ECLI:NL:RBROT:2019:8912

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 september 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
10/740492-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging plegen van geweld tegen personen met gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 september 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De zaak betreft een vechtpartij die plaatsvond op 3 oktober 2017 in een parkeergarage in Rotterdam, waarbij de verdachte betrokken was. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde en vroeg om een gevangenisstraf van drie dagen en een taakstraf van 60 uur. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen wezenlijke bijdrage aan het geweld had geleverd en deed een beroep op noodweer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tijdens de vechtpartij geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer, ondanks zijn verklaring dat hij zijn neefje wilde ontzetten. De camerabeelden toonden aan dat de verdachte een vuistslag richting het hoofd van het slachtoffer heeft gegeven, terwijl het slachtoffer al op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een noodweersituatie en dat de verdachte strafbaar was voor het gepleegde feit.

De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie dagen en een taakstraf van 60 uur, met aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte dat de vechtpartij niet alleen de betrokkenen, maar ook andere aanwezigen in de parkeergarage in gevaar had gebracht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/740492-17
Datum uitspraak: 5 september 2019
Tegenspraak (niet verschenen)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 augustus 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van

4.Waardering van het bewijs

4.1
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen bewijs is dat de verdachte een (wezenlijke) bijdrage aan het geweld heeft geleverd. Hij wilde het geweld juist beëindigen en de klap die hij (mogelijk) heeft gegeven was niet raak. Subsidiair doet de verdachte een beroep op noodweer/noodweerexces. Hij heeft alleen geslagen omdat hij zijn neefje voor wie hij verantwoordelijk was, wilde ontzetten.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat uit van het volgende. In de vroege ochtend van 3 oktober 2017 is in een parkeergarage bij [naam horecagelegenheid] in Rotterdam een vechtpartij ontstaan tussen twee groepen. De verdachte was aanwezig bij deze vechtpartij en maakte onderdeel uit van de andere groep dan waartoe [naam slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) behoorde.
Heeft de verdachte geweld gebruikt?
Op de camerabeelden is waargenomen dat de verdachte tijdens de vechtpartij bewegingen maakt richting het slachtoffer op een moment dat het slachtoffer al op de grond ligt. Iets later is op de beelden te zien dat de verdachte (weer) aan komt rennen als medeverdachte [naam medeverdachte] aan het vechten is met het slachtoffer. De verdachte maakt dan met volle kracht een vuistslag richting het hoofd van het slachtoffer. Bovendien heeft de verdachte zelf verklaard bij de politie dat hij het slachtoffer ‘een stoot’ heeft gegeven om zijn neef te ontzetten. Of deze klap of stoot vervolgens ook raak is geweest, doet voor de beoordeling of sprake is van openlijk geweld niet ter zake. Daarbij is alleen van belang of de verdachte een aanwijsbare rol heeft gehad binnen het (totale) geweld. Op grond van de camerabeelden en de eigen verklaring van de verdachte acht de rechtbank dit laatste bewezen.
4.2
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 03 oktober 2017 te Rotterdam,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] , welk geweld
bestond uit het
- met kracht trappen tegen de borst van die [naam slachtoffer] , waardoor die [naam slachtoffer] ten
val kwam en
- toen die [naam slachtoffer] op de grond lag, meermalen stompen/slaan in
de richting van het lichaam van die [naam slachtoffer] en
- toen die [naam slachtoffer] weer was opgestaan, met kracht stompen in de
richting van het hoofd van die [naam slachtoffer] ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Noodweer?
De verdachte doet een beroep op noodweer omdat hij naar eigen zeggen zijn neefje (hierna: [naam medeverdachte] ) moest helpen. Op de camerabeelden zijn twee incidenten te zien waarop de verdachte geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond op het moment dat hij bij het eerste incident geweld heeft gebruikt. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte ‘bewegingen’ maakt richting het slachtoffer die op dat moment op de grond ligt. De rechtbank gaat ervan uit dat toen al sprake was van geweld jegens het slachtoffer, terwijl [naam medeverdachte] op dat moment niet werd aangevallen en het slachtoffer zelf op de grond lag. Van een noodweersituatie is daarbij geen sprake.
Op een later moment is op de camerabeelden zichtbaar dat het slachtoffer probeerde weg te lopen en dat [naam medeverdachte] achter het slachtoffer aan rende en een trap tegen de borst van het slachtoffer gaf, gevolgd door enkele klappen. Te zien is dat het slachtoffer bebloed is ter hoogte van de onderzijde van zijn rug. Door de trap kwam het slachtoffer ten val en [naam medeverdachte] maakte nog enkele slaande bewegingen in de richting van het slachtoffer terwijl het slachtoffer op de grond lag. Het slachtoffer stond op en vervolgens kwam de verdachte aanrennen en maakte met volle kracht een vuistslag in de richting van het hoofd van het slachtoffer. Op het moment dat de verdachte deze vuistslag maakte in de richting van het hoofd van het slachtoffer, was [naam medeverdachte] even daarvoor zelf in de aanval gegaan, was het slachtoffer al gewond en viel het slachtoffer [naam medeverdachte] niet aan. Uit de gedragingen van de verdachte volgt dan ook niet dat zijn handelingen erop gericht waren om zijn neefje te ontzetten, nog daargelaten dat die kort tevoren opnieuw het slachtoffer had aangevallen. Gelet hierop acht de rechtbank het ook bij dit twee incident niet aannemelijk dat de verdachte of zijn neefje zich in een noodweersituatie bevond(en) op het moment dat verdachte geweld gebruikte.
Er zijn dus geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Noodweerexces?
Het beroep op noodweerexces kan ook niet slagen, alleen al omdat er – zoals hierboven al is overwogen – geen sprake was van een noodweersituatie.
Er is dus geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.

7.Motivering straf

7.1
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met een aantal anderen gevochten met het slachtoffer (en met anderen die behoorden tot de groep van het slachtoffer). Een dergelijke vechtpartij is angstaanjagend voor de direct betrokkenen maar is ook een inbreuk op het veiligheidsgevoel van andere aanwezigen in de parkeergarage en die (veelal) terugkeren van een gezellige avond uit.
Het aandeel van de verdachte bij het geweld is beperkt gebleven. Dat het slachtoffer ook in zijn rug is gestoken valt deze verdachte niet te verwijten en met dat ernstige gevolg wordt dan ook bij het bepalen van de strafmaat in deze zaak geen rekening gehouden. Bij de bepaling van de strafmaat neemt de rechtbank bovendien in enigszins strafmatigende zin mee dat het slachtoffer ook zelf een aandeel heeft gehad bij het ontstaan van de vechtpartij.
7.3
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de tijd die de verdachte al in verzekering heeft gezeten en verder een taakstraf van na te noemen duur.
De straf die de rechtbank zal opleggen is gelijk aan de eis van de officier van justitie.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
60 (zestig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
30 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. J. Fransen en B. Krijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 03 oktober 2017 te Rotterdam,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] , welk geweld
bestond uit het
- met kracht trappen tegen de borst van die [naam slachtoffer] , waardoor die [naam slachtoffer] ten
val kwam en/of
- toen die [naam slachtoffer] op de grond lag, meermalen stompen/slaan tegen, althans in
de richting van, het lichaam van die [naam slachtoffer] en/of
- toen die [naam slachtoffer] weer was opgestaan, met kracht stompen tegen, althans in de
richting van, het hoofd van die [naam slachtoffer] ;