderingen van [naam eiseres] worden afgewezen.
5.21.
[naam eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
  • griffierecht € 1.565;
  • salaris advocaat € 9.297,- (3 punten x tarief € 3.099,- per punt);
totaal € 10.862,-.
In reconventie
5.22.
Zoals in conventie is geoordeeld, is tussen partijen een geldleenovereenkomst tot stand gekomen voor een bedrag van in totaal € 1.200.000,-, tegen een rente van 4,25 % per jaar, met een looptijd van 20 jaar en onder de verplichting voor [gedaagden] om een hypotheekrecht ten behoeve van [naam eiseres] te vestigen op het onroerend goed van [gedaagden] . Partijen zijn gehouden de verplichtingen uit deze overeenkomst na te komen. [naam eiseres] heeft zich beroepen op de beperkende werking van de redelijkheid en de billijkheid omdat van haar niet gevergd kan worden dat zij nog meer geld steekt in het niet haalbare project van [gedaagden] Dat het project niet haalbaar is, is door [gedaagden] gemotiveerd betwist. [naam eiseres] heeft haar stellingen op dit punt onvoldoende onderbouwd. Zij heeft in de pleitaantekeningen voor de comparitie van 9 april 2019 weliswaar een berekening opgesteld, maar heeft deze berekening niet nader onderbouwd met (actuele) gegevens. Hoe hoog de precies te ontvangen subsidie voor het project zal zijn, staat bovendien nog niet vast, zoals in conventie is overwogen in het kader van het beroep op dwaling.
5.23.
De vordering van [gedaagden] tot nakoming zal daarom worden toegewezen, in die zin dat [naam eiseres] wordt veroordeeld het nog resterende bedrag van de overeengekomen € 1.200.000,- aan [gedaagden] ter beschikking dient te stellen in de vorm van het betalen van de facturen voor de nieuwbouw van het dierenpension en dat zij – voor zover vereist – haar medewerking moet verlenen aan het vestigen van een recht van hypotheek op het onroerende goed op het perceel, plaatselijk bekend [adres preceel]
5.24.
Aan de veroordeling tot medewerking aan het vestigen van een hypotheekrecht zal geen dwangsom worden verbonden gelet op het volgende. Uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht volgt dat het onroerend goed op dit moment nog in mede-eigendom is van de ex-echtgenoot van [naam gedaagde] , de heer [naam 4] , zodat hij medewerking zal moeten verlenen aan de overdracht van het onroerend goed aan Akieko, voordat het recht van hypotheek ten gunste van [naam eiseres] kan worden gevestigd. De bewindvoerder (ex artikel 1:435 BW) van de heer [naam 4] , mevrouw [naam 5] , was aanwezig op de zitting van 17 oktober 2019 en heeft verklaard in beginsel niet onwelwillend te staan tegenover medewerking aan een overdracht van het onroerend goed, mogelijk in fasen, maar hier tot nu toe onvoldoende informatie te hebben verkregen van [gedaagden] . De termijn waarop het recht van hypotheek kan worden gevestigd, is hiervan afhankelijk, zodat op dit moment geen concrete termijn kan worden genoemd waarbinnen [naam eiseres] haar medewerking moet verlenen aan het vestigen van een hypotheekrecht.
5.25.
In conventie is geoordeeld dat [naam eiseres] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening, door het overeengekomen bedrag niet aan [gedaagden] ter beschikking te stellen, al dan niet door het voldoen van de facturen voor de nieuwbouw. Iedere tekortkoming in de nakoming verplicht de schuldenaar, [naam eiseres] in dit geval, in beginsel de schade die de schuldeiser, [gedaagden] , daardoor lijdt te vergoeden. [gedaagden] heeft gesteld en onderbouwd dat zij (materiële) schade lijdt door de tekortkoming, omdat de nieuwbouw stil is komen te liggen en omdat zij door de aannemer in rechte is aangesproken tot betaling van openstaande facturen. De vordering tot schadevergoeding, op te maken bij staat, zal daarom worden toegewezen.
5.26.
[gedaagden] heeft ook een verklaring voor recht gevorderd dat [naam eiseres] een onrechtmatige daad jegens [gedaagden] heeft gepleegd. Tussen [gedaagden] en [naam eiseres] is een contractuele verhouding waarin [naam eiseres] tekort is geschoten. Dat (ook) sprake is van onrechtmatig handelen, als bedoeld in artikel 6:162 BW, is onvoldoende onderbouwd, zodat de gevraagde verklaring voor recht wordt afgewezen.
5.27.
[gedaagden] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat de kosten voor de werkzaamheden van de te benoemen bedrijfseconoom ten laste van [naam eiseres] komen. Zoals hiervoor is geoordeeld, is [naam eiseres] aansprakelijk voor de schade die [gedaagden] lijdt door het tekortschieten van [naam eiseres] . De verklaring voor recht die [gedaagden] vordert heeft betrekking op kosten ter vaststelling van schade. Deze kosten komen op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW voor vergoeding in aanmerking voor zover deze redelijk zijn. In de schadestaatprocedure zal [gedaagden] moeten stellen en zo nodig moeten bewijzen dat de gemaakte kosten voor de vaststelling van de schade in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn. Omdat de hoogte en de (dubbele) redelijkheid van de kosten op dit moment nog niet bekend is, kan de gevraagde verklaring voor recht niet worden gegeven.
5.28.
[naam eiseres] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. [gedaagden] heeft gevorderd om [naam eiseres] te veroordelen in de werkelijk gemaakte proceskosten, door haar begroot op een bedrag van € 6.310,62.
5.29.
Het salaris van de advocaat wordt in de regel bepaald aan de hand van het liquidatietarief zoals gepubliceerd op www.rechtspraak.nl. Dit tarief is niet een vergoeding voor de werkelijk gemaakte kosten van de partij die in het gelijk wordt gesteld, maar is een tegemoetkoming in zijn kosten. Hoewel dit liquidatietarief niet als bindende richtlijn is aan te merken, is volgens de in de jurisprudentie ontwikkelde maatstaf een proceskostenveroordeling in afwijking van dat tarief alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of als onrechtmatig is gehandeld. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het starten van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
5.30.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft [gedaagden] aangevoerd dat [naam eiseres] bewust nalatig heeft gehandeld in die zin dat zij er vanaf juni/juli 2018 alles aan heeft gedaan om de onderliggende zaak niet op redelijke gronden af te ronden. Dit is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van onrechtmatig handelen door een procedure te beginnen of dat sprake is van misbruik van procesrecht. Er is ook geen sprake van evidente ongegrondheid van de vordering. Daarom zullen de proceskosten worden toegewezen conform het liquidatietarief, met dien verstande dat de helft van het aantal punten zal worden toegewezen, omdat de vordering in reconventie voortvloeit uit de vordering in conventie. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- salaris advocaat € 543,- (½ x 2 punten x tarief € 543,- per punt).

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 10.862,-;
in reconventie
6.3.
veroordeelt [verweerster] tot nakoming van de overeenkomst van geldlening, in die zin dat zij het nog resterende bedrag van de overeengekomen € 1.200.000,- aan [eisers] ter beschikking dient te stellen in de vorm van het betalen van de facturen voor de nieuwbouw van het dierenpension en dat zij – voor zover vereist – haar medewerking moet verlenen aan het vestigen van een recht van hypotheek op het onroerende goed op het perceel, plaatselijk bekend Ravenseweg 9 in Hellevoetsluis;
6.4.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de schade van [eisers] als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten door [verweerster] in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening, nader op te maken bij staat;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
6.6.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 543,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2019.