ECLI:NL:RBROT:2019:8913

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
10/740385-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afgrenzing begrip voltooide diefstal en onvolledige tenlastelegging van art. 311 lid 1 onder 3 Sr.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 november 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 23 juli 2017 een woninginbraak heeft gepleegd. De verdachte is ten laste gelegd van diefstal met braak, belediging van een ambtenaar en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de woning heeft doorzocht en is gevlucht toen de politie arriveerde. De rechtbank oordeelt dat, ondanks het feit dat de verdachte niets heeft meegenomen, er sprake is van een voltooide diefstal met braak, omdat hij zich feitelijke heerschappij over de goederen heeft verschaft. De rechtbank heeft de tenlastelegging als onvolledig beoordeeld, maar heeft de verdachte desondanks schuldig bevonden aan de feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, en de rechtbank heeft deze eis gehonoreerd, waarbij ook rekening is gehouden met de beperkte overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar voor de behandeling van de zaak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/740385-17
Datum uitspraak: 7 november 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] (voormalig Joegoslavië) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. K. Blonk, advocaat te Spijkenisse.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 en onder 3 ten laste gelegde. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte wel heeft ingebroken, maar niets heeft weggenomen en dat geen sprake is geweest van bedreiging van een verbalisant.
Beoordeling
Vaststaat dat de verdachte op 23 juli 2017 heeft ingebroken in een woning aan de [adres delict] te [plaatsnaam] , dat hij de woning heeft doorzocht en dat hij is gevlucht toen de politie binnenkwam. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat ook als de verdachte bij zijn vlucht niets heeft meegenomen wel sprake is van een voltooide diefstal met braak. Daarvoor is vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over de goederen heeft verschaft dan wel deze zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van de betreffende goederen als voltooid kan gelden. Een dergelijke situatie doet zich hier voor. In dat verband wordt gewezen op de bij de voordeur van de woning aangetroffen grijs-witte tas, met daarin niet allleen tafelzilver en een creditcard, maar ook diverse sieraden van één van de aangevers. Uit de aangifte blijkt dat die sieraden voorheen in een rode tas in de kledingkast op een slaapkamer lagen. In de grijs-witte tas zaten ook nog twee tassen van de verdachte en zijn jas. Op basis van deze omstandigheden wordt geconcludeerd dat het de verdachte is geweest die de sieraden in de grijs-witte tas heeft gedaan en dat hij deze tas met die inhoud had klaargezet om mee te nemen. Hiermee heeft hij zodanige handelingen verricht dat dat het oordeel rechtvaardigt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een voltooide diefstal met braak door o.a. sieraden in de woning weg te nemen. Zijn verklaring dat hij de tas wilde gebruiken om het meegebrachte gereedschap in één keer mee te nemen naar zijn auto en dat hij niet heeft gezien dat de sieraden in de tas zaten, wordt gelet op het voorgaande dus niet aannemelijk geacht. Het onder 1 ten laste gelegde wordt dan ook bewezenverklaard in de vorm van een diefstal met braak. De op zich feitelijk juiste vaststelling dat de inbraak is gepleegd “gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd” is onvolledig ten laste gelegd indien de officier van justitie heeft beoogd ook de onder 311 lid 1 onder 3 bedoelde strafverzwarende omstandigheid op te nemen in de dagvaarding. Immers, in dat geval ontbreken de woorden ”door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt”.
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende. In het dossier bevinden zich twee processen-verbaal van verbalisanten [naam agent 1] en [naam agent 2] , die beiden verklaren dat de verdachte bij zijn aanhouding en vervoer naar het politiebureau verbalisant [naam agent 1] heeft bedreigd. De bevindingen van de verbalisanten zijn opgenomen in ambtsedig opgemaakte processen-verbaal. In de verklaring van de verdachte, noch andere dossierstukken wordt aanleiding gezien om aan de inhoud van deze processen-verbaal te twijfelen. De rechtbank acht ook het onder feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 23 juli 2017 te Rotterdam gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning gelegen aan de [adres delict] te [plaatsnaam] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe
-eigening heeft weggenomen sieraden, toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem,verdachte, zulks nadat hij, verdachte, die weg te nemen sieraden onder zijn bereik had gebracht door middel van braak door de deur van voornoemde woning te forceren en/of open te breken;
2.
hij op 23 juli 2017 te Rotterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam agent 1] (agent bij de Nationale Politie), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "je bent een kankerfascist";
3.
hij op 23 juli 2017 te Rotterdam [naam agent 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht , door die [naam agent 1] dreigend de woorden toe te voegen: "ik ga je gezicht onthouden" en "ik weet je te vinden" en "ik maak je af" en "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. diefstal waarbij de schuldige het goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;

2. eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan het openbaar een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;

3.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op 23 juli 2017 een woninginbraak gepleegd. De verdachte heeft de voordeur opengebroken en is vervolgens de woning ingegaan. Binnen heeft hij de hele woning doorzocht. Toen de gealarmeerde politie voor de deur stond, is hij van het balkon van de woning geklommen en weggevlucht. Woninginbraken veroorzaken niet alleen materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op het veiligheidsgevoel van de bewoners en, zoals ook hier het geval is, ook bij omwonenden die de inbraak zagen gebeuren. Woningen zijn immers bij uitstek de plaats waar men zich veilig zou moeten kunnen voelen. Het is kwalijk dat de verdachte door het plegen van deze inbraak, dit gevoel van veiligheid heeft aangetast. Hierbij komt dat de verdachte de woning grondig heeft doorzocht en daarbij alles overhoop heeft gehaald.
Nadat de verdachte voor deze inbraak door de politie werd aangehouden, heeft hij één van de agenten uitgescholden en vervolgens bedreigd. De verdachte heeft hiermee een forse inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit en gevoel van veiligheid van een politieambtenaar die gewoon zijn werk had gedaan door verdachte op te pakken op verdenking van een woninginbraak. Ook dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De verdachte was vijf maanden voorafgaand aan het plegen van de nu bewezen verklaarde misdrijven veroordeeld tot een aanzienlijke gevangenisstraf door een Duitse rechter. Ook liep hij amper een maand in een proeftijd van een andere, voorwaardelijk opgelegde, gevangenisstraf. Een en ander heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar het tijdsverloop in deze strafzaak en daarbij vastgesteld dat redelijke termijn van twee jaar, waarbinnen een strafzaak moet worden behandeld, in beperkte mate is overschreden. Die termijn begint met de inverzekeringstelling op 23 juli 2017, terwijl de rechtbank pas na twee jaar en drie maanden uitspraak doet. Gelet op de beperkte overschrijding van de redelijke termijn volstaat de rechtbank met de vaststelling dat die termijn is geschonden.
De verdediging heeft gelet op de persoonlijke omstandigheden bepleit om te volstaan met een taakstraf. Hiervoor ziet de rechtbank geen aanleiding, alleen al gezien de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 63, 266, 267, 285 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 november 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 23 juli 2017 te Rotterdam
gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning gelegen aan de
[adres delict] te [plaatsnaam] ,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
geld (ten bedrage van 4.500 euro en/of 15.000 euro) en/of een of meer gouden
siera(a)d(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
hem, verdachte, zulks nadat hij, verdachte, die weg te nemen geld en/of
siera(a)d(en) onder zijn bereik had gebracht door middel van braak/verbreking
door de deur van voornoemde woning te forceren en/of open te breken;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 23 juli 2017 te Rotterdam
opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam agent 1] (agent bij de Nationale
Politie), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd,
door hem de woorden toe te voegen: "je bent een kankerfascist", althans
woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 23 juli 2017 te Rotterdam
[naam agent 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of
met zware mishandeling, door die [naam agent 1] dreigend de woorden toe te voegen:
"ik ga je gezicht onthouden" en/of "ik weet je te vinden" en/of "ik maak je
af" en/of "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht