ECLI:NL:RBROT:2019:8908

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
83/069599-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van rechtspersoon als 'vuller' in het kader van het ADR bij het vervoer van gevaarlijke stoffen

In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte rechtspersoon, die werd beschuldigd van overtredingen van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De zaak draait om de vraag wie als 'vuller' in de zin van het ADR (Akkoord Europees Verdrag betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg) moet worden aangemerkt. De verdachte rechtspersoon had de eindverantwoordelijkheid voor het vulproces van een tankcontainer met de gevaarlijke stof Argon, ondanks dat de feitelijke vulwerkzaamheden waren uitbesteed aan een derde partij. De rechter oordeelde dat de verdachte rechtspersoon als 'vuller' moet worden aangemerkt, omdat zij verantwoordelijk was voor de veiligheidscontroles en de naleving van de ADR-voorschriften. De officier van justitie had vrijspraak geëist voor de impliciet primair tenlastegelegde opzetvariant, maar de rechter oordeelde dat de verdachte rechtspersoon niet opzettelijk had gehandeld. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €1.000,00 voor de impliciet subsidiair tenlastegelegde overtredingsvariant. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van ondernemingen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen en de noodzaak om veiligheidsmaatregelen te waarborgen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/069599-19
Datum uitspraak:
09 juli 2019
Tegenspraak
vonnis van de
economische politierechterin de rechtbank Rotterdam in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte rechtspersoon:
[naam bedrijf 1] ,
gevestigd op het adres:
[vestigingsadres] [vestigingsplaats] ,
ter terechtzitting vertegenwoordigd door haar wettelijk vertegenwoordiger:
[naam vertegenwoordiger],
geboren op [geboortedatum vertegenwoordiger] te [geboorteplaats vertegenwoordiger] ,
raadsvrouw: mr. S. Bilgi, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op
26 juni 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.M. van der Kallen heeft gerekwireerd tot:
  • vrijspraak van de impliciet primair tenlastegelegde opzetvariant (misdrijf),
  • bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde overtreding en
  • veroordeling van de verdachte rechtspersoon tot een geldboete ter hoogte van €4.000,00.

4.Waardering van het bewijs

De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 24 november 2018 is op het Rail Service Center (RSC) te Rotterdam geconstateerd, dat bij een tankcontainer met nummer [tankcontainernummer] , die was gevuld met de gevaarlijke stof Argon, sterk gekoeld, vloeibaar (UN 1951, klasse 2), sprake was van ijsvorming bij een afsluiter.
De expediteur/afzender was [naam bedrijf 1] , gevestigd aan de [vestigingsadres] [vestigingsplaats] .
De chauffeur die de tank geladen had was een werknemer van het bedrijf [naam bedrijf 2] en hij beschikte over het wettelijk voorgeschreven ADR-certificaat voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg.
Nadat met [naam bedrijf 1] contact was opgenomen, bleek dat er vermoedelijk Argon in vloeibare vorm lekte en dat het vloeibare Argon bij het vrijkomen overging in gas, waardoor zich door vermenging met de buitenlucht ijskristallen vormden. Het lek was ontstaan doordat een afsluiter naar een manometer, die tijdens het vullen open moet staan om de druk in de tank te meten, na het vullen open is blijven staan. Daardoor is de manometer gaan lekken en is ijsvorming ontstaan.
Op 26 november 2018 heeft een monteur van [naam bedrijf 1] de lekkage verholpen.
Waar de discussie zich in deze procedure vooral op toespitst is de vraag of de verdachte rechtspersoon kan worden aangemerkt als “vuller’ in de zin van het ADR.
Standpunt officier van justitie
Met betrekking tot de vraag wie als "vuller" van de tankcontainer moet worden aangemerkt heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld, dat dat de verdachte rechtspersoon is.
Standpunt verdediging
Door de verdediging van de verdachte rechtspersoon zijn vrijspraakverweren gevoerd.
Aangevoerd is dat niet kan worden uitgesloten dat de sluiting op een later moment pas kapot is gegaan. Voorts is aangevoerd dat de verdachte rechtspersoon niet als "vuller" van de tank kan worden aangemerkt, waartoe door de verdediging in haar pleitnota het vulproces is beschreven en is opgemerkt, dat de container is gevuld door een chauffeur van een transportbedrijf en dat die chauffeur als vuller van de tank dient te worden aangemerkt. De verdediging concludeert tot vrijspraak.
Beoordeling
Met betrekking tot het standpunt van de verdediging dat niet kan worden uitgesloten dat de sluiting op een later moment pas kapot is gegaan overweegt de rechter, dat door de verdediging onvoldoende concreet is aangegeven op welke wijze de afsluiter in de korte tijdsspanne tussen het laden van de tankcontainer en het constateren van de lekkage kapot zou kunnen zijn gegaan. Dit alternatieve scenario is naar het oordeel van de economische politierechter onvoldoende onderbouwd en ook overigens niet aannemelijk geworden. Dit verweer wordt derhalve verworpen.
Met betrekking tot de vraag wie als "vuller" in de zin van het ADR dient te worden aangemerkt wordt het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid onder g van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, is deze wet onder meer van toepassing op:
"het ten behoeve van het vervoer vullen van een daarvoor bestemde container, tank, verpakking of vervoermiddel met gevaarlijke stoffen en het lossen van die stoffen daaruit".
In hoofdstuk 1.2 onder 1.2.1 van het ADR staat als definitie van "vuller" vermeld:
"de onderneming die gevaarlijke goederen laadt in een tank (tankwagen, afneembare tank, transporttank of tankcontainer), in een batterijwagen of MEGC en/of los gestort in een voertuig, grote container of kleine container".
Ingevolge artikel 1.4.3.3. van het ADR heeft de vuller in het bijzonder de volgende plichten:
“Hij
……..
f) moet er na het vullen van de tanks voor zorgen dat alle sluitingen dicht zijn en dat er geen lekkage optreedt;
……”
Artikel 4.3.2.3.3 van het ADR luidt:
“Bij het vullen en lossen van de tanks, batterijwagens en MEGC's moeten geschikte maatregelen worden genomen om te verhinderen dat gevaarlijke hoeveelheden gassen en dampen vrijkomen. De tanks, batterijwagens en MEGC's moeten zodanig gesloten zijn dat van de inhoud niets ongecontroleerd naar buiten kan treden. De openingen van tanks met onderlossing moeten gesloten worden door middel van schroefdoppen, blindflenzen of andere even doelmatige voorzieningen. Na het vullen moet de vuller MEGC's in een gesloten positie zijn en dat er geen lekkage optreedt. Dit geldt ook voor het bovenste gedeelte van de standpijp.”
Uit de voorgaande bepalingen blijkt naar het oordeel van de economische politierechter dat als vuller moet worden aangemerkt de onderneming die eindverantwoordelijkheid draagt voor het vulproces.
Op grond van de strekking van het ADR, zoals ook blijkt uit voorgaande bepalingen, om maximale veiligheid te bewerkstelligen, dient dat als maatstaf bij de beoordeling wie “vuller” in de hier bedoelde zin is, als uitgangspunt te worden gehanteerd dat de onderneming die in de positie verkeert om de bedoelde veiligheidsmaatregelen te nemen, deze ook díent te nemen. Dat de verdachte rechtspersoon in de positie was om veiligheidsmaatregelen te nemen en deze ook heeft genomen blijkt reeds uit het navolgende.
De procedure voor het laden van Argon op het terrein van de verdachte rechtspersoon is door haar neergelegd in een voorschrift: " [naam bedrijf 1] Botlek Facility / Botlek ASU3 PAR laadprocedure" en door de verdediging omschreven in haar pleitnota. Deze houdt in dat er met betrekking tot het laden door de chauffeurs strikte (veiligheids)voorschriften in acht genomen moeten worden en dat het laden slechts mag geschieden door chauffeurs die op het terrein van de verdachte rechtspersoon een opleiding tot ADR-chauffeur gehad hebben en die over de juiste ADR-certificaten beschikken en bovendien bij de verdachte rechtspersoon opleidingen hebben gevolgd om gecertifieerd te zijn. Daarna krijgen zij een pas, waarmee zij zelfstandig op het terrein van de verdachte rechtspersoon kunnen komen en zelfstandig hun werkzaamheden mogen uitvoeren.
Daarbij is gebleken dat de controlekamer van de verdachte rechtspersoon bij de laadprocedure een belangrijke en beslissende rol heeft. Daarnaast blijkt uit het genoemde voorschrift dat het de verantwoordelijkheid van de verdachte rechtspersoon is erop toe te zien dat de chauffeur de procedure juist doorloopt en dat het de verantwoordelijkheid van de chauffeur is dat hij zich houdt aan de procedure.
Uit deze gang van zaken kan worden afgeleid dat de rechtspersoon eindverantwoordelijk is voor het vulproces en daarmee als "vuller" in de zin van de ADR dient te worden aangemerkt. Hoewel zij de feitelijke vulwerkzaamheden aan een derde partij/vervoerder heeft uitbesteed, is zij als onderneming verantwoordelijk voor de veiligheidscontroles en derhalve ook de controles die ingevolge de voorschriften 1.4.3.3 onder f en 4.3.2.3.3 van de ADR dienen te worden uitgevoerd. Ook dit verweer wordt verworpen.

5.Partiële vrijspraak

Standpunt verdediging
Door de verdediging is verder nog aangevoerd dat het ten laste gelegde opzet niet bewezenverklaard kan worden, ook niet in voorwaardelijke zin.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft in haar repliek opgemerkt dat het tenlastegelegde bewezenverklaard kan worden in de overtredingsvariant.
Beoordeling
Gelet op alle veiligheidsvoorschriften die al door de verdachte rechtspersoon in acht worden genomen is de economische politierechter van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de verdachte rechtspersoon het ten laste gelegde opzettelijk heeft begaan, ook niet in voorwaardelijke zin.
De verdachte rechtspersoon zal derhalve van de impliciet primair tenlastegelegde opzetvariant worden vrijgesproken.
Conclusie
Het aan de verdachte rechtspersoon impliciet subsidiair tenlastegelegde (de overtredingsvariant) kan bewezen worden verklaard.

6.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechter de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte rechtspersoon het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij omstreeks 24 november 2018 in de gemeente Rotterdam,
handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen
heeft verricht ten aanzien van een gevaarlijke stof en met een vervoermiddel,
die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet,
anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels,
door ten behoeve van het vervoer middels een trekker met oplegger een
daarvoor bestemde tankcontainer ( [tankcontainernummer] ) met de gevaarlijke stof Argon,
sterk gekoeld, vloeibaar (UN 1951, klasse 2) te vullen,
waarbij in strijd met voorschrift 4.3.2.3.3 van bijlage 1 van de
Regeling vervoer over land van gevaarlijke goederen (ADR),
(een kraan van) die tankcontainer zich na het vullen niet in een gesloten positie bevond,
waardoor lekkage is opgetreden,
en/of
in strijd met voorschrift 1.4.3.3 f) van bijlage 1 van de
Regeling vervoer over land van gevaarlijke goederen (ADR)
niet was voldaan aan de veiligheidsplichten, zodat geen lekkage optrad.

7.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte rechtspersoon

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit. De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.

9.Motivering straf

De straf die aan de verdachte rechtspersoon wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de draagkracht van de verdachte rechtspersoon. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechter heeft er bij het bepalen van de strafmaat rekening mee gehouden dat door de verdachte rechtspersoon al vele veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen, dat zij na de constatering van de lekkage een monteur heeft gestuurd om de lekkage te verhelpen en dat zij haar checklists en andere veiligheidsmaatregelen na het incident heeft aangescherpt.
Gelet op het voorgaande zal aan de verdachte rechtspersoon een geldboete worden opgelegd van na te noemen hoogte, welke beduidend lager is dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend wordt de hierna te noemen straf passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de navolgende artikelen:
23 en 51 Wetboek van Strafrecht
1, 2, 3 en 5 Wet vervoer gevaarlijke stoffen
2 en 3 Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen
2 Besluit vervoer gevaarlijke stoffen
1.4.3.3 en 4.3.2.3.3 ADR 2017
1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De economische politierechter:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte rechtspersoon de impliciet primair tenlastegelegde opzetvariant heeft begaan en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte rechtspersoon de impliciet subsidiair tenlastegelegde overtredingsvariant, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte rechtspersoon meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte rechtspersoon ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
- veroordeelt de verdachte rechtspersoon tot een
geldboete van €1.000,00
(éénduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. van Seventer, economische politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. Y. Hartgers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op
9 juli 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte rechtspersoon wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 24 november 2018 in de gemeente Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen
heeft verricht ten aanzien van een gevaarlijke stof en met een vervoermiddel,
die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet,
anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels,
door ten behoeve van het vervoer middels een trekker met oplegger een
daarvoor bestemde tankcontainer ( [tankcontainernummer] ) met de gevaarlijke stof Argon,
sterk gekoeld, vloeibaar (UN 1951, klasse 2) te vullen,
waarbij in strijd met voorschrift 4.3.2.3.3 van bijlage 1 van de
Regeling vervoer over land van gevaarlijke goederen (ADR),
(een kraan van) die tankcontainer zich na het vullen niet in een gesloten positie bevond,
waardoor lekkage is opgetreden,
en/of
in strijd met voorschrift 1.4.3.3 f) van bijlage 1 van de
Regeling vervoer over land van gevaarlijke goederen (ADR)
niet was voldaan aan de veiligheidsplichten, zodat geen lekkage optrad.