In deze zaak heeft de kinderrechter op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot uithuisplaatsing van een 17-jarige minderjarige, hierna te noemen [naam kind], die onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond. Het verzoek tot uithuisplaatsing werd ingediend door de GI op 11 oktober 2019, met als reden dat er zorgen waren over het gedrag van [naam kind], die niet naar zijn moeder luisterde en agressief gedrag vertoonde. De moeder, die met zes kinderen in een klein huis woont, verzet zich tegen het verzoek en stelt dat de spanningen in huis niet alleen aan [naam kind] liggen. Tijdens de zitting is [naam kind] apart gehoord en zijn de standpunten van de moeder en de GI besproken.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI het verzoekschrift niet met [naam kind] heeft besproken, wat een belangrijke omissie is. Daarnaast is het incident dat aanleiding gaf tot het verzoek al enige tijd geleden voorgevallen en kan het niet volledig aan [naam kind] worden toegeschreven. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat [naam kind] zich sinds het incident beter gedraagt en dat hij binnenkort naar de Stichting Opboxen zal gaan, waar hij een nieuwe kans krijgt om zijn schoolgang te hervatten. Gezien deze omstandigheden en het feit dat er momenteel geen plek beschikbaar is voor [naam kind], heeft de kinderrechter besloten het verzoek tot uithuisplaatsing af te wijzen.
De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 13 november 2019. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.