5.1.2.Beoordeling
Op grond van de in bijlage II bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ) zich bezig hebben gehouden met de invoer van alarmpistolen uit België, met de ombouw daarvan en met de handel in vuurwapens. Ter toelichting daarop wordt het volgende overwogen.
De verdachte en [naam medeverdachte 1] zijn op 29 juni 2017 op heterdaad aangehouden toen zij met de auto uit België terugkwamen naar Nederland. In de auto bevonden zich onder andere tien alarmpistolen. Beide verdachten verklaren dat zij onbekend waren met de aanwezigheid van die wapens. Dat verweer slaagt niet. Op 28 juni 2017 had [naam medeverdachte 1] een telefonisch gesprek met het bedrijf [naam winkel] in België, een bedrijf dat onder meer alarmpistolen verkoopt. Hij vroeg toen naar [naam 1] of [naam 2] en vroeg of er nog Olympics en 315’s waren en toen het antwoord bevestigend luidde, zei hij dat hij die dag of de dag erna langs zou komen. Aansluitend daarop heeft [naam medeverdachte 1] de verdachte bericht dat hij net heeft gebeld
‘met die man’ en ‘
dat het net binnengekomen is’. Op 29 juni 2017, om omstreeks 13:40 uur wordt door het observatieteam waargenomen dat de verdachten aankomen bij het [naam winkel] . Voorts wordt waargenomen dat beide verdachten uit de winkel komen, waarbij [naam medeverdachte 1] iets in zijn handen heeft. De verdachten rijden voorts over de grens Nederland weer in, waarna ze in Rotterdam, in de omgeving van de woning van de verdachte worden aangehouden. In het voertuig worden onder andere tien Bruni 315 alarmpistolen aangetroffen. Deze alarmpistolen zijn wapens in de zin van artikel 2 lid 1, categorie III, onder 4 van de Wet Wapens en Munitie.
Verder blijkt uit de verklaring van getuige [naam getuige], werkzaam bij het [naam winkel] , dat [naam medeverdachte 1] vaker bij deze winkel kwam voor de aanschaf van alarmpistolen. De verdachte zelf verklaart dat de verdachten samen een keer - ongeveer twee maanden eerder - in deze winkel waren geweest.
Dit alles maakt het verweer dat de verdachte niet wist van de wapens in zijn auto (volstrekt) ongeloofwaardig.
Feit 1 is daarmee bewezen.
Ten aanzien van feit 2 wordt het volgende overwogen.
Na de aanhouding zijn de woningen van de verdachten doorzocht. In de woning aan de [adres 1] , die werd gebruikt door [naam medeverdachte 1] , werden onder meer aangetroffen spuitbus verf, munitie, een ragger en een stuk karton waarop spuitresten van zwarte verf te zien zijn, alsmede de contouren van het gespoten voorwerp. De kelderbox bij de woning aan de [adres verdachte] te Rotterdam was in gebruik bij de verdachte. In de kelderberging werd een kolomboormachine en enkele boortjes aangetroffen.
De goederen die bij de verdachten zijn aangetroffen, kunnen gebruikt worden voor het ombouwen van alarmpistolen. Ook is bij ieder van hen een stuk karton aangetroffen met daarop spuitverf-afdrukken in de vorm van cilinders van revolvers.
Deze gegevens moeten worden beoordeeld mede in het licht van de tapgegevens. [naam medeverdachte 1] verklaart dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] zijn nummer is. Daarnaast blijkt [naam medeverdachte 1] gebruik te maken van de volgende telefoonnummers:
- [telefoonnummer 2] ;
- [telefoonnummer 1] ;
- [telefoonnummer 3] ;
- [telefoonnummer 4] ;
- [telefoonnummer 5] ;
- [telefoonnummer 6] ;
- [telefoonnummer 7] .
De stem van [naam medeverdachte 1] is herkend op de tapgesprekken.
De verdachte heeft verklaard dat hij gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 8] .
In de periode van 31 maart 2017 tot en met 23 juni 2017 heeft er veelvuldig telefonisch en WhatsApp contact plaatsgevonden tussen de verdachte, [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en anderen. Blijkens tapgesprekken handelden de verdachten ook daadwerkelijk in vuurwapens. Er werden afspraken gemaakt voor verkoop en er blijkt ook van een klacht over een geleverd wapen. Dat er geen concrete transacties zijn waargenomen door de politie, doet hieraan niet af.
Over de tapgesprekken wordt nog het volgende overwogen. Het gaat in die gesprekken evident om vuurwapens en niet om wiet of scooteronderdelen, zoals door verdachten is gezegd. De rechtbank ligt dit met enkele voorbeelden toe en verwijst voor het overige naar bijlage II:
- Op 31 maart 2017 chatten de verdachte en [naam medeverdachte 1] , waarbij de verdachte schrijft ‘
ik heb een van die dingen nodig, die ene die draait’. [naam medeverdachte 1] vraagt ‘
kleintje’en de verdachte antwoordt met ja. De verdachte zegt dan, ‘
stel één van die dingen en breng hem naar mij. Ik regel het met die mensen man, ze komen het bij mij ophalen. Ik geef die torrie wel...geef eentje en breng naar mij toe’.
- Medeverdachte [naam medeverdachte 2] (hierna: [naam medeverdachte 2] ) sprak op 31 maart 2017 met [naam medeverdachte 1] . [naam medeverdachte 2] zegt iets groots nodig te hebben. [naam medeverdachte 1] zegt dat ze duur zijn. De prijs maakt niet uit volgens [naam medeverdachte 2] en hij zegt: "
Je weet dat ik die Marokkanen heb die vermoed zijn en gelijk betalen, rap rap, rap." Als [naam medeverdachte 2] vraagt hoe groot het is en of het een stok is, antwoordt [naam medeverdachte 1] : "
gewoon hand, hand, maar groot". [naam medeverdachte 2] vraagt of het "
een woestijn" is, waarop [naam medeverdachte 1] antwoordt: "
ja toch. Met Smitje". [naam medeverdachte 2] vraagt verderop in het gesprek of deze "
available” is waarop [naam medeverdachte 1] antwoordt: "
ja, maar het heeft geen boontje". De prijs is volgens [naam medeverdachte 1] “
18”. [naam medeverdachte 2] vraagt dan of het vier vijf is, waarop [naam medeverdachte 1] antwoordt: "
Nee, 38". [naam medeverdachte 2] vraagt dan nogmaals: "
380? " waarop [naam medeverdachte 1] antwoordt ja. Deze kost 2000. De officier van justitie wijst er terecht op dat met “woestijn” een verwijzing lijkt te worden gemaakt naar een Smith & Wesson Desert Eagle.
- Op 18 april 2017 vraagt [naam medeverdachte 2] aan [naam medeverdachte 1] naar twee autobanden voor een jeep. [naam medeverdachte 1] zegt dan:
“ja, maar die mensen slapen op die doosjes op mij. Ik heb broer, ik heb bestelling voor drie doosjes”.
- In het chatgesprek 26 mei 2016 vraagt [naam medeverdachte 1] aan de verdachte wat hij morgen doet. Vervolgens spreekt [naam medeverdachte 1] over een “
380” en “
Smith en Wesson”.
- In de chatgesprekken van 5 tot en met 7 juni 2017 zegt de verdachte tegen [naam medeverdachte 1] dat hij een doos snoepjes voor jeep heeft. Ook vraagt de verdachte aan [naam medeverdachte 1] of die jeeps al klaar zijn, heeft die 2 nodig. Op 6 juni 2017 vraagt [naam medeverdachte 2] aan [naam medeverdachte 1] of deze de man heeft gebeld van de dos dos (2 2). [naam medeverdachte 1] zegt dat hij deze nog niet heeft gemaakt. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat 22 mm een gangbaar kaliber is voor vuurwapens en uit het dossier blijkt dat alarmpistolen vaak naar dit kaliber worden omgebouwd;
- Op 29 april 2017 vindt er een telefonisch gesprek plaats tussen [naam medeverdachte 1] en [naam 3] . [naam 3] geeft aan dat hij naar een doos
'bala nan'(hetgeen volgens de tolk kogels zijn) op zoek is. Vervolgens gaat het gesprek over een ding dat blijkbaar niet goed werkt. Iets zit helemaal naar achter en [naam 3] durft niet verder op dat ding te drukken omdat het dan 'klinkt/geluid geeft'. Verder zegt [naam 3] dat hij al een geluid heeft gemaakt en daarom een doos nodig heeft.
- Op 13 mei 2017 wordt er een gesprek opgenomen tussen [naam medeverdachte 1] en een onbekend gebleven man, terwijl zij in een auto zitten. [naam medeverdachte 1] geeft aan dat hij er eentje heeft die klaar is. De ander moet hij nog klaarmaken en die is binnen een paar uurtjes klaar. [naam medeverdachte 1] zegt dan: "
die pipa, alle zit erin/eraan...het is geboord en alle klote dingen is er al mee gedaan...ik moet alleen bijwerken. Eentje die klaar klaar is."
- In het chatgespek van 14 juni 2017 stuurt [naam medeverdachte 1] een ingesproken bericht naar de verdachte: "
De bonchi (bonen) heb je die er ook in gedaan? Ik kan me herinneren dat je zei 'lagen die daar' dit en dat...ik weet niet of je ze nog gepakt heb of heb je die erin gedaan, want ik heb de zaak gewoon in de buddy gedaan." Waarop de verdachte antwoordt met een ingesproken bericht: "
ach nee boontje zijn er niet." De verdachte geeft vervolgens aan over 20 minuten thuis te zijn en dat
'de dingen gewoon bij hem zijn'. In de tijdspanne van dit gesprek voert [naam medeverdachte 1] drie telefoongesprekken. Daarin wordt [naam medeverdachte 1] gevraagd of hij een Jeep heeft, hetgeen [naam medeverdachte 1] bevestigt. Er wordt een afspraak in Beverwaard gemaakt. Vervolgens laat [naam medeverdachte 1] aan de verdachte weten dat
'die man hier 3 barkie bij zich heeft' en dat de verdachte ja of nee moet zeggen. De verdachte antwoordt dat 3 barkie voor 1 is en dat hij hem dan leeg krijgt.
- De verdachte stuurt op 15 januari 2017 in een chatgesprek een foto van een vuurwapen naar ene Dust waarop deze Dust vraagt of hij schoon is. De verdachte antwoordt dan met:
'ja'. Op 14 maart 2017 wordt tussen de verdachte en diezelfde Dust gesproken over de betaling van snoepjes.
- [naam medeverdachte 1] heeft verder op 4 april 2017 telefonisch gesproken met [naam 4] , waarbij [naam 4] aan [naam medeverdachte 1] vraagt of hij aan een 9 kan komen en [naam medeverdachte 1] antwoordt aan een 38 te kunnen komen. Deze heeft alleen geen ding om erin te doen. [naam 4] begint dan over kogels. Volgens [naam medeverdachte 1] zijn de kosten 16-18.
De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat met Jeep wiet of een scooteronderdeel bedoeld wordt en met trommels een onderdeel van een drumstel, zoals de verdachten verklaarden. Kennelijk wordt met banden of snoepjes voor jeeps kogels bedoeld en met Jeep dus een vuurwapen.
Samenvattend, nu (1) [naam medeverdachte 1] vaker alarmpistolen kocht in België, (2) de verdachten samen in ieder geval één keer alarmpistolen zijn gaan halen in België en ook de verdachte één keer eerder mee is geweest naar het [naam winkel] , (3) de verdachten beschikten over de middelen om die alarmpistolen om te bouwen en bij ieder van hen de hiervoor genoemde verf-afdrukken zijn gevonden en (4) zij wapens verkochten, moet geoordeeld worden dat zij alarmpistolen inderdaad ombouwden en verhandelden. Ook feit 2 wordt daarom bewezen geacht.
Voor de verdachte kan niet worden bewezen dat hij daar een beroep of een gewoonte van heeft gemaakt zodat daarvan partieel wordt vrijgesproken.
Medeplegen
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte voldoende is komen vast te staan ten aanzien van de invoer van de alarmpistolen.
Gelet op het bovenstaande, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte samen met een ander tien alarmpistolen zonder consent Nederland heeft binnengebracht.