4.1.2.Beoordeling
Algemene overweging
De betekenis die aan de bewijsmiddelen in een concrete strafzaak kan worden toegekend, wordt mede bepaald door het bredere kader van de strafzaak waarbinnen het bewijs moet worden beoordeeld. In deze zaak is dat de ontdekking door de douane van 1125 kilogram cocaïne in een partij bevroren vis, afkomstig uit Zuid-Amerika. Deze cocaïne is door de douaneambtenaren voor het overgrote gedeelte verwijderd, maar daar zijn op dat moment alle verdachten onkundig van gebleven. Alle verdachten hebben zich gedurende de eerdere verhoren, en voor zover aanwezig ter zitting ook daar, geheel of gedeeltelijk beroepen op het zwijgrecht. Dit heeft tot gevolg dat de inhoud van een deel van de bewijsmiddelen tevens moet worden beoordeeld naar de uiterlijke verschijningsvorm die uit de betreffende bewijsmiddelen volgt.
Hierna zal de rechtbank allereerst puntsgewijs uiteenzetten wat er bekend is geworden over de achtereenvolgende aspecten van de aankoop en invoer van deze partij vis, de verdere gang van zaken met betrekking tot het vervoer naar Zaandam op 20 juli 2018 en de bevindingen met betrekking tot de loods in Zaandam. Het gaat bij dat laatste om de aanwezigheid van zes verdachten (m.u.v. medeverdachte [naam medeverdachte 1] ) in die loods en de aldaar aangetroffen situatie.
De invoer van cocaïne
Op vrijdag 6 juli 2018 ontving het FIOD HARC Team Rotterdam van de Amerikaanse autoriteiten de onderstaande informatie.
‘Information indicates that the following containers are currently transporting a multi-hundred kilogram cocaine shipment to the Netherlands: [containernummer 1] , [containernummer 2] and [containernummer 3].’
Vervolgens ontving het FIOD HARC Team Rotterdam informatie dat de drie containers aan boord stonden van het ‘ [naam schip] ’. Dat schip kwam op 5 juli 2018 de haven binnen in Rotterdam bij Uniport.
De
Bill of Ladingbehorend bij dit vervoer vermeldt dat het schip [naam schip] afkomstig is uit de haven Guayaquil te Ecuador met als bestemming Rotterdam. Verder vermeldt de
Bill of Ladingdat de exporteur van de drie hiervoor genoemde containers betreft ‘ [naam bedrijf 1] .’ De ontvanger van de containers betreft ‘ [naam bedrijf 2] ’ (hierna: [naam bedrijf 2] ).
De containers bevatten als lading bevroren vis. Volgens de
Waybillworden de drie containers afgehandeld in Nederland door [naam bedrijf 3] te Schiphol-Rijk (hierna: [naam bedrijf 3] ). De totale lading bevat 5500 kartonnen dozen met bevroren vis. Twee van de drie containers bevatten 1833 kartonnen dozen en één container bevat 1834 dozen.
Op grond van de hiervoor vermelde informatie werd door de douane in Rotterdam een controle ingesteld van de drie containers. Nadat de drie containers door de scan werden gehaald, bleek één container afwijkende beelden te laten zien. Deze container, met nummer [containernummer 1] , werd vervolgens aan een nader onderzoek onderworpen. Hierbij werden uiteindelijk in 375 dozen - met het rode opschrift ‘80-100’ - tussen de bevroren vis verstopte pakketten aangetroffen. Elke van de 375 dozen bevatte drie pakketten. In totaal werden 1125 pakketten van ongeveer één kilo per pakket aangetroffen. De betreffende pakketten met vermoedelijk cocaïne, zijn door de douane verwijderd. Daarna werd een monster teruggeplaatst van circa 10 gram cocaïne, gelabeld ‘ [naam label] ’. Alles werd vervolgens in oorspronkelijke staat teruggebracht. Uit deze 1125 pakketten zijn monsters genomen.
Door het Douane Laboratorium in Amsterdam zijn alle (in totaal 30) monsters die door het Team Bijzondere Bijstand van de douane in Rotterdam werden genomen in het laboratorium getest. Alle monsters zijn op de gebruikelijke wijze getest als cocaïne.
Het transport van de bewuste partij vis naar de ongekoelde loods in Zaandam
Op 20 juli 2018 heeft de verdachte [naam medeverdachte 1] contact met [naam bedrijf 4] over het vervoer van vis uit de container [containernummer 1] . Tegenover [naam bedrijf 4] heeft hij telefonisch bevestigd dat de chauffeur [naam] een deel van de lading zou vervoeren naar een nader te bepalen bestemming in Zaandam.
Op vrijdag 20 juli 2018 werd door het observatieteam van de politie eenheid Rotterdam (hierna: OT) waargenomen dat de partij diepgevroren vis (afkomstig uit de container waarin de cocaïne werd aangetroffen) werd opgehaald bij het bedrijf [naam bedrijf 4] door een vrachtwagencombinatie. Door het OT werd waargenomen dat de dozen met vis ongeopend op
ingesealde palletsstonden. Omstreeks 14:00 uur meldde het OT dat er vermoedelijk een contra-observatie plaatsvond bij [naam bedrijf 4] . Het ging om een grijze Volkswagen Caddy met kenteken [kentekennummer 1] (hierna: de Caddy) waarvan het kenteken op dat moment op naam stond van de verdachte [naam medeverdachte 2] . De Caddy werd door het OT meerdere malen rond [naam bedrijf 4] gezien en bleef, volgens de beschrijving in het proces-verbaal, voor de deur ‘hangen’. Omstreeks 14:10 uur is de vrachtwagen volledig geladen en vertrokken. Daarbij werd gezien door het OT dat een groene Ford Focus, met kenteken [kentekennummer 2] , aansloot achter de vrachtwagen. Deze Ford stond op dat moment op naam van de verdachte [naam medeverdachte 3] .
Omstreeks 14:45 uur reed de vrachtwagen op de A4 richting Amsterdam. Omstreeks 15:35 uur reed de vrachtwagen de [adres delict] te Zaandam op. De Caddy reed hier eveneens, stopte nabij perceel 48 en reed weer door. De vrachtwagen parkeerde op de rijbaan voor perceel 48. Op de camerabeelden werd de verdachte [naam medeverdachte 4] herkend als bijrijder van Caddy. Rond 15:45 uur stond de vrachtwagen voor het pand aan de [adres delict] in Zaandam en werd de zending gelost door de verdachte [naam medeverdachte 5] . Dit pand bleek later een loods te zijn zonder een koelinstallatie. Omstreeks 18.29 uur stopte een bestelauto van het merk Nissan, type Primastar, kleur wit voor het pand [adres delict] te Zaandam. Er stapten vijf mannen uit. De mannen gingen met bruine, opgevouwen kartonnen dozen het pand in, waarna de deur werd gesloten. Omstreeks 19.00 uur werd het pand betreden door een Arrestatieteam van de Dienst Speciale Interventies. Zes verdachten werden daar in de loods aangehouden.
De vraag is wat de rol van de zes in de loods aangetroffen verdachten is geweest. In algemene zin wordt voorop gesteld dat een verklaring van een verdachte in zijn algemeenheid aan geloofwaardigheid wint als deze vroeg in het opsporingsonderzoek wordt afgelegd en daarna bevestiging vindt in latere getuigenverklaringen van objectieve derden en/of in technische onderzoeksresultaten. Verder kunnen de algemene (on)waarschijnlijkheid, (on)verklaarbaarheid of mate van voorstelbaarheid van wat door een verdachte als verklaring wordt gegeven over wat is opgenomen in de tenlastelegging een rol spelen bij het waarderen van die verklaring. In deze zaak leidt dat tot het volgende. Hierna zal allereerst ingegaan worden op het aspect medeplegen.
Medeplegen
Voor medeplegen is noodzakelijk dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en), een samenwerking die is gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Van medeplegen is niet alleen sprake bij vormen van gelijktijdig handelen (daadwerkelijk uitvoeren), maar van medeplegen kan ook sprake zijn indien in de fase die voorafgaat aan het uitvoeren in afdoende mate blijkt van een gezamenlijk plan. Het is onder die omstandigheden niet nodig dat komt vast te staan dat een verdachte, weet heeft van de (exacte) gedragingen die later in het traject door zijn medeverdachten worden verricht. Uit de hiervoor beschreven gang van zaken met betrekking tot het vervoer naar Zaandam blijkt van een gezamenlijk plan, mede gelet op het navolgende. Het geheel van achtereenvolgens het akkoord geven voor het transport, het inladen van de container, het vervoeren, het aansluiten van de Caddy en Ford etc. toont een proces van handelen dat naadloos op elkaar aansluit, en dat exact eindigt bij en in de loods. Met andere woorden: deze feitelijke handelingen tonen een gezamenlijke uitvoering die vooraf moet zijn afgestemd. Er is dus, gelet op het bovenstaande, wettig en overtuigend bewijs van het nauwe verband tussen de feitelijke, delict gerelateerde, gedragingen van de zes medeverdachten en die van de verdachte [naam medeverdachte 1] . Op grond daarvan kan medeplegen ten aanzien van alle zeven de verdachten worden bewezen. Welk strafbaar feit zij hebben medegepleegd, komt hierna aan de orde.
De zes in de loods aangehouden verdachten
De verdachten [naam medeverdachte 2] , [naam verdachte] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 5] zijn op 20 juli 2018 omstreeks 19:00 uur aangehouden door het AT in de loods waar zich op dat moment ook de gehele inhoud van de container met vis bevond. Omstreeks 19:08 uur wordt ook de verdachte [naam medeverdachte 4] daar aangehouden. Hij had zich verstopt in de loods achter een aantal gestalde pallets beladen met stapels dozen.
In die loods zijn bij onderzoek door de opsporingsambtenaren op diverse plaatsen (een) hamer(s) met beitel(s) aangetroffen. Gereedschap dat in beginsel niets te maken heeft met opslag en/of overslag van goederen, maar buitengewoon geschikt is voor het (open)hakken van pakketten bevroren vis. Op een van de hamers is een vingerafdruk van verdachte [naam medeverdachte 3] gevonden. Daarnaast is in de loods een hoeveelheid etenswaar aangetroffen in een tas. Verder zijn daar in een wasbak met water twee zogenaamde PGP-telefoons aangetroffen die (bovendien) ook fysiek kapot waren gemaakt. Een derde telefoon van dit type is aangetroffen in de fouillering bij verdachte [naam verdachte] . Twee van de zes verdachten die in de loods zijn aangetroffen, de verdachten [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 4] , hebben verklaard dat zij die dag hun telefoon waren vergeten.
Van de verdachten [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 2] staat vast dat zij eerder die dag de gang van zaken met betrekking tot het transport naar de loods in Zaandam hebben gevolgd, waarbij voor [naam medeverdachte 4] geldt dat hij in ieder geval geruime tijd heeft verbleven in de directe omgeving van de loods totdat het lossen (en in de loods brengen) van de lading bevroren vis was voltooid. Hij wordt immers omstreeks 15.35 uur in Zaandam als de bijrijder van de Caddy gezien en omstreeks 19:08 uur in de loods aangehouden. Omstreeks 18:29 uur werd waargenomen dat een busje met valse kentekenplaten bij de loods op [adres delict] in Zaandam aankwam. Uit dat busje stapten vijf personen, die met kartonnen dozen de loods binnengingen. Daarna werden de deuren van de loods weer gesloten. Aansluitend zijn de zes verdachten gedurende een half uur aanwezig in de loods voordat het arrestatieteam om 19:00 uur de loods binnengaat. Medeverdachte [naam verdachte] heeft verklaard dat er gedurende een aantal uur moest worden gewerkt in de loods. [naam medeverdachte 5] is de huurder van de loods, die eerder die dag onder het toeziend oog van [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 2] de lading bevroren vis heeft gelost uit de vrachtwagen.
Alle zes de verdachten zijn gelijktijdig aanwezig bij die grote partij bevroren vis. Een hoeveelheid vis die bovendien op zichzelf al een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt. Opvallende omstandigheid is in dat verband verder dat, ondanks de warmte, de bevroren vis gelost werd in een loods zonder diepvries- of koelvoorziening. Uit het verdere sporenbeeld in de loods blijkt dat er gericht is gezocht in die dozen bevroren vis met een bepaald opschrift, dozen vis waarvan eerder tijdens de controle in de haven door FIOD-ambtenaren is vastgesteld dat er in elke doos met een dergelijk opschrift drie (kilo)pakketten cocaïne in verstopt zaten.
Uit deze combinatie van bewijsmiddelen volgt dat alle zes de medeverdachten moeten hebben geweten dat het ging om het uit de bevroren vis vrijmaken van een grote hoeveelheid cocaïne. Immers, per ‘bewerkte’ doos bevroren vis zou er drie kilogram cocaïne beschikbaar komen en er waren meerdere personen aanwezig in de loods die met de aldaar aanwezige hamers en beitels zouden kunnen gaan werken. Bovendien blijkt uit het eerder genoemde sporenbeeld in de loods, dat zij al met dat werk waren begonnen.
Daarbij betrekt de rechtbank in haar overwegingen dat in zijn algemeenheid moet worden aangenomen dat de belanghebbenden bij een cocaïnetransport op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van verdovende middelen met een (zeer) grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van een onwetende ontvanger, zij het dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Dergelijke bijzondere omstandigheden doen – gelet op hetgeen in het vorenstaande is overwogen – zich met betrekking tot deze verdachten echter niet voor.
Wat de concrete rol van de zes loodsverdachten bij de tenlastegelegde invoer van cocaïne betreft, leidt de rechtbank deze verder af uit de onder bijlage II in het bewijsoverzicht opgenomen feiten en omstandigheden. De rol van deze zes verdachten bestond in elk geval in het toezicht houden op het vervoer naar de loods en het aldaar gezamenlijk openbreken van de lading bevroren vis. Zij waren daarmee aanwezig op een voor de feitelijke voltooiing van de aflevering van de cocaïne essentieel moment. De rechtbank is van oordeel dat gelet op al het voorgaande sprake is van een voor medeplegen voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [naam medeverdachte 1] en de zes medeverdachten bij de (verlengde) invoer van cocaïne.
Verlengde invoer
Echter, omdat de cocaïne (met uitzondering van een klein gedeelte ervan) al na de controle in de haven is weggehaald, kan alleen bij de verdachte [naam medeverdachte 1] de invoer van de volledige 1125 kilogram bewezen worden verklaard. Uit de tekst van artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet in verbinding met artikel 1 lid 4 van de Opiumwet volgt, dat als strafbare vorm van het invoeren van verdovende middelen niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van verdovende middelen na de feitelijke invoer. De rechtbank is van oordeel dat ook het openhakken van de bevroren dozen met diepgevroren vis hieronder begrepen dient te worden. Het betreft namelijk handelen dat er naar zijn uiterlijke verschijningsvorm direct op was gericht om de cocaïne na de feitelijke invoer vrij te krijgen voor verdere handelingen die kunnen zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van de in de bevroren vis ingesloten/verborgen verdovende middelen. De zes verdachten die in de loods zijn aangetroffen waren begonnen met, naar wat zij dachten, de cocaïne uit de bevroren vis te halen. De enkele omstandigheid dat de dozen vis al gedurende enkele weken in Nederland in diepgevroren toestand werden bewaard, maakt dat niet anders. Daar komt nog bij dat de inklaring pas kort voor het verdere transport naar Zaandam door verdachte [naam medeverdachte 1] in orde was gemaakt. Gelet op het bovenstaande is er tot en met de handelingen in de loods in Zaandam sprake van de ‘verlengde invoer’ van de verdovende middelen.
Bij dit alles dient de rechtbank rekening te houden met de omstandigheid dat deze verlengde invoer voor de zes verdachten in de loods uitsluitend betrekking kan hebben op het geringe gedeelte van de cocaïne dat was achtergebleven (terugplaatsmonster). Over de gevolgen die dit behoort te hebben voor de strafmaat, komt de rechtbank hierna terug bij het bepalen van de strafmaat voor deze zes verdachten.
De door de verdediging aangevoerde argumenten die zouden moeten leiden tot vrijspraak, zijn weerlegd door de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen en hetgeen hierboven is overwogen.