ECLI:NL:RBROT:2019:8952

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2019
Publicatiedatum
18 november 2019
Zaaknummer
7983482 \ VZ VERZ 19-16851
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en billijke vergoeding in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster en haar werkgever over een ontslag op staande voet. De werkneemster, die in dienst was bij de werkgever als Verzorgende IG, werd op 25 juli 2019 op staande voet ontslagen omdat zij niet in het bezit zou zijn van het vereiste diploma Verzorgende IG niveau 3. De werkneemster betwistte de rechtsgeldigheid van het ontslag en verzocht om een billijke vergoeding, omdat zij van mening was dat het ontslag niet onverwijld was gegeven en dat zij wel over de benodigde certificaten beschikte om haar functie uit te oefenen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever al eerder op de hoogte was van het ontbreken van het diploma en dat het ontslag op staande voet niet onverwijld was gegeven. Hierdoor oordeelde de kantonrechter dat het ontslag niet rechtsgeldig was. De werkneemster kreeg een billijke vergoeding van € 2.500,- toegekend, evenals een vergoeding voor onrechtmatige opzegging van € 2.345,62. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot betaling van niet opgenomen compensatie- en verlofuren ter waarde van € 2.317,92. De kantonrechter vernietigde ook het non-concurrentiebeding en het relatiebeding in de arbeidsovereenkomst. De proceskosten werden aan de werkgever opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7983482 \ VZ VERZ 19-16851
uitspraak: 15 november 2019
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A.J.G. Heemskerk,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.W. de Pater.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoekster] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 19 augustus 2019, met producties;
  • de brief van [verzoekster] van 10 oktober 2019, met producties en vermindering van eis;
  • het verweerschrift, met producties;
  • de pleitnotitie van [verzoekster] , overgelegd tijdens de mondelinge behandeling van 18 oktober 2019.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2019. [verzoekster] is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. A.J.G. Heemskerk. [gedaagde] is ter zitting verschenen bij haar gemachtigde mr. R.W. de Pater.
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[verzoekster] is op 4 juni 2018 in dienst getreden bij [gedaagde] . Per 11 februari 2019 is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voortgezet. [verzoekster] werkte laatstelijk in de functie van Verzorgende IG en voerde haar werkzaamheden gewoonlijk uit in Spijkenisse. Het laatst verdiende salaris van [verzoekster] bedroeg € 2.232,72 bruto per maand (exclusief 8% vakantietoeslag, onregelmatigheidstoeslagen en overige emolumenten).
2.2.
[gedaagde] heeft [verzoekster] op 25 juli 2019 op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief, gedateerd op 25 juli 2019, is als reden voor het ontslag het volgende opgenomen:
“(...)
U heeft bij onze organisatie gesolliciteerd met bijgevoegd CV. (...)
Bij het kopje studies vermeld u aldus dat u uw diploma V.I.G. Niv 3 heeft behaald. Thans is gebleken dat u uw diploma niet heeft behaald.
U heeft aldus onjuiste informatie aan ons verstrekt. Reden waarom u thans op staande voet wordt ontslagen.
(...)”

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] heeft het volgende verzocht:
Primair:
te verklaren voor recht, dat het ontslag op staande voet geen stand houdt;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een vergoeding van € 2.345,62 bruto wegens onregelmatige opzegging door [gedaagde] ;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van de eindafrekening van het dienstverband per 25 juli 2019 berekend op een bedrag van € 5.868,26 bruto excl. ORT toeslag, onder verrekening van het reeds betaalde bruto salaris van juli 2017 ten bedrage van € 1.747,31 bruto alsmede het reeds betaalde/dan wel ingehouden bedrag van totaal € 1.187,69 netto;
het non-concurrentiebeding en het relatiebeding te vernietigen;
Subsidiair:
Voor het geval de arbeidsovereenkomst wel is geëindigd door het ontslag op staande voet:
a. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van de eindafrekening van het dienstverband per 25 juli 2019 berekend op een bedrag van € 5.868,26 bruto, onder verrekening van het reeds betaalde bruto salaris van juli 2017 ten bedrage van € 1.747,31 bruto alsmede het reeds betaalde/dan wel ingehouden bedrag van totaal € 1.187,69 netto;
Primair en subsidiair:
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, het salaris van gemachtigde daaronder begrepen alsmede in de nakosten;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
Aan haar verzoek heeft [verzoekster] het volgende ten grondslag gelegd. [verzoekster] berust in het ontslag op staande voet. Zij stelt zich echter wel op het standpunt dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet.
[verzoekster] heeft [gedaagde] tijdens het sollicitatieproces alle door haar behaalde certificaten verzorgenden toegezonden. In haar curriculum vitae (hierna: CV) heeft [verzoekster] aangegeven dat zij het diploma V.I.G. niveau 3 in haar bezit heeft. Hiermee heeft zij bedoeld aan te geven dat zij alle benodigde diploma’s c.q. certificaten in haar bezit heeft die vereist zijn voor het uitoefenen van de functie verzorgende IG in de ouderenzorg. Op 22 februari 2019 heeft [naam 1] , teamleider zorg bij [gedaagde] , (hierna: [naam 1] ) [verzoekster] gevraagd naar het betreffende diploma. Op deze vraag heeft [verzoekster] geantwoord dat zij deze al had afgegeven. Hierop kreeg ze als reactie terug dat zij deelcertificaten in het dossier hadden en als dit het diploma was dat ze deze dan wel hadden. Tijdens een gesprek met de heer [naam 2] (manager bedrijfsvoering bij [gedaagde] , hierna: [naam 2] ) op 26 april 2019 heeft [verzoekster] nogmaals uitgelegd dat ze wel over alle certificaten beschikt en daarmee verzorgende IG is. Het overkoepelende diploma heeft ze niet, omdat ze de module kraamzorg niet heeft gedaan. [naam 2] heeft een schriftelijke verklaring afgelegd, waarin hij dit gesprek bevestigt en verklaart een en ander te hebben teruggekoppeld aan de directrice van [gedaagde] , mevrouw [naam 3] (hierna: mevrouw [naam 3] ).
[verzoekster] heeft na het gesprek van 26 april 2019 niets meer gehoord van [gedaagde] over haar diploma. [verzoekster] is daarom geheel onverwachts op 25 juli 2019 op staande voet ontslagen. Aangezien [gedaagde] op 22 februari 2019 al op de hoogte was van het feit dat [verzoekster] geen diploma bezit, is het ontslag op staande voet niet onverwijld gegeven.
Daarnaast beschikt [verzoekster] wel over alle certificaten die nodig zijn om als verzorgende IG te werken in de ouderenzorg, zodat het niet hebben van een diploma geen reden voor het ontslag op staande voet kan zijn. Het heeft er alle schijn van dat de reden voor het ontslag is dat [verzoekster] misstanden heeft aangemeld in de organisatie.
Wat betreft de hoogte van billijke vergoeding conformeert [verzoekster] zich aan het oordeel van de kantonrechter (conform artikel 7:681 lid 1 BW).
De normale opzegtermijn is een maand, zodat [verzoekster] aanspraak maakt op een schadevergoeding van een bruto gewogen maandsalaris (conform artikel 7:677 lid 3 BW).
In het kader van de afwikkeling van het dienstverband heeft [verzoekster] daarnaast nog recht op een bedrag van € 5.868,26 in het kader van loon, compensatie uren, ORT toeslag, verlofuren, vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Dit bedrag moet verrekend worden met de bedragen die [gedaagde] na het verzoekschrift aan [verzoekster] heeft uitbetaald.

4.Het verweer

[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
[gedaagde] heeft [verzoekster] op staande voet ontslagen, omdat achteraf bleek dat zij niet over het diploma verzorgende IG niveau 3 beschikte. [verzoekster] heeft hierover gelogen in haar CV en daarom is zij op valse voorwendselen aangenomen. Er is sprake van bedrog of dwaling.
[gedaagde] was niet bekend met het feit dat [verzoekster] enkel over certificaten beschikte en niet over het overkoepelde diploma. [gedaagde] betwist op 22 februari 2019 en/of 26 april 2019 al hiervan op de hoogte te zijn geweest. Ook betwist [gedaagde] de verklaringen van [naam 2] . Onvoldoende kan worden geverifieerd dat de door [verzoekster] overgelegde schriftelijke verklaringen van [naam 2] echt zijn. Daarnaast is [naam 2] sinds 1 augustus 2019 niet meer werkzaam voor [gedaagde] , dus kan hij niet namens [gedaagde] een verklaring afleggen.
[verzoekster] is direct nadat mevrouw [gedaagde] op de hoogte was van het feit dat [verzoekster] niet over de benodigde diploma’s beschikte op staande voet ontslagen.
Omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [gedaagde] , moet de verzochte billijke vergoeding worden afgewezen. Als wel een billijke vergoeding wordt toegekend, dan moet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van het ontslag en niet met een eventuele geplande operatie, de hersteltermijn en complicaties.
Gelet op het feit dat er sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 BW is het ontslag op staande voet rechtsgeldig aangezegd en heeft [verzoekster] geen aanspraak op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging.
[gedaagde] heeft wel een eindafrekening opgemaakt. Het loon van juli is op 25 juli 2019 uitgekeerd. Omdat [verzoekster] niet de gehele maand juli heeft gewerkt, heeft er een correctie plaatsgevonden op het loon van de maand juli. [gedaagde] betwist dat [verzoekster] nog 36 compensatie-uren heeft, want dit standpunt wordt door [verzoekster] niet onderbouwd. [gedaagde] kan de verlofuren waar [verzoekster] stelt recht op te hebben ook niet plaatsen. Volgens de berekening van [gedaagde] heeft [verzoekster] slechts recht op 34 uur en 23 minuten verlof (€ 615,46).

5.De beoordeling

5.1.
[verzoekster] heeft op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW verzocht tot het toekennen van een billijke vergoeding, omdat [gedaagde] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Gelet hierop moet beoordeeld worden of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
5.2.
Bij de beoordeling hiervan stelt de kantonrechter het volgende voorop. Het ontslag op staande voet is een ultimum remedium, dat, gelet op de verstrekkende gevolgen ervan, slechts bij uitzondering mag worden gegeven. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag óf van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Op [gedaagde] als werkgever rust de stelplicht en bewijslast van het bestaan en de dringendheid van de ontslagreden.
5.3.
[verzoekster] heeft niet alleen betwist dat sprake is van een dringende reden voor het ontslag op staande voet, maar ook dat het ontslag op staande voet door [gedaagde] onverwijld is gegeven (artikel 7:677 lid 1 BW) en daarmee dus dat niet onverwijld is opgezegd door [gedaagde] . De kantonrechter zal dit als eerste beoordelen.
5.4.
De reden waarom [gedaagde] [verzoekster] op staande voet heeft ontslagen is dat [verzoekster] niet over het diploma verzorgende IG niveau 3 beschikte. Beoordeeld zal daarom moeten worden of [gedaagde] onverwijld nadat zij hiervan op de hoogte was [verzoekster] heeft ontslagen.
5.5.
[verzoekster] heeft in dit kader toegelicht dat [gedaagde] al eerder dan 25 juli 2019 ervan op de hoogte was dat zij niet over het overkoepelende diploma verzorgende IG niveau 3 beschikte, ondanks het feit dat dit wel in haar CV is opgenomen. [verzoekster] heeft ter onderbouwing hiervan aangevoerd dat zij bij het sollicitatieproces al alle behaalde certificaten heeft overgelegd, dat zij daarnaast op 22 februari 2019 na een vraag van [naam 1] al heeft gewezen op de certificaten en dat zij voorts op 26 april 2019 met [naam 2] heeft gesproken over het feit dat ze geen diploma had maar alleen certificaten. [naam 2] kan dit onder ede verklaren volgens [verzoekster] .
5.6.
Gelet op deze toelichting van [verzoekster] had het op de weg van [gedaagde] gelegen om te onderbouwen dat zij niet eerder dan op/of vlak voor 25 juli 2019 op de hoogte was van het feit dat [verzoekster] niet over het diploma verzorgende IG niveau 3 beschikte. Dit heeft [gedaagde] onvoldoende gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [gedaagde] naar voren gebracht dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) op 16 juli 2019 contact heeft opgenomen met mevrouw [gedaagde] en mevrouw [gedaagde] naar aanleiding daarvan in het dossier van [verzoekster] is gaan kijken en er toen achter kwam dat [verzoekster] geen diploma had. Dat het zo is gegaan is door [gedaagde] echter niet onderbouwd, evenmin is in dit kader een bewijsaanbod gedaan, zodat dit niet vaststaat. Gelet op de e-mail die [verzoekster] heeft overgelegd van 22 februari 2019 is het ook niet aannemelijk dat [gedaagde] hiervan niet eerder op de hoogte was. Toen heeft [naam 1] immers specifiek aan [verzoekster] gevraagd of zij haar diploma kon overleggen. Op het antwoord van [verzoekster] dat deze al was ingescand, heeft [naam 1] vervolgens geantwoord “
Ik zie dat er allemaal deel certificaten staan. Is dat jouw diploma? Want dan hebben we ze wel.”. Gelet hierop was [gedaagde] dus in ieder geval in februari 2019 al ervan op de hoogte de [verzoekster] geen diploma had, zodat niet geoordeeld kan worden dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven. Gelet hierop is de verklaring van [naam 2] onder ede ook niet meer van belang, omdat zijn gesprek met [verzoekster] pas in april 2019 heeft plaatsgevonden.
5.7.
Nu geen sprake is van een onverwijld gegeven ontslag op staande voet, is de conclusie dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. Dit zal voor recht worden verklaard.
5.8.
De vraag of sprake is van een dringende reden hoeft daarom niet meer te worden beantwoord. In dit kader wil de kantonrechter, ten overvloede, nog wel het volgende opmerken. [verzoekster] is ontslagen, omdat zij geen diploma verzorgende IG niveau 3 heeft. Volgens [gedaagde] mag zij [verzoekster] geen werkzaamheden als verzorgende IG laten verrichten zonder het diploma verzorgende IG niveau 3. [verzoekster] heeft echter gesteld dat zij wel bevoegd is om het werk van verzorgende IG uit te oefenen, omdat ze over alle hiervoor vereiste certificaten beschikt en ook in het kwaliteitsregister V&V is opgenomen. De kantonrechter is van oordeel dat nu de bewijslast van de dringende reden bij [gedaagde] ligt het ook op de weg van [gedaagde] had gelegen om haar stelling te onderbouwden de [verzoekster] niet bevoegd was om de werkzaamheden van verzorgende IG te verrichten met alleen de door [verzoekster] behaalde certificaten. [gedaagde] heeft haar stelling echter niet onderbouwd, zodat zij ook onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is geweest van een dringende reden voor ontslag op staande voet.
Billijke vergoeding
5.9.
[verzoekster] maakt aanspraak op een billijke vergoeding. Nu is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW vanwege het ontbreken van een onverwijlde mededeling van het ontslag op staande voet, heeft [verzoekster] op grond van artikel 7:681 lid 1, onder a, BW recht op een billijke vergoeding. Door het ten onrechte gegeven ontslag op staande voet is de ernstige verwijtbaarheid immers een gegeven.
5.10.
[verzoekster] heeft het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding aan de kantonrechter gelaten. [verzoekster] heeft wel verzocht hierbij rekening te houden met de operatie die zij binnenkort zal moeten ondergaan. Hierdoor zal zij een tijdje niet kunnen werken.
5.11.
De kantonrechter zal [gedaagde] veroordelen om dat aan [verzoekster] een billijke vergoeding te betalen van € 2.500,- bruto, ongeveer een maand salaris inclusief emolumenten. Daarbij weegt de kantonrechter mee dat [verzoekster] nog niet lang in dienst was bij [gedaagde] en dat het gelet op de krapte op de arbeidsmarkt in de zorg niet de verwachting is dat [verzoekster] langer dan een maand thuis zal zitten. Dat [verzoekster] binnenkort een operatie zal moeten gaan met een hersteltermijn van een aantal weken is niet een omstandigheid die voor rekening van [gedaagde] moet komen. Daarnaast weegt de kantonrechter ook mee dat het niet de verwachting is dat [verzoekster] , als zij niet op staande voet was ontslagen, nog lang bij [gedaagde] had gewerkt, want zij heeft immers misstanden aan de kaak gesteld bij [gedaagde] . Onvoldoende is vast komen te staan dat dit aankaarten van misstanden de reden van het ontslag op staande voet was, zodat daar in de billijke vergoeding geen rekening mee kan worden gehouden.
Vergoeding wegens onrechtmatige opzegging
5.12.
Op grond van artikel 7:672 lid 10 BW is [gedaagde] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging aan [verzoekster] verschuldigd, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De door [verzoekster] verzochte vergoeding wegens onregelmatige opzegging ten bedrage van € 2.345,62 bruto zal daarom worden toegewezen. De hoogte hiervan is immers niet betwist door [gedaagde] .
Eindafwikkeling
5.13.
[verzoekster] heeft in haar verzoekschrift verzocht om [gedaagde] te veroordelen om een bedrag van € 5.868,26 aan haar te betalen. Dit bedrag heeft [verzoekster] als volgt toegelicht en opgebouwd:
Loon tot 25 juli 2019
€ 1652,23
36 compensatie-uren
€ 663,84
ORT toeslag
PM
Verlofuren: 19:24 compensatie-uren
€ 357,74
70:18 vakantie-uren van in totaal
€ 1.296,34
Vakantiegeld 8%
€ 315,94
Eindejaarsuitkering 7,4%
€ 1.582,17
Totaal:
€ 5.868,26
Tijdens de procedure heeft [verzoekster] haar verzoek verminderd met het bedrag van € 1.747,31 bruto en het bedrag van € 1.187,69 netto, vanwege de uitbetalingen door [gedaagde] .
5.14.
De kantonrechter is van oordeel dat het loon tot 25 juli 2019, het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering niet meer kunnen worden toegewezen, omdat onbetwist is dat [gedaagde] die inmiddels heeft betaald aan [verzoekster] . [verzoekster] heeft ook niet gemotiveerd gesteld dat de door [gedaagde] aan haar uitgekeerde bedragen onjuist zijn. Wat betreft de door [verzoekster] gevorderde ORT toeslag is de kantonrechter van oordeel dat die niet kan worden toegewezen, omdat dit verzoek niet is toegelicht of geconcretiseerd.
5.15.
Gelet hierop moet alleen nog geoordeeld worden over de uitbetaling van de compensatie-uren en/of verlofuren van [verzoekster] .
5.16.
[verzoekster] heeft zich wat de compensatie-uren betreft op het standpunt gesteld dat zij recht heeft op de uitbetaling van 36 compensatie-uren. [gedaagde] heeft dit betwist met als reden dat dit standpunt door [verzoekster] niet is onderbouwd. [verzoekster] heeft echter aangegeven dat zij dit niet kan onderbouwen, omdat zij geen toegang meer heeft tot de systemen van [gedaagde] . De kantonrechter is van oordeel dat het op de weg van [gedaagde] ligt om te onderbouwen dat [verzoekster] geen opgebouwde compensatie-uren meer heeft. [gedaagde] heeft immers niet betwist dat het mogelijk is om compensatie-uren op te bouwen. [gedaagde] had derhalve een uitdraai kunnen overleggen van het (urenregistratie)systeem waarin de compensatie-uren worden bijgehouden ter onderbouwing van haar stelling. Nu [gedaagde] dat niet gedaan heeft, zal de kantonrechter de 36 compensatie-uren bij gebrek aan een onderbouwde betwisting toewijzen. Dit betekent dat [gedaagde] zal worden veroordeeld om een bedrag van € 663,84 aan [verzoekster] te betalen.
5.17.
Wat de verlofuren betreft heeft [verzoekster] zich op het standpunt gesteld dat zij ook recht heeft op 19:24 compensatie-uren en 70:18 vakantie-uren. Volgens de berekening van [gedaagde] heeft [verzoekster] maar recht op vergoeding van het verlof van 34 uur en 23 minuten ten bedrage van in totaal € 615,46. [verzoekster] heeft echter ter onderbouwing van haar verlofuren een foto (productie 8 verzoekschrift) overgelegd die is gemaakt van Nedap, het verlofregistratiesysteem. Volgens [verzoekster] is deze foto gemaakt na haar ontslag door een collega. [gedaagde] heeft betwist dat de verlofuren op deze foto correct zijn, maar heeft deze betwisting niet onderbouwd. Aangezien [gedaagde] degene is die wel toegang heeft tot Nedap is de kantonrechter van oordeel dat het op de weg van [gedaagde] had gelegen om haar betwisting te onderbouwen met een uitdraai uit het Nedap-systeem. Nu [gedaagde] dat niet heeft gedaan, heeft [gedaagde] de door [verzoekster] gestelde verlofuren onvoldoende gemotiveerd betwist. Dit betekent dat de bedragen van € 357,74 en € 1.296,34 zullen worden toegewezen.
Non-concurrentiebeding en relatiebeding
5.18.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van [verzoekster] om het non-concurrentiebeding en relatiebeding te vernietigen. Volgens [gedaagde] mogen deze bedingen komen te vervallen, zodat de vernietiging hiervan zal worden toegewezen.
Wettelijke rente
5.19.
Tegen de door [verzoekster] gevorderde wettelijke rente over de hiervoor toegewezen bedragen heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd, zodat dit als onbetwist en op grond van de wet zal worden toegewezen.
Proceskosten
5.20.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De apart gevorderde nakosten komen ook voor toewijzing in aanmerking.

6.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat het door [gedaagde] aan [verzoekster] gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven;
veroordeelt [gedaagde] om aan [verzoekster] te betalen een billijke vergoeding ten bedrage van € 2.500,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan [verzoekster] te betalen een vergoeding voor onrechtmatige opzegging ten bedrage van € 2.345,62 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan [verzoekster] te betalen de niet opgenomen compensatie- en verlofuren ten bedrage van in totaal € 2.317,92 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
vernietigt het in de arbeidsovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding;
vernietigt het in de arbeidsovereenkomst opgenomen relatiebeding;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] vastgesteld op:
  • € 81,- aan verschotten;
  • € 721,- aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 120,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688