Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 10 september 2019;
- het verweerschrift, met bijlagen.
2.De feiten
Betreft: Beëindiging arbeidsovereenkomst
3.Het verzoek
4.Het verweer
5.De beoordeling
In dit geval staat als onweersproken vast dat [verweerster] de geldende opzegtermijn van één maand niet in acht heeft genomen alsmede dat de arbeidsovereenkomst bij een regelmatige opzegging op 1 augustus 2019 tot een einde zou zijn gekomen, doch het laten verstrijken van de vervaltermijn moet in beginsel fataal worden geacht. Dat betekent niet dat een beroep op de redelijkheid en billijkheid per definitie in alle gevallen kansloos is, maar de rechter dient grote terughoudendheid te betrachten bij de honorering van een dergelijk beroep. Slechts onder uitzonderlijke omstandigheden bestaat ruimte om af te wijken van een strikte toepassing van de vervaltermijnen. De kantonrechter is van oordeel dat van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden in dit geval niet gebleken is. [verzoeker] heeft gesteld dat mogelijk sprake is geweest van kwade opzet, doch dit is hiervoor te vaag. Dat sprake is geweest van kwade opzet aan de zijde van [verweerster] is door [verweerster] bovendien gemotiveerd betwist en bij gebreke van een (deugdelijke) onderbouwing daarvan door [verzoeker] , in rechte niet komen vast te staan. Daarnaast volgt uit de brief voldoende duidelijk dat deze betrekking had op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en maakt de enkele omstandigheid, inhoudende dat [verzoeker] niet juridisch is geschoold, nog niet dat sprake is van een uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor bedoeld. De verzochte vergoeding wegens onregelmatige opzegging is gelet op het voorgaande dan ook niet toewijsbaar.
kunnenlenen. Het is daarbij aan de rechter om aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval te beoordelen, of en zo ja, in welke omvang, het toekennen van een billijke vergoeding aan de werknemer in de rede ligt (zie:
Kamerstukken I, 2013 – 2014, 33 818, nummer C pagina 99). Bij het vaststellen van de billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:681 lid 1, aanhef en onder a BW, gaat het uiteindelijk erom dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (zie: HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR: 2017:1187 (New Hairstyle) waarbij - als het gaat om de omvang van de vergoeding - rekening dient te worden gehouden met de gevolgen, van het ontslag. Die gevolgen kunnen mede zien op het loon dat de werknemer zou hebben ontvangen als de opzegging zou zijn vernietigd, de mogelijke verdere duur van de arbeidsovereenkomst en - indien de werkgever op rechtmatige wijze zou kunnen hebben beëindigd - de termijn waarop dit mogelijk zou zijn geweest, de vraag of de werknemer inmiddels ander werk heeft gevonden of zal kunnen vinden en de daarmee gepaard gaande inkomsten.