ECLI:NL:RBROT:2019:9187

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2019
Publicatiedatum
25 november 2019
Zaaknummer
7685058 \ CV EXPL 19-16638
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van zorgverzekeraar van declaraties door zorgaanbieder uitgesloten van vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die bij de Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A. verzekerd is, en de zorgverzekeraar zelf. De eiser had zorg ingekocht bij een zorgaanbieder die door DSW was uitgesloten van vergoeding op grond van artikel 35 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). DSW had de declaraties van de zorgaanbieder afgewezen, wat leidde tot een vordering van de eiser om betaling van de zorgkosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat DSW onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de afwijzing van de declaraties en dat de eiser niet op de hoogte was van de uitsluiting van de zorgaanbieder. De rechter oordeelde dat de zorg die de eiser had gedeclareerd in beginsel voor vergoeding in aanmerking kwam, en dat DSW de declaraties niet zonder meer mocht afwijzen. De kantonrechter heeft DSW veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.407,60 aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 augustus 2019. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van de eiser toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7685058 \ CV EXPL 19-16638
uitspraak: 22 november 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: Gerechtsdeurwaarderskantoor Van Beest, Knol & Vermeulen,
tegen
de onderlinge waarborgmaatschappij
Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A.,
gevestigd te Schiedam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J. van der Meer.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “DSW”.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 8 april 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het vonnis van 27 mei 2019 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • de brief van [eiser] van 6 juni 2019, met producties;
  • de nadere akte van DWS, met productie;
  • het proces-verbaal van de op 14 juni 2019 gehouden comparitie van partijen;
  • de notitie aan de zijde van [eiser] , overgelegd tijdens de comparitie van partijen;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek, met producties.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
DSW is een zorgverzekeraar in de zin van de Zorgverzekeringswet. [eiser] is bij DSW verzekerd door middel van een basis- en aanvullende verzekering.
2.2.
DSW heeft bij brief van 22 mei 2018 aan de zorgaanbieder [zorgaanbieder] te Delft (hierna: [zorgaanbieder] ) het volgende bericht, voor zover hier van belang:
“Als Zorgverzekeraar hebben wij de wettelijke plicht om voor de Zorgverzekeringswet een aantal controles uit te voeren. Het doel van deze controles is de recht- en doelmatigheid van zorg te controleren. In het kader hiervan hebben wij een onderzoek uitgevoerd naar de zorg gedeclareerd door uw thuiszorgorganisatie voor onze verzekerden (…) en (…).
(...)
DSW Zorgverzekeraar heeft een aantal verplichtingen op grond van de Zorgverzekeringswet en de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), waaronder de verplichting om geen zorg te vergoeden die in strijd met de NZa-beleidsregels is dan wel niet rechtmatig is geleverd. (...) Wij zullen daarom [zorgaanbieder] vanaf heden op basis van artikel 35 Wmg uitsluiten van vergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet. Dit betekent dat u geen betaling meer zult ontvangen voor zorg geleverd aan verzekerden van DSW Zorgverzekeraar (...). Op grond van artikel 38 en 39 Wmg en artikel 5 van de NZa beleidsregel Transparantie zorgaanbieders bent u verplicht voorafgaand aan de te leveren zorg aan onze verzekerden schriftelijk te melden dat de zorg verleend door [zorgaanbieder] niet langer wordt vergoed. Indien u dit nalaat, rust eveneens op onze verzekerden geen betalingsplicht.
(...)”
2.3.
Op of omstreeks 21 juli 2018 is [eiser] ontslagen uit het revalidatiecentrum Pieter van Foreest te Delft. [eiser] heeft toen de zorgaanbieder [zorgaanbieder] ingeschakeld. Op of omstreeks 29 december 2018 is [eiser] na een uitgevoerde heupoperatie ontslagen uit het Reinier de Graaf ziekenhuis. [eiser] heeft toen wederom zorg ingekocht bij [zorgaanbieder] en ook verpleging.
2.4.
[zorgaanbieder] heeft voor [eiser] op 2 oktober 2018 de volgende documenten aan DSW verzonden:
  • factuur van 2 oktober 2018 ten bedrage van € 1.326,- voor persoonlijke verzorging in de periode 21 juli tot en met 31 augustus 2018;
  • factuur van 2 oktober 2018 ten bedrage van € 918,- voor persoonlijke verzorging in de maand september 2018;
  • twee aktes van cessie waarin [eiser] zijn desbetreffende vorderingen op DSW overdraagt aan [zorgaanbieder] ;
  • de urenregistratie over de periode 21 juli 2018 tot en met de maand september 2018.
2.5.
[zorgaanbieder] heeft voor [eiser] op 12 november 2018 de volgende documenten aan DSW verzonden:
  • factuur van 1 november 2018 ten bedrage van € 1.326,- voor persoonlijke verzorging in de periode 21 juli tot en met 31 augustus 2018;
  • factuur van 1 november 2018 ten bedrage van € 918,- voor persoonlijke verzorging in de maand september 2018;
  • factuur van 1 november 2018 ten bedrage van € 948,60 voor persoonlijke verzorging in de maand oktober 2018;
  • drie aktes van cessie waarin [eiser] zijn desbetreffende vorderingen op DSW overdraagt aan [zorgaanbieder] ;
  • de urenregistratie over de periode 21 juli 2018 tot en met de maand oktober 2018.
2.6.
Bij brieven van 20 november 2018 heeft DSW [eiser] bericht dat de declaraties van [zorgaanbieder] van 2 oktober 2018 en 12 november 2018 zijn afgewezen. Als reden voor de afwijzing is vermeld dat de zorgverlener is uitgesloten van vergoeding resp. dat geen recht bestaat op (volledige) vergoeding.
2.7.
Op 5 december 2018 heeft [eiser] bij DSW een factuur van [zorgaanbieder] van 3 december 2018 gedeclareerd ten bedrage van € 918,- voor persoonlijke verzorging in de maand november 2018.
2.8.
DSW heeft [eiser] op 12 december 2018 telefonisch laten weten dat zijn declaraties zijn afgewezen omdat [zorgaanbieder] is uitgesloten van vergoeding. Bij brief van 14 december 2018 heeft DSW om deze reden de declaratie van [eiser] van 5 december 2018 afgewezen.
2.9.
Op 20 december 2018 heeft [eiser] (dan wel [zorgaanbieder] voor [eiser] ) bij DSW een factuur van [zorgaanbieder] van 20 december 2018 gedeclareerd ten bedrage van € 612,- voor persoonlijke verzorging in de periode 1 tot en met 20 december 2018.
2.10.
Bij brief van 7 januari 2019 heeft DSW ook de declaratie van 20 december 2018 afgewezen met als reden dat geen recht bestaat op (volledige) vergoeding.
2.11.
Op 21 februari 2019 heeft [eiser] door middel van een ingeschakelde deurwaarder DSW gesommeerd een bedrag van € 5.455,28 aan hem te betalen, waarvan € 4.722,60 betrekking heeft op niet door DSW vergoede declaraties en het overige deel op buitengerechtelijke kosten.
2.12.
Op 9 februari 2019 heeft [eiser] bij DSW twee facturen van [zorgaanbieder] gedeclareerd. De eerste factuur is van 5 februari 2019 en bedraagt € 288,40 voor persoonlijke verpleging in de periode 29 december 2018 tot en met 18 januari 2019. De tweede factuur is van 12 februari 2019 en bedraagt € 1.040,40 voor persoonlijke verzorging in de periode 29 december 2018 tot en met 31 januari 2019.
2.13.
Bij brief van 15 maart 2019 heeft DSW de declaratie van 9 februari 2019 afgewezen. De reden van de afwijzing was dat de prestatie over het jaar heen was gedeclareerd.
2.14.
[eiser] heeft op 18 maart 2019 bij DSW een factuur van [zorgaanbieder] van 4 maart 2019 gedeclareerd ten bedrage van € 856,80 voor persoonlijke verzorging in de maand februari 2019.
2.15.
Bij brief van 3 april 2019 heeft DSW ook de declaratie van 18 maart 2019 afgewezen met als reden dat de zorgverlener is uitgesloten van vergoeding.

3.De vordering

3.1.
[eiser] heeft, na wijziging van eis, gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, DSW te veroordelen aan hem te betalen € 6.438,20 aan hoofdsom en € 843,26 aan buitengerechtelijke kosten inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.438,20 vanaf 14 dagen na de afzonderlijke factuurdata, subsidiair vanaf 27 februari 2019 en meer subsidiair vanaf de datum van de dagvaarding. Tevens heeft [eiser] gevorderd DSW te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Aan zijn vorderingen heeft [eiser] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[eiser] heeft een zorgverzekering afgesloten bij DSW. Na te zijn ontslagen uit het revalidatiecentrum Pieter van Foreest op of omstreeks 21 juli 2018 heeft [eiser] de zorgaanbieder [zorgaanbieder] ingeschakeld. [zorgaanbieder] heeft de werkzaamheden in opdracht en voor rekening van [eiser] naar tevredenheid uitgevoerd. [eiser] heeft de facturen van [zorgaanbieder] gedeclareerd bij DSW maar die weigert de facturen te betalen. [eiser] vordert, op grond van de zorgverleningsovereenkomst, nakoming van de betalingsverplichtingen van DSW. Op grond van de polisvoorwaarden had [eiser] recht op de geleverde zorg en dient DSW de zorgkosten van [zorgaanbieder] te vergoeden.
Omdat DSW in gebreke is gebleven met betaling heeft [eiser] incassokosten moeten maken. Op grond van artikel 6:96 BW komen die incassokosten voor rekening van DSW. Daarnaast is DSW door de te late betaling wettelijke rente verschuldigd.

4.Het verweer

DSW heeft tot afwijzing van de vorderingen geconcludeerd. DSW heeft primair aangevoerd dat zij de declaraties mocht afwijzen omdat zij [zorgaanbieder] wegens fraude heeft uitgesloten van vergoeding. DSW heeft dit bij brief van 22 mei 2018 aan [zorgaanbieder] bericht (zie hierboven 2.2.). [zorgaanbieder] had [eiser] hiervan op de hoogte moeten stellen. Omdat [zorgaanbieder] dat niet heeft gedaan is [eiser] niet gehouden om de facturen van [zorgaanbieder] te betalen. Subsidiair heeft DSW aangevoerd dat de door [eiser] overgelegde documenten onvoldoende overtuigend zijn om de noodzaak en omvang van de gedeclareerde zorg te onderbouwen. De declaraties komen ook om deze reden niet voor vergoeding in aanmerking. Het is daarnaast voor DSW onduidelijk of [eiser] nog rechthebbende is van al zijn vorderingen nu hij sommige vorderingen aan [zorgaanbieder] heeft overgedragen.

5.De beoordeling

Cessie (overdracht) vorderingen
5.1.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] een deel van de vorderingen die hij op DSW meent te hebben aan [zorgaanbieder] heeft overgedragen. Het gevolg hiervan is dat [eiser] van deze vorderingen geen rechthebbende meer is en hij van DSW dus ook niet kan verlangen voor betaling te zorgen. Na de mondelinge behandeling, waarbij dit aan de orde is geweest en besproken, heeft [zorgaanbieder] op 1 juli 2019 en 2 augustus 2019 de aan haar gecedeerde vorderingen (op € 500,- na) weer terug gecedeerd aan [eiser] . De (retro) cessie is aan DSW betekend en daarmee aan DSW bekend. [eiser] is zodoende weer rechthebbende van de vorderingen (op € 500,- na) en de kantonrechter zal dat tot uitgangspunt nemen.
Eiswijziging
5.2.
[eiser] heeft zijn eis gewijzigd en vordert thans betaling van de volgende facturen:
Factuur-datum
Factuur-nummer
Periode werkzaamheden
factuurbedrag
2-10-2018
2018-147
21 juli t/m 31 augustus 2018
€ 1.326,-
2-10-2018
2018-148
september 2018
€ 418,- *
1-11-2018
2018-169
oktober 2018
€ 948,-
3-12-2018
2018-191
november 2018
€ 948,60
20-12-2018
2018-203
1 t/m 20 december 2018
€ 612,-
5-02-2019
2019-008
29 december 2018 t/m 18 januari 2019
€ 288,40
12-02-2019
2019-016
29 december 2018 t/m 31 januari 2019
€ 1.040,40
4-03-2019
2019-029
februari 2019
€ 856,80
totaal:
€ 6.438,20
*
Deze factuur bedraagt € 918,-. [zorgaanbieder] heeft een bedrag van € 418,- terug gecedeerd aan [eiser] . Een vordering voor een bedrag van € 500,- is zodoende bij [zorgaanbieder] gebleven.
5.3.
DSW heeft tegen deze eiswijziging geen bezwaar gemaakt. Nu er evenmin sprake is van strijd met de eisen van een goede procesorde zal worden uitgegaan van de gewijzigde eis.
Gedeclareerde zorgkosten
5.4.
Niet in geschil is dat de zorg die [eiser] heeft gedeclareerd bij DSW in beginsel voor vergoeding in aanmerking komt. Volgens de polisvoorwaarden (artikel 15) mag dit ook zorg zijn van een zorgaanbieder waarmee DSW zelf geen contract heeft afgesloten. Als sprake is van een niet-gecontracteerde zorgaanbieder, dan geldt er voor de verleende zorg wel een ander tarief. DSW vergoedt in dat geval 100% tot ten hoogste het wettelijk maximum tarief.
5.5.
DSW heeft toegelicht dat zij normaal gesproken, wanneer kosten voor wijkverpleging worden gedeclareerd, bij de verzekerde de indicatie en het zorgplan opvraagt (op grond van artikel 17a van de polisvoorwaarden). Op basis hiervan beoordeelt DSW of de verzekerde daadwerkelijk is aangewezen op de zorg en of het zorgplan voldoet aan de richtlijn en het normenkader van de beroepsvereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN). Als hieraan is voldaan wordt de declaratie uitbetaald. Er is dus geen sprake van een situatie dat zonder meer alle facturen van niet-gecontracteerde zorgaanbieders worden vergoed, want deze worden door DSW dus eerst inhoudelijk getoetst. In de zaak van [eiser] heeft de inhoudelijke toets niet plaatsgevonden en zijn de indicatie en het zorgplan niet opgevraagd omdat DSW de declaraties meteen heeft afgewezen met als reden - kort gezegd - dat DSW geen facturen van [zorgaanbieder] meer vergoed wegens fraude. Dit betekent dat eerst zal moeten worden beoordeeld of DSW de declaraties van [eiser] om deze reden mocht afwijzen.
Fraude [zorgaanbieder]
5.6.
DSW heeft ter onderbouwing van haar afwijzing toegelicht dat zij de declaraties van [eiser] mocht afwijzen omdat DSW [zorgaanbieder] sinds 22 mei 2018 op grond van artikel 35 Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) heeft uitgesloten van vergoeding. Volgens DSW had [zorgaanbieder] [eiser] (op grond van artikel 39 Wmg) moeten informeren over het feit dat DSW geen facturen van [zorgaanbieder] meer vergoed. Nu [zorgaanbieder] dat niet heeft gedaan hoeft [eiser] volgens DSW de facturen van [zorgaanbieder] niet te betalen.
5.7.
De kantonrechter volgt DSW niet in haar standpunt dat zij op grond van artikel 35 Wmg [zorgaanbieder] volledig (structureel) mag uitsluiten van alle vergoeding. Artikel 35 Wmg bevat een verbodsbepaling die als doel heeft begrenzingen aan te brengen op het gebied van tarieven en prestaties in de zorg. DSW kan zich in voorkomende gevallen op deze verbodsbepaling beroepen, en tarieven of prestaties die hiermee in strijd zijn weigeren te vergoeden, nu de Wmg op zorgverzekeraars een verantwoordelijkheid legt om de kosten van gezondheidszorg te beheersen. Niet valt echter in te zien dat artikel 35 Wmg een zorgverzekeraar de bevoegdheid geeft een zorgaanbieder geheel van vergoeding uit te sluiten.
5.8.
Bij fraude van een zorgaanbieder kan naar het oordeel van de kantonrechter sprake zijn van een prestatie die niet overeenkomstig de Wmg tot stand is gekomen en daarom niet vergoed mag worden. DSW heeft echter onvoldoende uitgelegd dat uit artikel 35 Wmg volgt dat een zorgverzekeraar, in casu DSW, in geval van fraude van een zorgaanbieder alle door deze bij verzekerden in rekening gebrachte zorg niet meer mag of hoeft te vergoeden. Dit is mogelijk anders wanneer de fraude zich heeft afgespeeld in de relatie met de betrokken verzekerde, in casu [eiser] . Dit is echter niet gesteld en evenmin gebleken. Het komt er hiermee op neer dat artikel 35 Wmg, waar DSW zich op beroept, geen basis biedt voor het uitsluiten van vergoeding van de door [zorgaanbieder] aan [eiser] verleende zorg. De kantonrechter onderkent dat het wenselijk is een zorgaanbieder die fraudeert van vergoeding te kunnen uitsluiten, maar daar kan artikel 35 Wmg niet zonder meer de basis van vormen.
5.9.
Denkbaar is dat de toepasselijke polis of bijbehorende polisvoorwaarden regels bevatten op basis waarvan zorg of zorgaanbieders van dekking kunnen worden uitgesloten. Dat heeft DSW echter niet gesteld en is evenmin gebleken.
5.10.
De kantonrechter overweegt nog het volgende. [eiser] is niet de geadresseerde van de brief van DSW van 22 mei 2018 en hij heeft daarvan evenmin een kopie ontvangen. De door DSW in de brief genoemde fraudegevallen kunnen dan ook niet geacht worden aan hem bekend te zijn geweest. Hierbij komt dat [eiser] voordat hij met [zorgaanbieder] in zee ging niet kon weten dat DSW de zorg van [zorgaanbieder] niet meer wilde vergoeden. DSW had dat immers niet aan [eiser] laten weten, dat is pas later gebeurd, namelijk bij brief van op 20 november 2018. Evenmin heeft DSW via de gebruikelijke communicatiemiddelen openbaar gemaakt dat zij [zorgaanbieder] van vergoeding uitsluit. [eiser] was er toen hij [zorgaanbieder] inschakelde dus niet van op de hoogte dat DSW de facturen van [zorgaanbieder] niet zou willen vergoeden. Gelet op deze omstandigheden kan de door DSW gestelde fraude van [zorgaanbieder] niet met terugwerkende kracht aan [eiser] worden tegengeworpen. Dat [eiser] na 20 november 2018, nadat DSW hem had geïnformeerd dat facturen van [zorgaanbieder] niet zouden worden betaald, desondanks met [zorgaanbieder] is blijven contracteren, kan aanleiding zijn om declaraties voor na deze datum verleende zorg af te wijzen, maar daarvoor is dan wel weer nodig dat DSW bevoegd was [zorgaanbieder] met een beroep op artikel 35 Wmg uit te sluiten. Daarover heeft de kantonrechter echter geoordeeld (hierboven 5.8. en 5.9.) dat dat niet zonder meer het geval is.
5.11.
DSW heeft zich nog op het standpunt gesteld dat [eiser] van de afwijzing van de declaraties geen nadeel ondervindt omdat hij de facturen van [zorgaanbieder] niet hoeft te betalen. Volgens DSW hoeft [eiser] de facturen niet te betalen omdat [zorgaanbieder] hem er niet op heeft gewezen dat DSW door [zorgaanbieder] verleende zorg niet meer vergoed.
5.12.
Het is juist, wat DSW heeft gesteld, dat artikel 39 Wmg bepaalt dat zorgaanbieders geen misleidende informatie mogen verstrekken. Het is voorts juist dat artikel 5 lid 4 van de beleidsregel Transparantie van de Nederlandse Zorgautoriteit zorgaanbieders verplicht de consument aan te geven welke producten en diensten niet onder de verzekerde aanspraak vallen. Het komt erop neer dat een consument in een positie moet worden gebracht dat hij of zij een goede keuze over een aankoop kan maken. Dit gaat echter niet zover dat een zorgaanbieder in alle gevallen een conflict met een zorgverzekeraar onder de aandacht van haar klanten moet brengen. Onder omstandigheden zal dat anders zijn, in het bijzonder wanneer in een juridische procedure fraude van een zorgaanbieder en de gevolgen daarvan voor verzekerden zijn komen vast te staan. Het conflict tussen DSW en [zorgaanbieder] is echter nog niet uitgekristalliseerd in een vonnis. Mogelijk zijn er ook andere omstandigheden denkbaar maar DSW heeft dat verder niet uitgewerkt of toegelicht.
5.13.
Dit betekent dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat er sprake is van overtreding van artikel 39 Wmg of de beleidsregel Transparantie en dat [eiser] voor de verleende zorg niet(s) meer behoeft te betalen. DSW heeft zich ook niet bereid verklaard dit ten behoeve van [eiser] te garanderen.
5.14.
Gelet op wat hierboven is overwogen is er voor DSW onvoldoende basis om de declaraties van [eiser] voor door [zorgaanbieder] verleende zorg op voorhand af te wijzen. Dit betekent dat inhoudelijk moet worden onderzocht of de declaraties voor vergoeding in aanmerking komen.
Declaraties
5.15.
[eiser] vindt het onduidelijk waarom DSW de zorgfacturen niet vergoed, hij heeft de zorg afgenomen. Volgens [eiser] duurt het altijd enige tijd voordat een indicatie is afgegeven. De indicatie is uiteindelijk op 5 september 2018 afgegeven door de wijkverpleegkundige [naam] . Deze wijkverpleegkundige heeft ook het zorgplan opgesteld. Wat betreft het medicijn Fraxiparine, dat na de heupoperatie aan [eiser] dagelijks moest worden toegediend, heeft [eiser] het formulier patiëntgegevens van het Reinier de Graaf ziekenhuis overgelegd. [eiser] is tevreden over de door [zorgaanbieder] geleverde zorg en wilde om deze reden na zijn ontslag ui het Reinier de Graaf ziekenhuis niet van zorgaanbieder veranderen.
5.16.
DSW heeft hiertegen, samengevat, het volgende aangevoerd. De beperkingen van [eiser] zijn in het zorgplan zeer summier toegelicht en er is geen aandacht besteed aan de zelfredzaamheid en de mate van inzet van hulpmiddelen. Daarmee voldoet de indicatie niet aan het normenkader van de V&VN. Daarnaast lijkt de tijd die per dag aan de zorg wordt besteed aan de ruime kant te zijn geïndiceerd, maar omdat de toelichting zeer beperkt is kan DSW dat moeilijk beoordelen. Over het algemeen is 30 minuten gangbaar. Verder is onduidelijk waarom [eiser] geholpen moet worden bij het insmeren van zijn hoofd tegen eczeem, hij heeft heupproblemen. Daarnaast heeft DSW naar voren gebracht dat normaal gesproken aan het einde van de behandeling het aantal uren zorgverlening minder wordt omdat betrokkene dan zelfredzamer is. Daar blijkt hier niet van. Het zorgplan is voorts ongedateerd. Het is onduidelijk wanneer het precies is opgesteld. Voor de in het zorgplan genoemde startdatum van 5 september 2018 is ook zorg gedeclareerd en voor de toepassing van Fraxiparine is geen (aangepaste) indicatie overgelegd. Dit laatste ligt wel voor de hand omdat [eiser] dit middel na de heupoperatie pas is gaan gebruiken. Het komt voor dat een indicatie wordt afgegeven een paar dagen of soms enkele weken nadat met de zorg is aangevangen en dat is door DSW dan geen aanleiding om de zorgkosten niet te vergoeden. In het geval van [eiser] is de indicatie echter pas maanden later opgesteld (de indicatiesteller is volgens [eiser] pas in november 2018 langs geweest). Dit alles moet voor rekening en risico van [eiser] komen, aldus DSW.
5.17.
De kantonrechter oordeelt hierover als volgt.
5.18.
Wat de indicaties en het zorgplan betreft kan worden vastgesteld dat deze inderdaad summier zijn en op punten onduidelijkheden bevatten. Ook ontbreekt een indicatie voor het toedienen van Fraxiparine. Daar staat tegenover dat [eiser] een formulier patiëntgegevens van het Reinier de Graaf ziekenhuis heeft overgelegd waarin staat dat Fraxiparine dagelijks moet worden toegediend. DSW heeft niet betwist dat [eiser] zorg nodig heeft gehad, zowel voor als na zijn heupoperatie. DSW heeft evenmin, althans onvoldoende, het aantal door [zorgaanbieder] in rekening gebrachte uren of het tarief betwist. Weliswaar heeft DSW gesteld dat zij 45 minuten zorg per dag veel vindt, maar zij heeft deze stelling niet uitgewerkt of onderbouwd. Evenmin heeft DSW het standpunt ingenomen dat [zorgaanbieder] in het geval van [eiser] heeft gefraudeerd met verleende zorg respectievelijk het in rekening brengen van kosten daarvan. Voor zover DSW heeft bedoeld dit standpunt wel in te nemen, heeft zij dat in het geheel niet onderbouwd.
5.19.
De kantonrechter is van oordeel, gelet op de stukken die in het geding zijn gebracht en de daarop gegeven toelichting, dat DSW het volledig onbetaald laten van de door [eiser] gedeclareerde facturen van [zorgaanbieder] onvoldoende heeft gemotiveerd. Hierbij heeft meegewogen dat de door [eiser] gedeclareerde zorg volgens beide partijen normaal gesproken wel voor vergoeding in aanmerking komt. Dit betekent dat de kantonrechter DSW zal veroordelen de facturen aan [eiser] te vergoeden.
5.20.
Wat de hoogte van de in rekening gebrachte facturen betreft geldt nog het volgende. Niet een bedrag van € 6.438,20 komt voor toewijzing in aanmerking maar een bedrag van € 6.407,60. Reden hiervoor is dat [eiser] in de hierboven onder 5.2. opgenomen tabel voor de maand november 2018 heeft gerekend met een bedrag van € 948,60, terwijl het volgens de factuur om een bedrag van € 918,- gaat. DSW zal daarom worden veroordeeld een bedrag van € 6.407,60 aan [eiser] te betalen.
Buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente
5.21.
Ten tijde van de aanmaning door de door [eiser] ingeschakelde deurwaarder (21 februari 2019) was [eiser] geen rechthebbende van de vorderingen. Dit betekent dat er geen aanleiding is aan hem buitengerechtelijke incassokosten te vergoeden. Dit zelfde geldt voor de wettelijke rente met ingang van de door [eiser] primair en subsidiair genoemde ingangsdata. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen met ingang van de datum waarop de (laatste) retro cessie aan DSW is betekend (2 augustus 2019).
Proceskosten
5.22.
DSW zal als de in belangrijke mate in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Voor zover dit is gevorderd ziet de kantonrechter geen reden DSW ook te veroordelen in de kosten van betekening van het terugdraaien van de van cessies. Dit is een aangelegenheid waar DSW buiten staat.
5.23.
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen nu deze zich reeds vooraf laten begroten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt DSW aan [eiser] te betalen € 6.407,60 , vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 2 augustus 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt DSW in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de kant van [eiser] vastgesteld op:
  • € 330,01 aan verschotten (deurwaarderskosten en griffierecht) en;
  • € 900,- aan salaris voor de gemachtigde;
en wanneer DSW niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan € 120,- aan nasalaris. Wanneer daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, moet het bedrag aan nasalaris worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Langeler en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688