ECLI:NL:RBROT:2019:911

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
10/701015-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van voorbereidingshandelingen en voorhanden hebben van harddrugs wegens ontbreken van wetenschap

In de zaak tegen de verdachte, geboren in Durres (Albanië) en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Rotterdam op 6 februari 2019 uitspraak gedaan. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza. De officier van justitie, mr. W.B.J. ten Have, had gevorderd tot vrijspraak van de eerste twee tenlastegelegde feiten en een gevangenisstraf van drie maanden voor het derde feit, dat betrekking had op het voorhanden hebben van harddrugs. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 23 januari 2019 in acht genomen en de tenlastelegging beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de feiten 1 en 2, en sprak hem daarvan vrij. Voor feit 3, het voorhanden hebben van middelen bestemd voor de bewerking van harddrugs, was er onvoldoende bewijs dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze middelen in de woning. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet op de hoogte kon zijn geweest van de inhoud van de kledingkast waar de lamineermachine en huishoudfolie waren aangetroffen, en dat het grote apparaat in de woonkamer niet zonder meer als vacuümmachine kon worden herkend.

De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen en oordeelde dat de politie gerechtigd was de woning binnen te treden op basis van de Opiumwet. De rechtbank besloot dat de in beslag genomen geldbedragen moesten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, aangezien er op dat moment geen rechthebbende kon worden aangemerkt. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en werd openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/701015-18
Datum uitspraak: 6 februari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te Durres (Albanië) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
gemachtigd raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2019.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.

Waardering van het bewijs

Vrijspraak zonder nadere motivering feiten 1 en 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Motivering vrijspraak feit 3:
Geen bewijsuitsluiting
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering in het voorbereidend onderzoek. Daartoe is het volgende aangevoerd.
Op grond van wat de verbalisanten voorafgaand aan het binnentreden met betrekking tot de betreffende woning hebben vastgesteld, kan een redelijk vermoeden van overtreding van de Opiumwet niet worden afgeleid. Een instap in de woning door de politie ex artikel 9 van de Opiumwet was dan ook niet gerechtvaardigd. Ook de aanhouding van de verdachte is onrechtmatig, nu een redelijk vermoeden van schuld ex artikel 27 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering ontbreekt. De doorzoeking van de woning was op grond van het gebrek in het kader van het binnentreden eveneens onrechtmatig. De tijdens die doorzoeking aangetroffen goederen dienen te worden uitgesloten van het bewijs en de verdachte dient bij gebreke van bewijs te worden vrijgesproken.
Beoordeling.
Op grond van het dossier wordt het volgende vastgesteld.
Op 13 maart 2018 is geconstateerd dat twee mannen de woning aan het [adres delict] in Rotterdam verlieten en, bij het zien van politiemensen, snel wegliepen. Op het adres van dit luxe en dure appartement, bleken geen personen te zijn ingeschreven. Het vermoeden dat het mogelijk zou gaan om een versnijdingspand wordt bevestigd door de constatering dat het raam van de woning op een kier stond en dat er stof in de vensterbank lag. Het vermoeden dat de woning ook feitelijk niet werd bewoond werd bevestigd door het feit dat het pand vanaf 16 april 2018 regelmatig door de politie in de surveillance is meegenomen, maar dat op geen enkel moment is waargenomen dat zich in de woning personen bevonden. Pas op 13 juli 2018 werd tijdens een observatie geconstateerd dat een man met een tas de het portiek van het woningencomplex binnenging. Korte tijd later werd gezien dat er licht in de betreffende woning brandde. Op grond van artikel 9 van de Opiumwet is de woning binnengetreden en is de verdachte met een medeverdachte in de woning aangehouden.
In de woning zijn vervolgens ook verdovende middelen aangetroffen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande met de officier van justitie van oordeel dat er vanaf de eerste constateringen op 12 en 13 april 2018 sprake was van een verdenking van overtreding van de Opiumwet. Vervolgens zijn geen veranderingen opgetreden en geen mensen waargenomen. De verdenking duurde daarmee voort tot het binnentreden in de woning en aanhouding van de verdachte in die woning Dat vervolgens ‘pas’ op 13 juli 2018 is binnengetreden is gelegen in de omstandigheid dat er op dat moment mensen worden waargenomen, waarmee er verdachten gekoppeld kunnen worden aan een mogelijk strafbaar feit. Dat niet eerder is binnengetreden, doet aan de reeds ontstane verdenking niet af.
Van onrechtmatig binnentreden op grond van de Opiumwet wegens onvoldoende verdenking dan wel van een onrechtmatige doorzoeking van de woning en aanhouding van de verdachte in die woning als door de verdediging gesteld is dan ook geen sprake. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Vrijspraak
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het feit bewezen omdat de verdachte samen met de medeverdachte is aangetroffen in de woning, terwijl zich in die woning op dat moment ook de in de tenlastelegging genoemde goederen zijn aangetroffen. De wetenschap bij de verdachte dat die goederen waren bestemd voor de bewerking van harddrugs leidt de officier van justitie af uit het feit dat daarnaast in de woning ook goederen als tape, handschoenen en weegschalen werden aangetroffen. Dit zijn zaken die bij de verwerking van harddrugs worden gebruikt.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde ‘wist of ernstige redenen had te vermoeden’ is vereist dat verdachte ‘wetenschap’ althans een ‘ernstig vermoeden’ had dat de in de tenlastelegging genoemde goederen zich in de woning bevonden en die goederen waren bestemd voor voorbereiding van de in artikel 10, derde en vierde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde misdrijven.
Op grond van het dossier kan met betrekking tot de feitelijke situatie in de woning zoals die ten tijde van aan het aantreffen van de verdachte in de woning is aangetroffen het volgende worden vastgesteld.
In de woonkamer bevond zich een groot apparaat (goedcode BA), kennelijk een vacumeermachine. Een foto van dit apparaat bevindt zich op bladzijde 22 (fotobijlage 2018212446) van het dossier.
In een (half openstaande) kledingkast in de slaapkamer van de woning bevond zich een lamineermachine (goedcode AB2), waarvan eveneens een foto in het dossier is gevoegd en rollen huishoudfolie.
Van de betreffende kledingkast en de wijze waarop de goederen in deze kast lagen, bevinden zich in het dossier eveneens een aantal foto’s. Daaruit blijkt dat de lamineermachine en de folie, niet direct en voor een ieder waarneembaar, tussen een groot aantal andere goederen lagen. Goederen waren los, opeengestapeld en ongeorganiseerd onderin de kast gegooid. Hierdoor kan niet zonder meer worden vastgesteld dat de verdachte er van op de hoogte moet zijn geweest dat zich tussen het grote aantal gestapelde goederen onderin deze kast een lamineermachine en huishoudfolie bevonden.
Nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de inhoud van de kledingkast en zich in de andere vertrekken van de woning geen -althans geen direct in het zicht liggende goederen- bevonden die onmiskenbaar op het bewerken of verwerken van verdovende middelen duiden, is de rechtbank van oordeel dat het voor de verdachte niet zonder meer duidelijk moet zijn geweest dat het grote apparaat in de woonkamer een vacuümmachine betrof, die was bestemd voor de voorbereiding van een in artikel 10 van de Opiumwet strafbaar gesteld misdrijf.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt ook daarvan vrijgesproken.

In beslag genomen voorwerpen

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen geldbedragen, te weten een geldbedrag van € 207.980,00, een geldbedrag van € 100,00 dat aanvankelijk niet was geregistreerd, een beschadigd biljet van € 50,00, een geldbedrag van € 10.500,00 en een geldbedrag van € 215,00 te onttrekken aan het verkeer.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling
Ten aanzien van de in beslag genomen geldbedragen zal de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende, nu thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.W.M. Laurijssens, voorzitter,
en mrs. J. Bergen en A.A.T. Werner, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 februari 2019.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op 13 juli 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10.015 gram en/of 6.020 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 13 juli 2018, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) één of meer voorwerp(en), te weten een geldbedrag(en) vein 207.980,00 euro en/of 10.500.000 euro en/of 215,00 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij
op of omstreeks 13 juli 2018 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(een) voorwerpen, te weten
-een lamineermachine/vacumeermachine (merk Henkelman, type mini Jtunbo) en/of
-den lamineermachine/vacumeermachine (type Pt-V-700) on/of
-huishoudfolie
voorhanden heeft gehad, terwijl hij weet of ernstige reden had om te vermoeden
dat die/dat (voorwerpen) bestemd waren voor het opzettelijk vervaardingen
en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken van cocaïne en/of heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet - .
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, van de
Opiumwet