4.3.Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij op 29 mei 2019, te Brielle, tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag, te weten 30.000 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2
hij in de periode van 29 mei 2019 tot en met 30 mei 2019 te [plaatsnaam 2] , gemeente Westvoorne tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk aanwezig heeft gehad 1140,4 gram van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
hij in de periode van 29 mei 2019 tot en met 30 mei 2019 te [plaatsnaam 2] , gemeente Westvoorne tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
1913,1gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en 78,4 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4
hij in de periode van 29 mei 2019 tot en met 03 juni 2019 te [plaatsnaam 1] , tezamen en in vereniging met een ander
- een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren
en
- een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 van categorie III onder 1 van de
Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1
onder 3 van die wet in de vorm van een pistool
en
- voor dit vuurwapen geschikte munitie in de zin van artikel 1
onder 4 van de Wet wapens en munitie,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.