In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 september 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De zaak betreft een vechtpartij die plaatsvond op 3 oktober 2017 in een parkeergarage in Rotterdam, waarbij de verdachte betrokken was. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde en vroeg om een gevangenisstraf van drie dagen en een taakstraf van 60 uur. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen wezenlijke bijdrage aan het geweld had geleverd en deed een beroep op noodweer.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tijdens de vechtpartij geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer, ondanks zijn verklaring dat hij zijn neefje wilde ontzetten. De camerabeelden toonden aan dat de verdachte een vuistslag richting het hoofd van het slachtoffer heeft gegeven, terwijl het slachtoffer al op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een noodweersituatie en dat de verdachte strafbaar was voor het gepleegde feit.
De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie dagen en een taakstraf van 60 uur, met aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte dat de vechtpartij niet alleen de betrokkenen, maar ook andere aanwezigen in de parkeergarage in gevaar had gebracht.