ECLI:NL:RBROT:2019:8978

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
19 november 2019
Zaaknummer
C/10/577356 / HA ZA 19-617
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid kantonrechter en tenzij-clausule in civiele procedure

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is op 13 november 2019 vonnis gewezen in een incident tussen Goodway Benelux B.V. en Van Nunen c.s. Goodway Benelux, eiseres in de hoofdzaak, vorderde betaling van een boete van € 20.000,- van elk van de Van Nunen B.V.’s, gebaseerd op een ondertekende onthoudingsverklaring. Van Nunen c.s. vorderden in het incident verwijzing naar de kantonrechter, stellende dat de vorderingen van Goodway Benelux de competentiegrens van € 25.000,- niet overstijgen. Goodway Benelux betwistte dit en deed een beroep op de tenzij-clausule van artikel 93 aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, stellende dat haar vorderingen gegrond zijn op een rechtstitel met een belang van meer dan € 25.000,-. De rechtbank oordeelde dat Goodway Benelux niet voldoende had onderbouwd waarom de vorderingen niet eerder waren ingesteld en dat de zaak daarom naar de kantonrechter moest worden verwezen. De rechtbank wees de vordering in het incident toe en veroordeelde Goodway Benelux in de proceskosten van het incident. De zaak werd verwezen naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken op 27 november 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/577356 / HA ZA 19-617
Vonnis van 13 november 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GOODWAY BENELUX B.V.,
gevestigd te Werkendam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. L. van der Wijngaart te Dordrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN NUNEN TUBE CLEANING TOOLS B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN NUNEN TECHNIEK B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. G. Werger te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna Goodway Benelux en Van Nunen c.s. worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 juni 2019, met producties;
  • de incidentele conclusie tot verwijzing naar de kantonrechter;
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
Van Nunen c.s. vorderen dat de rechtbank de zaak, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, verwijst naar de kamer voor kantonzaken, met veroordeling van Goodway Benelux in de kosten van dit incident.
2.2.
Het verweer van Goodway Benelux strekt tot afwijzing van de vordering.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
In de hoofdzaak vordert Goodway Benelux betaling van een boete van € 20.000,- van ieder van de Van Nunen B.V.’s afzonderlijk. Deze vorderingen grondt zij op een ondertekende onthoudingsverklaring, waarin een boetebeding is opgenomen.
3.2.
In het incident leggen Van Nunen c.s. aan hun vordering tot verwijzing de stelling ten grondslag dat de afzonderlijke vorderingen van Goodway Benelux de competentiegrens van € 25.000,- niet overstijgen, zodat de kantonrechter bevoegd is daarvan kennis te nemen.
3.3.
Goodway Benelux stelt dat de rechtbank wèl, en de kantonrechter niet bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. Zij betwist niet dat haar beide vorderingen, inclusief de gevorderde rente en kosten, elk een beloop hebben van ten hoogste € 25.000,-. Echter, Goodway Benelux doet een beroep op de “tenzij-clausule” van artikel 93 aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zij stelt dat haar vorderingen zijn gegrond op een rechtstitel met een belang van meer dan € 25.000,- en dat die rechtstitel door Van Nunen c.s. – voor zover Goodway Benelux bekend – wordt betwist. Volgens Goodway Benelux betreffen de ondertekende onthoudingsverklaringen een rechtstitel met een belang van meer dan € 25.000,-, aangezien de overtredingen door Van Nunen c.s. zouden zijn blijven voortduren, en de onthoudingsverklaringen niet alleen strekken tot de in de hoofdzaak gevorderde boetebedragen per overtreding, maar tevens tot een boetebedrag voor elke dag of deel daarvan dat de overtreding voortduurt. Goodway Benelux pretendeert derhalve meer te kunnen vorderen dan de gevorderde bedragen van € 20.000,-.
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van Goodway Benelux gelegen om deze gepretendeerde vordering ofwel bij dagvaarding in te stellen en deugdelijk te motiveren, zodat Van Nunen c.s. daarop adequaat hadden kunnen reageren, dan wel, om bij conclusie van antwoord in het incident helder uiteen te zetten waarom de gepretendeerde vordering niet reeds is ingesteld. Dit is niet gebeurd, en daar heeft Goodway Benelux geen deugdelijke verklaring voor gegeven. Door dit na te laten, moet voor de beoordeling van de incidentele vordering worden uitgegaan van het thans in de hoofdzaak gevorderde, zodat de zaak naar de kantonrechter dient te worden verwezen.
3.5.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de vordering in het incident zal worden toegewezen.
3.6.
Goodway Benelux zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld (1 punt x tarief II van € 543,-).

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst de vordering toe,
4.2.
veroordeelt Goodway Benelux in de kosten van het incident, aan de zijde van Van Nunen c.s. tot op heden begroot op € 543,-,
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt, naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Rotterdam, op woensdag 27 november 2019 om 10.00 uur,
4.5.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
4.6.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge artikel 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2019.
3242/1977/638