ECLI:NL:RBROT:2019:9261

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
10/690258-17 vordering TUL VV: 22/004372-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor invoer en ombouwen van alarmpistolen naar echte vuurwapens met eerdere veroordeling

Op 28 november 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het invoeren en ombouwen van alarmpistolen naar echte vuurwapens. De verdachte, die eerder al was veroordeeld voor soortgelijke feiten, kreeg een gevangenisstraf van 45 maanden opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte op 29 juni 2017 op heterdaad werd aangehouden met tien alarmpistolen in hun auto, die vanuit België naar Nederland waren gebracht. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een gewoonte had gemaakt van het zonder erkenning ombouwen van alarmpistolen en dat hij zich schuldig had gemaakt aan het verhandelen van vuurwapens. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege vormfouten, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen betrokken was bij de invoer van de wapens, maar ook bij de ombouw en verkoop ervan. De rechtbank legde de verdachte een hogere straf op dan aan zijn medeverdachte, omdat deze laatste slechts een geringer feit bewezen had gekregen. De rechtbank besloot ook tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/690258-17
Parketnummer vordering TUL VV: 22/004372-14
Datum uitspraak: 28 november 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen als:
Vertrokken Onbekend Waarheen (VOW).
raadsman mr. M.P.J.W.M. Govers, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 15 februari 2019 en 14 november 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 15 februari 2019 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.C. Visser heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 22/004372-14.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie; bewijsuitsluiting?

4.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vervolging vanwege onherstelbare vormfouten. Subsidiair is aangevoerd dat die vormfouten moeten leiden tot uitsluiting van al het bewijs dat als gevolg van die fouten is verkregen. Daartoe is aangevoerd:
(1) dat de start van het onderzoek onrechtmatig is,
(2) dat de vertaling van getapte gesprekken niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld moeten worden en
(3) dat de verdachte niet de cautie is gegeven tijdens het verhoor in de zaak Munitie.
4.2.
Beoordeling
Start van het onderzoek
Het onderzoek Triviaal-2 is onder meer gestart op basis van een TCI-verstrekking uit november 2016. In die verstrekking staat dat de verdachte, sinds hij weer vrij is, zijn handel in het ombouwen van wapens weer heeft opgepakt, dat hij die wapens in België koopt, ombouwt door de loop door te boren en dat hij de wapens voor 300 euro per stuk verkoopt. Deze informatie levert een voldoende concrete verdenking op tegen de verdachte van handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie, zeker als bedacht wordt dat de verdachte in het verleden eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het onderzoek Triviaal is verder gebaseerd op foto’s die aangetroffen zijn op de telefoon van de verdachte nadat hij op een andere verdenking was aangehouden, maar de TCI verstrekking in combinatie met het strafblad van de verdachte is op zichzelf al (ruim) voldoende voor de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen, zoals telefoontaps en observaties. Het verweer dat het onderzoek onrechtmatig gestart is, slaagt dan ook niet.
De vertaling van telefoontaps
Het dossier bevat tapgesprekken in het Papiaments. De politie heeft deze laten vertalen. Met betrekking tot de ingezette tolken is door de verdediging het volgende aangevoerd:
- Blijkens het dossier zijn tapgesprekken vertaald door de tolken [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] en [nummer 5] . Vier van deze tolken zijn volgens het RBTV-register geen tolk Papiaments, maar tolken Turks, Frans respectievelijk Spaans. Eén tolk komt in het register niet voor. Bij sommige tapgesprekken staat niet wie de vertaling heeft gedaan.
- Het OM en de politie zijn krachtens artikel 28 lid 1 van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wet) gehouden om gebruik te maken van beëdigde tolken/vertalers, behoudens in spoedsituaties. Uit het dossier blijkt niet van een spoedsituatie en er is geen proces-verbaal hierover opgemaakt.
- Aanwijzing 2008A010 (hierna: de Aanwijzing) bepaalt (onder meer) dat in beginsel een beëdigde tolk uit het tolkenregister wordt ingezet. Als een tolk wordt ingezet die niet staat ingeschreven in het register, wordt dit met redenen omkleed schriftelijk vastgelegd.
- Nu niet aan de eisen van de Wet en de Aanwijzing is voldaan, is er sprake van een onherstelbare vormfout. De verdachten zijn tijdens hun verhoren geconfronteerd met vertalingen van tapgesprekken die niet conform de Wet en Aanwijzing tot stand zijn gekomen.
Naar aanleiding van de gevoerde verweren heeft de rechtbank op 15 februari 2019 ambtshalve nader onderzoek gelast naar de inzet van de tolken bij de vertaling van de tapgesprekken. Dat heeft geleid tot een aanvullend proces-verbaal. Daaruit blijkt het volgende:
- De politie hanteert een interne database met beëdigde tolken en tolken van de uitwijklijst. De gebruikte tolkennummers komen uit die database.
- De hiervoor genoemde tolken [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 5] en [nummer 1] zijn (ook) in het RBTV register ingeschreven. Dit zijn beëdigde tolken. Tolk [nummer 4] staat op de uitwijklijst. Alle tolken zijn van Antilliaanse afkomst, hebben de moedertaal Papiaments en worden ingezet als vertaler Papiaments.
- Tolk [nummer 4] is ingezet omdat er een groot aantal gesprekken vertaald moest worden, er geen andere RBTV tolken beschikbaar waren en hierdoor een achterstand ontstond in een onderzoek naar vuurwapen gerelateerde feiten. Tolk [nummer 4] is sinds 1juni 1998 ingeschreven als tolk Papiaments, ze is op Curaçao geboren en de Nederlandse taal goed machtig.
- Van een aantal tapgesprekken staat in het dossier niet wie de vertaling heeft gedaan. Dat betreft tolk [nummer 2] . Voor de term pipa wordt aangegeven dat dat geen vertaling betreft, maar straattaal.
Naar aanleiding van dit aanvullende proces-verbaal zijn door de verdediging nadere vragen gesteld. De (gedelegeerd) rechter-commissaris heeft bij beslissing van 18 juni 2019 besloten dat die vragen geen beantwoording behoeven. Kort gezegd komt die beslissing erop neer dat er enerzijds geen begin van aannemelijkheid was dat de door de politie verstrekte informatie onjuist was en anderzijds dat de verdediging niet concreet heeft aangegeven dat de vertalingen inhoudelijk niet juist waren.
Op de zitting van 14 november 2019 is het gevoerde verweer gehandhaafd.
Gelet op het voorgaande slaagt het verweer niet. Op basis van de uitkomsten van het nadere onderzoek kan vastgesteld worden dat de redenen van de inzet van tolk [nummer 4] oorspronkelijk ten onrechte niet geverbaliseerd waren, maar dit is inmiddels hersteld. De verdachte heeft hierdoor geen enkel nadeel ondervonden en er is dus geen reden om hier consequenties aan te verbinden voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie of voor het bewijs. Voor het overige is niet aannemelijk geworden dat er sprake is of is geweest van vormfouten ten aanzien van de ingezette tolken.
De cautie
De verdediging heeft terecht aangevoerd dat er bij het verhoor in de zaak Munitie een onherstelbare vormfout is begaan doordat de verdachte de cautie niet heeft gehad. Volgens vaste rechtspraak leidt dat er toe dat de verklaring die toen door de verdachte is afgelegd, niet voor het bewijs mag worden gebruikt. Het achterwege laten van de cautie doet op grond van het Zwolsman-criterium niet af aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging.
Slotsom
De gevoerde verweren slagen niet voor zover het ziet op de ontvankelijkheid van de officier van justitie. De verweren slagen wat betreft de bewijsuitsluiting alleen voor zover het ziet op de verklaring van de verdachte in de zaak Munitie.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is dus ontvankelijk en er is geen reden tot uitsluiting van het bewijs, anders dan de verklaring van de verdachte in de zaak Munitie.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van het ontbreken van het wettig en overtuigend bewijs. Voor zover de verdachte heeft gesproken met anderen over strafbare feiten, heeft hij alleen maar meegepraat met anderen om de schijn hoog te houden omdat hij zijn reputatie op straat niet wilde verliezen. De herkenningen door het personeel van de winkel in België moeten worden uitgesloten van het bewijs omdat de fotoconfrontaties niet op de voorgeschreven wijze zijn uitgevoerd. De gesprekken die de verdachte voerde met anderen gingen niet over wapens maar over wiet of scooteronderdelen, of waren slechts ‘stoere praatjes’. De interpretatie van bepaalde woorden in de uitwerking van de tapgesprekken worden betwist. Ten slotte is er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat er geen sprake van medeplegen kan zijn.
5.1.2.
Beoordeling
Op grond van de in bijlage II bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ) zich bezig hebben gehouden met de invoer van alarmpistolen uit België, met de ombouw daarvan en met de handel in vuurwapens. Ter toelichting daarop wordt het volgende overwogen.
De verdachte en [naam medeverdachte 1] zijn op 29 juni 2017 op heterdaad aangehouden toen zij met de auto uit België terugkwamen naar Nederland. In de auto bevonden zich onder andere tien alarmpistolen. Beide verdachten verklaren dat zij onbekend waren met de aanwezigheid van die wapens. Dat verweer slaagt niet. Op 28 juni 2017 had de verdachte een telefonisch gesprek met het bedrijf [naam winkel] in België, een bedrijf dat onder meer alarmpistolen verkoopt. Hij vroeg toen naar [naam 1] of [naam 2] en vroeg of er nog Olympics en 315’s waren en toen het antwoord bevestigend luidde, zei hij dat hij die dag of de dag erna langs zou komen. Aansluitend daarop heeft de verdachte [naam medeverdachte 1] bericht dat hij net heeft gebeld ‘
met die man’en ‘
dat het net binnengekomen is’. Op 29 juni 2017, om omstreeks 13:40 uur wordt door het observatieteam waargenomen dat de verdachten aankomen bij het [naam winkel] . Voorts wordt waargenomen dat beide verdachten uit de winkel komen, waarbij de verdachte iets in zijn handen heeft. De verdachten rijden voorts over de grens Nederland weer in, waarna ze in Rotterdam, in de omgeving van de woning van medeverdachte [naam medeverdachte 1] , worden aangehouden. In het voertuig worden onder andere tien Bruni 315 alarmpistolen aangetroffen. Deze alarmpistolen zijn wapens in de zin van artikel 2 lid 1, categorie III, onder 4 van de Wet Wapens en Munitie.
Verder blijkt uit de verklaring van getuige [naam getuige] [1] , werkzaam bij het [naam winkel] , dat de verdachte vaker bij deze winkel kwam voor de aanschaf van alarmpistolen. Medeverdachte [naam medeverdachte 1] verklaart dat de verdachten samen een keer ongeveer twee maanden eerder in deze winkel waren geweest.
Feit 1 is daarmee bewezen.
Ten aanzien van feit 2 wordt het volgende overwogen.
Na de aanhouding zijn de woningen van de verdachten doorzocht.
In de woning aan de [adres 1] , die werd gebruikt door de verdachte, werden onder meer aangetroffen spuitbus verf, munitie, een ragger en een stuk karton waarop spuitresten van zwarte verf te zien zijn, alsmede de contouren van het gespoten voorwerp. De kelderbox bij de woning aan de [adres 2] was in gebruik bij medeverdachte [naam medeverdachte 1] . In de kelderberging werd een kolomboormachine en enkele boortjes aangetroffen.
De goederen die bij de verdachten zijn aangetroffen, kunnen gebruikt worden voor het ombouwen van alarmpistolen. Ook is bij ieder van hen een stuk karton aangetroffen met daarop spuitverf-afdrukken in de vorm van cilinders van revolvers.
Deze gegevens moeten worden beoordeeld mede in het licht van de tapgegevens.
De verdachte verklaart dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] zijn nummer is. Daarnaast blijkt de verdachte gebruik te maken van de volgende telefoonnummers:
- [telefoonnummer 2] ;
- [telefoonnummer 1] ;
- [telefoonnummer 3] ;
- [telefoonnummer 4] ;
- [telefoonnummer 5] ;
- [telefoonnummer 6] ;
- [telefoonnummer 7] .
De stem van de verdachte is herkend op de tapgesprekken.
[naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 8] .
In de periode van 31 maart 2017 tot en met 23 juni 2017 heeft er veelvuldig telefonisch en WhatsApp contact plaatsgevonden tussen de verdachte, [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en anderen. Blijkens tapgesprekken handelden de verdachten ook daadwerkelijk in vuurwapens. Er werden afspraken gemaakt voor verkoop en er blijkt ook van een klacht over een geleverde wapen. Dat er geen concrete transacties zijn waargenomen door de politie, doet hieraan niet af.
Over de tapgesprekken wordt nog het volgende overwogen. Het gaat in die gesprekken evident om vuurwapens en niet om wiet of scooteronderdelen, zoals door verdachten is gezegd. De rechtbank ligt dit met enkele voorbeelden toe en verwijst voor het overige naar bijlage II:
- Op 31 maart 2017 chatten [naam medeverdachte 1] en de verdachte, waarbij [naam medeverdachte 1] schrijft ‘
ik heb een van die dingen nodig, die ene die draait’. [naam verdachte] vraagt ‘
kleintje’en [naam medeverdachte 1] antwoordt met ja. [naam medeverdachte 1] zegt dan, ‘
stel één van die dingen en breng hem naar mij. Ik regel het met die mensen man, ze komen het bij mij ophalen. Ik geef die torrie wel...geef eentje en breng naar mij toe’.
- Medeverdachte [naam medeverdachte 2] (hierna: [naam medeverdachte 2] ) sprak op 31 maart 2017 met de verdachte. [naam medeverdachte 2] zegt iets groots nodig te hebben. De verdachte zegt dat ze duur zijn. De prijs maakt niet uit volgens [naam medeverdachte 2] en hij zegt: "
Je weet dat ik die Marokkanen heb die vermoed zijn en gelijk betalen, rap rap, rap." Als [naam medeverdachte 2] vraagt hoe groot het is en of het een stok is, antwoordt [naam verdachte] : "
gewoon hand, hand, maar groot". [naam medeverdachte 2] vraagt of het "
een woestijn" is, waarop [naam verdachte] antwoordt: "
ja toch. Met Smitje". [naam medeverdachte 2] vraagt verderop in het gesprek of deze "
available” is waarop [naam verdachte] antwoordt: "
ja, maar het heeft geen boontje". De prijs is volgens de verdachte “
18”. [naam medeverdachte 2] vraagt dan of het vier vijf is, waarop de verdachte antwoordt: "
Nee, 38". [naam medeverdachte 2] vraagt dan nogmaals: "
380? " waarop de verdachte antwoordt ja. Deze kost 2000. De officier van justitie wijst er terecht op dat met “woestijn” een verwijzing lijkt te worden gemaakt naar een Smith & Wesson Desert Eagle.
- Op 18 april 2017 vraagt Pindeo aan de verdachte naar twee autobanden voor een jeep. De verdachte zegt dan:
“ja, maar die mensen slapen op die doosjes op mij. Ik heb broer, ik heb bestelling voor drie doosjes”.
- In het chatgesprek 26 mei 2016 vraagt de verdachte aan [naam medeverdachte 1] wat hij morgen doet. Vervolgens spreekt de verdachte over een “
380” en “
Smith en Wesson”.
- In de chatgesprekken van 5 tot en met 7 juni 2017 zegt [naam medeverdachte 1] tegen de verdachte dat hij een doos snoepjes voor jeep heeft. Ook vraagt [naam medeverdachte 1] aan [naam verdachte] of die jeeps al klaar zijn, heeft die 2 nodig. Op 6 juni 2017 vraagt [naam medeverdachte 2] aan de verdachte of deze de man heeft gebeld van de dos dos (2 2). [naam verdachte] zegt dat hij deze nog niet heeft gemaakt. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat 22 mm een gangbaar kaliber is voor vuurwapens en uit het dossier blijkt dat alarmpistolen vaak naar dit kaliber worden omgebouwd.
- Op 29 april 2017 vindt er een telefonisch gesprek plaats tussen de verdachte en [naam 3] . [naam 3] geeft aan dat hij naar een doos
'bala nan'(hetgeen volgens de tolk kogels zijn) op zoek is. Vervolgens gaat het gesprek over een ding dat blijkbaar niet goed werkt. Iets zit helemaal naar achter en [naam 3] durft niet verder op dat ding te drukken omdat het dan 'klinkt/geluid geeft'. Verder zegt [naam 3] dat hij al een geluid heeft gemaakt en daarom een doos nodig heeft.
- Op 13 mei 2017 wordt er een gesprek opgenomen tussen de verdachte en een onbekend gebleven man, terwijl zij in een auto zitten. De verdachte geeft aan dat hij er eentje heeft die klaar is. De ander moet hij nog klaarmaken en die is binnen een paar uurtjes klaar. De verdachte zegt dan: "
die pipa, alle zit erin/eraan...het is geboord en alle klote dingen is er al mee gedaan...ik moet alleen bijwerken. Eentje die klaar klaar is."
- In het chatgespek van 14 juni 2017 stuurt de verdachte een ingesproken bericht naar [naam medeverdachte 1] : "
De bonchi (bonen) heb je die er ook in gedaan? Ik kan me herinneren dat je zei 'lagen die daar' dit en dat...ik weet niet of je ze nog gepakt heb of heb je die erin gedaan, want ik heb de zaak gewoon in de buddy gedaan." Waarop [naam medeverdachte 1] antwoordt met een ingesproken bericht: "
ach nee boontje zijn er niet." [naam medeverdachte 1] geeft vervolgens aan over 20 minuten thuis te zijn en dat
'de dingen gewoon bij hem zijn'. In de tijdspanne van dit gesprek voert de verdachte drie telefoongesprekken. Daarin wordt [naam verdachte] gevraagd of hij een Jeep heeft, hetgeen de verdachte bevestigt. Er wordt een afspraak in Beverwaard gemaakt. Vervolgens laat de verdachte aan [naam medeverdachte 1] weten dat
'die man hier 3 barkie bij zich heeft' en dat [naam medeverdachte 1] ja of nee moet zeggen. [naam medeverdachte 1] antwoordt dat 3 barkie voor 1 is en dat hij hem dan leeg krijgt.
- [naam medeverdachte 1] stuurt op 15 januari 2017 in een chatgesprek een foto van een vuurwapen naar ene [naam 4] waarop deze [naam 4] vraagt of hij schoon is. [naam medeverdachte 1] antwoordt dan met:
'ja'. Op 14 maart 2017 wordt tussen [naam medeverdachte 1] en diezelfde [naam 4] gesproken over de betaling van snoepjes.
- De verdachte heeft verder op 4 april 2017 telefonisch gesproken met [naam 5] , waarbij [naam 5] aan [naam verdachte] vraagt of hij aan een 9 kan komen en [naam verdachte] antwoordt aan een 38 te kunnen komen. Deze heeft alleen geen ding om erin te doen. [naam 5] begint dan over kogels. Volgens [naam verdachte] zijn de kosten 16-18.
De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat met Jeep wiet of een scooteronderdeel bedoeld wordt en met trommels een onderdeel van een drumstel, zoals de verdachte verklaarde. Kennelijk wordt met banden of snoepjes voor jeeps kogels bedoeld en met Jeep dus een vuurwapen.
Samenvattend, nu (1) de verdachte vaker alarmpistolen kocht in België, (2) de verdachten samen in ieder geval één keer samen alarmpistolen zijn gaan halen in België en ook [naam medeverdachte 1] één keer eerder mee is geweest naar het [naam winkel] , (3) de verdachten beschikten over de middelen om die alarmpistolen om te bouwen en bij ieder van hen de hiervoor genoemde verf-afdrukken zijn gevonden en (4) zij wapens verkochten, moet geoordeeld worden dat zij alarmpistolen inderdaad ombouwden en verhandelden.
Voor de verdachte geldt dat hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt, voor [naam medeverdachte 1] kan dat niet bewezen worden. Voor beide verdachten geldt dat niet bewezen kan worden dat zij er ook een beroep van hebben gemaakt. Ook feit 2 wordt daarom bewezen geacht.
Medeplegen
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte voldoende is komen vast te staan ten aanzien van de invoer van de alarmpistolen.
Gelet op het bovenstaande, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte samen met een ander tien alarmpistolen zonder consent Nederland heeft binnengebracht en dat hij een gewoonte heeft gemaakt van het zonder erkenning ombouwen van alarmpistolen.
5.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij,
op 29 juni 2017 te Hazeldonk, gemeente Breda, tezamen en in vereniging met een ander,
zonder consent wapens van categorie III, te weten 10 alarmpistolen
(BBM 315 auto, kaliber 8mm pak), heeft doen binnenkomen vanuit België;
2.
hij,
in de periode van 22 november 2016 tot en met 29 juni 2017 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
een gewoonte heeft gemaakt van het zonder erkenning
vervaardigen en transformeren
en overdragen
van wapens van categorie II en/of categorie III, en/of munitie van
categorie II en/of categorie III.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

Over de kwalificatie van feit 2 (zoals bewezen) wordt het volgende overwogen.
Bewezenverklaard is het zonder erkenning vervaardigen, transformeren en overdragen van categorie II en III wapens. De vraag is onder welk wetsartikel dit valt.
Artikel 9 lid 1 Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM) bepaalt voor zover hier van belang:
“Het is verboden zonder erkenning een wapen of munitie te vervaardigen, te transformeren of in de uitoefening van een bedrijf (…) te verhandelen.”
Op grond van art. 9 WWM is het
vervaardigenen
transformerenvan een wapen zonder erkenning dus niet toegestaan, ongeacht of er bedrijfsmatig wordt gehandeld. Feit 2 valt dus onder artikel 9 WWM voor zover het betreft het vervaardigen en transformeren van wapens.
Daarnaast is artikel 31 lid 1 WWM van belang. Dat artikellid bepaalt:
“Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III over te dragen”.
Feit 2 valt dus onder artikel 31 WWM voor zover het gaat om het
overdragenvan wapens van categorie II en III.
De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 14, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, meermalen gepleegd
2.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en van het vervaardigen en transformeren van wapens en munitie een gewoonte maken
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot wapens van categorie II en categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in België alarmpistolen gekocht, deze omgebouwd tot echte vuurwapens en heeft deze vervolgens verhandeld. Het is duidelijk dat deze vuurwapens onaanvaardbare veiligheidsrisico’s met zich meebrengen. De wapens worden meestal in het criminele circuit gebruikt om er ernstige strafbare feiten mee te begaan, waar regelmatig ook onschuldige omstanders het slachtoffer van worden. De verdachte heeft hieraan bijgedragen en niet nagedacht over het gevaar dat hij voor de samenleving heeft veroorzaakt. De rechtbank rekent hem dit aan.
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij eerder tot een forse gevangenisstraf is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Dit is naar het oordeel van de rechtbank strafverzwarend.
Vanuit de reclassering waren medio 2017 positieve geluiden te horen. De verdachte stelde zich begeleidbaar en afspraaktrouw op en was (met behoud van uitkering) bezig met een leerwerktraject. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden waarom verdachte in dit lopende traject en vrij snel nadat hij op vrije voeten was gekomen wederom met de vuurwapenhandel is begonnen en kan alleen veronderstellen dat het ging om puur eigen geldelijk gewin.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank ziet geen reden om - anders dan geadviseerd door de reclassering - een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. De eis van de officier van justitie van 48 maanden is naar het oordeel van de rechtbank een passende straf. Gelet op de omstandigheid dat deze procedure lang heeft geduurd wordt een korting van drie maanden aangewezen geacht.
De rechtbank legt de verdachte een hogere straf op dan opgelegd is aan de medeverdachte [naam medeverdachte 2] . Dat komt omdat bij [naam medeverdachte 2] slechts een geringer feit bewezen is verklaard.

9.Voorlopige hechtenis

De verdachte heeft in de onderhavige zaak in de periode van 29 juni 2017 tot en met 12 april 2018 (288 dagen) en wederom van 19 juli 2018 tot en met 11 augustus 2018 (24 dagen) in voorlopige hechtenis gezeten.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 11 augustus 2018 geschorst (onder voorwaarden) tot aan de einduitspraak in de onderhavige zaak.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorlopige hechtenis bij de einduitspraak herleeft. De raadsman heeft gevraagd om de schorsing te laten voortduren.
De rechtbank zal – gelet op de duur van de aan de verdachte op te leggen straf – de voorlopige hechtenis van de verdachte – die bij einduitspraak herleeft – niet opnieuw schorsen.

10.Vordering tenuitvoerlegging

10.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij arrest van het Gerechtshof Den Haag van 28 december 2015 is de verdachte ter zake van verschillende misdrijven strafbaar gesteld in de Wet wapens en munitie - zover van belang – veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan een gedeelte groot 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 12 januari 2016.
10.2.
Standpunt officier van justitie/Standpunt verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd dat het voorwaardelijk strafdeel, zoals hiervoor omschreven, zal worden tenuitvoergelegd nu de verdachte zich gedurende de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
De verdediging heeft verzocht de vordering van de officier van justitie af te wijzen en de proeftijd te verlengen. Daarbij zou rekening gehouden moeten worden met de positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte en het tijdverloop in de hoofdzaak.
10.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. De feiten waarvoor de verdachte thans wordt veroordeeld zijn (nagenoeg) identiek aan de feiten waarvoor de verdachte eerder een deels voorwaardelijke straf kreeg opgelegd. De rechtbank ziet dan ook geen enkele reden om mee te gaan in het verzoek van de verdediging om de proeftijd te verlengen vanwege een gestelde positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte. De verdachte heeft één keer een waarschuwing gehad in de vorm van een deels voorwaardelijke straf maar heeft zich daarvan kennelijk niets aangetrokken.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 14, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 45 (vijfenveertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van de bij arrest van het Gerechtshof Den Haag van 28 december 2015 (22/004372-14) aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
mr. A.A. Kalk en mr. A.M. van der Leeden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij,
op of omstreeks 29 juni 2017 te Hazeldonk, gemeente Breda, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
zonder consent een of meer wapens van categorie III, te weten 10 alarmpistolen
(BBM 315 auto, kaliber 8mm pak), heeft doen binnenkomen vanuit België;
Artikel 14 lid 1 Wet wapens en munitie
2.
hij,
in of omstreeks de periode van 22 november 2016 tot en met 29 juni 2017 te
Rotterdam en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een beroep en/of gewoonte heeft gemaakt van het zonder erkenning
vervaardigen en/of transformeren en/of uitwisselen en/of ter beschikking
stellen en/of herstellen en/of beproeven en/of verhandelen
en/of overdragen
van een of meer wapens van categorie II en/of categorie III, en/of munitie van
categorie II en/of categorie III.
artikel 9 lid 1 Wet wapens en munitie
artikel 31 lid 1 Wet wapens en munitie

Voetnoten

1.Het verweer dat een enkelvoudige fotoconfrontatie niet voor het bewijs gebruikt mag worden, slaagt niet. De getuige heeft gezegd [naam verdachte] vaak in zijn winkel gezien te hebben en dat maakt dat de rechtbank het overtuigend vindt dat de getuige met een enkele foto toch tot een betrouwbare herkenning kan komen. Daar komt bij dat [naam medeverdachte 1] heeft bevestigd dat [naam verdachte] en hij eerder naar het [naam winkel] zijn geweest, hetgeen de betrouwbaarheid van de herkenning ondersteunt.