ECLI:NL:RBROT:2019:8832

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2986
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering en brutering loonheffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 2 januari 2019, waarbij haar openstaande vordering op grond van de Participatiewet (Pw) was verhoogd met afgedragen loonbelasting en premies. De totale terugvordering kwam uit op € 1.058,27. De eiseres stelde dat de brutering van de terugvordering niet correct was, en dat deze had moeten worden berekend op basis van een percentage van 26,625 in plaats van het door verweerder gehanteerde percentage van 57,60.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de brutering door verweerder correct was berekend volgens de geldende regels en dat de eiseres de berekening niet had betwist. De rechtbank oordeelde dat de eiseres de bruto terugbetaling bij de aangifte inkomstenbelasting kan opgeven als negatief inkomen, wat mogelijk kan leiden tot een belastingteruggaaf. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af.

De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/2986

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2019 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.T.A.M. Mes,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. R.J.M. Codrington.

Procesverloop

Bij besluit van 2 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de openstaande vordering van € 671,49 op grond van de Participatiewet (Pw) per 1 januari 2019 verhoogd met de afgedragen loonbelasting en premies ter hoogte van € 386,78, waardoor de totale terugvordering € 1.058,27 bedraagt.
Bij besluit van 8 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2019. Eiseres en haar gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluit van 6 december 2018 heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres over de periode van 1 oktober 2018 tot en met 30 november 2018 herzien en bepaald dat eiseres over deze periode € 721,32 teveel aan bijstand heeft ontvangen. Op 1 januari 2019 bedroeg de hoogte van de nog openstaande vordering € 671,49. Verweerder heeft deze vordering bij het primaire besluit verhoogd met afgedragen loonheffing en premie volksverzekeringen ter hoogte van € 386,78 tot een totaalbedrag van € 1.058,27 (de brutering).
2. Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag dat de brutering is berekend aan de hand van de jaaropgave. Omdat gedurende de bijstandverlening de volledige algemene heffingskorting is benut, betekent dit dat de brutering plaats vindt volgens een percentage van 57,60.
3. Artikel 58, vijfde lid, van de Pw, bepaalt dat bij gebreke van tijdige betaling de vordering kan worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premie volksverzekeringen.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de netto vordering had moeten worden verhoogd met een percentage van 26,625 in plaats van een percentage van 57,60 zoals verweerder stelt. Eiseres heeft over het jaar 2018 een bruto uitkering ter hoogte van
€ 14.582,- ontvangen waarover een percentage loonheffingen en premies is ingehouden van 26,625. Een brutering zou aan hetzelfde percentage onderhevig moeten zijn, aldus eiseres.
5.1
De Rekenregels en handleiding loonheffingen over bijstandsuitkeringen 2018 (de Rekenregels), te vinden op
https://www.belastingdienst.nl, schrijven voor dat de gemeente de hoogte van in vorige kalenderjaren verstrekte en terug te vorderen bijstand berekent door eerst over de (in dit geval in 2018) betaalde bijstandsuitkering de loonbelasting/premie volksverzekeringen te berekenen. Vervolgens dient de gemeente te bepalen wat het juiste bedrag aan bijstand (over in dit geval 2018) moet zijn, en berekent hij daarover de bijbehorende loonbelasting/premie volksverzekeringen. Het bedrag van de bruto terugvordering is het verschil in de nettobijstand vermeerderd met het verschil in de loonbelasting/premie volksverzekering.
5.2
De hoogte van de loonbelasting/premie volksverzekeringen berekent de gemeente volgens de Rekenregels aan de hand van de volgende formule:
Loonbelasting/premie volksverzekeringen = (netto belaste bijstand - Q) x E - Q.
Hierbij staat Q voor de algemene heffingskorting en E voor het percentage loonbelasting/premie volksverzekeringen als over de bijstand geen sprake is van in te houden bijdrage Zorgverzekeringswet. Dit percentage is afhankelijk van de leeftijd van de bijstandsgerechtigde, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen bijstandsgerechtigden jonger dan, en bijstandsgerechtigden ouder dan de AOW-leeftijd. Paragraaf 3.2.2 van de Rekenregels schrijft voor dat het percentage over het jaar 2018 voor de bijstandsgerechtigde jonger dan de AOW-leeftijd 57,60 bedraagt (onderdeel E van voornoemde formule).
5.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de brutering van de openstaande vordering van eiseres de onder 4.1 en 4.2 genoemde regels gehanteerd heeft. Eiseres heeft de door verweerder gehanteerde berekening voor het overige niet betwist en ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat de door verweerder opgestelde berekening van de brutering niet klopt. Het bestreden besluit houdt dan ook stand. De rechtbank merkt hierbij nog op dat eiseres de bruto terugbetaling bij de aangifte inkomstenbelasting kan opgeven als negatief inkomen. Als zou blijken dat eiseres meer loonheffing/premie volksverzekering heeft betaald dan zij gelet op haar inkomsten verschuldigd is, kan dit leiden tot een belastingteruggaaf.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.C. Correa, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 14 november 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.