ECLI:NL:RBROT:2019:8807

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 november 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
ROT-17_06356 - ROT-17_06405 - ROT-17_06571
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over omgevingsvergunning en openingstijden medisch centrum

Op 8 november 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de omgevingsvergunning voor een medisch centrum in Vlaardingen. De zaak betreft meerdere eisers, waaronder de Vereniging van Eigenaren Park Hoog Lede, die bezwaar maakten tegen de aan de vergunning verbonden voorschriften, met name de openingstijden. In een eerdere tussenuitspraak van 3 mei 2019 had de rechtbank geoordeeld dat het besluit van 18 december 2018 in strijd was met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek te herstellen. Verweerder heeft dit gedaan met een herstelbesluit op 11 juni 2019, waarin de voorschriften zijn gewijzigd. De rechtbank heeft in deze uitspraak overwogen dat de gewijzigde voorschriften in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers 1, 2 en 3, voor zover ontvankelijk, gegrond en vernietigde het bestreden besluit III voor zover het de vergunningvoorschriften 3 en 5 betreft. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten voor eisers 1 en 3. De rechtbank oordeelde dat de omgevingsvergunning, met uitzondering van de gewijzigde voorschriften, in stand blijft.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 17/6356, ROT 17/6405 en ROT 17/6571

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 november 2019 in de zaak tussen

(
ROT 17/6356)

1. Vereniging van Eigenaren Park Hoog Lede [nummer] , [eiser 1] , [eiser 2] ,

[eisers 1], allen te [woonplaats eisers 1] ,
eisers 1,
gemachtigde: mr. H.A. Meindersma,
(
ROT 17/6405)

2. [eisers 2]

, allen te [woonplaats eisers 2] , eisers 2,
(
ROT 17/6571)
3. [eisers 3]allen te [woonplaats eisers 3] , eisers 3,
gemachtigde: mr. B.J.W. Walraven,
hierna gezamenlijk te noemen, eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen, verweerder,
gemachtigde: mr. S.W. Boot.
Als derde belanghebbende is aangemerkt:
[naam bedrijf] B.V., te Vlaardingen, vergunninghoudster.

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 3 mei 2019 verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 18 december 2018 (het bestreden besluit III) in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft zij verweerder in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.
Bij besluit van 11 juni 2019 heeft verweerder gebruik gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen.
Bij brieven van respectievelijk 25 juni 2019, 4 juli 2019 en 16 juli 2019 hebben onderscheidenlijk eisers 2, 1 en 3 hierop gereageerd.
Bij brief van 30 juli 2019 heeft verweerder gerespondeerd.
Nadien heeft de rechtbank besloten om een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft bij brief van 28 augustus 2019 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. Zoals opgenomen in de rechtsoverwegingen 2 en 3 van de tussenuitspraak, zal de rechtbank het beroep van zeven eisers van eisers 2 (bekend onder zaaknummer ROT 17/6405) en negen eisers van eisers 3 (bekend onder zaaknummer ROT 17/6571) niet-ontvankelijk verklaren.
Daarnaast zal de rechtbank in het licht van de rechtsoverwegingen 4.1. en 4.2. van de tussenuitspraak het beroep van eisers 1, 2 en 3, voor zover zij ontvankelijk zijn te achten, tegen de bestreden besluiten I en II niet-ontvankelijk verklaren.
3. In rechtsoverweging 20.3.5. van de tussenuitspraak van 3 mei 2019 heeft de rechtbank overwogen dat in het bestreden besluit III argumenten ontbreken waarom de vastgestelde openingstijden als bedoeld in de voorschriften 3 en 5 van de omgevingsvergunning in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening, waardoor dit besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb niet in stand kan blijven.
4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft verweerder op 11 juni 2019 een herstelbesluit genomen, waarin de aan de vergunning verbonden voorschriften zijn gewijzigd.
De rechtbank merkt dit besluit aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. Verweerder heeft specifiek de voorschriften 3 en 5 gewijzigd. Deze voorschriften luiden nu als volgt:

3. behandeling van patiënten / cliënten in het medisch centrum mag gelijktijdig in maximaal 15 kamers plaatsvinden, waarbij avond- en nachtopenstelling, zijnde tussen 18.00 en 06.00 uur, alsmede weekendopenstelling niet is toegestaan;

5. dat de op de tekeningen bij de aanvraag aangegeven oefenruimte uitsluitend mag worden gebruikt ten behoeve van fysiotherapie, waarbij avond- en nachtopenstelling, zijnde tussen 18.00 en 06.00 uur, alsmede weekendopenstelling niet is toegestaan. Gebruik als een sportschool is niet toegestaan. De oefenruimte (dat gebruik) mag in oppervlakte niet worden vergroot ten opzichte van de oppervlakte welke volgt uit de bij de aanvraag behorende tekeningen.

5.1.
Eisers 2 hebben bij brief van 25 juni 2019 te kennen gegeven zich te kunnen vinden in de gewijzigde voorschriften van het herstelbesluit. Eisers 3 hebben bij brief van 16 juli 2019 meegedeeld in te kunnen stemmen met de wijziging van voorschrift 3. Dat avond-, nacht- en weekendopenstelling thans niet meer zijn toegestaan achten zij wenselijk, al laat het hun overige bezwaren tegen de omgevingsvergunning onverlet.
5.2.
Eisers 1 hebben bij brief van 4 juli 2019 hun twijfels geuit of verweerder de sluitingstijden wel afdoende zal controleren. Vanwege het feit dat verweerder niet te kennen heeft gegeven op welke wijze de controle en de eventuele handhaving zal plaatsvinden zijn eisers 1 van mening dat de grondslag voor de omgevingsvergunning ontbreekt. Eisers 1 doen hierbij een beroep op de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1354. Daarnaast verzoeken eisers 1 rekening te houden met de zogenoemde PAS-uitspraken van de Afdeling van 29 mei 2019.
5.3.1.
De rechtbank overweegt dat in de tussenuitspraak van 3 mei 2019 uitvoerig op de (overige) bezwaren van eisers 3 is ingegaan en dat de rechtbank deze heeft verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een uitzonderlijke situatie zoals hierboven onder 1. bedoeld die reden zou geven om hierop terug te komen.
5.3.2.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder met het herstelbesluit van 11 juni 2019 in voldoende mate uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak van 3 mei 2019. Omdat verweerder het niet opportuun acht om openstelling van het onderhavige medisch centrum in de avonden en in het weekend mogelijk te maken, te meer ook omdat het niet is aangevraagd, heeft verweerder bij het herstelbesluit van 11 juni 2019 de voorschriften 3 en 5 aangepast aan de situatie die in eerste instantie door vergunninghoudster is beoogd. De onderbouwing van de wijzigingen is naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk, inzichtelijk en voldoende kenbaar.
5.3.3.
Dat volgens eisers 1 de vastgestelde periode van openstelling zal worden genegeerd staat niet op voorhand vast. Dat na 18.00 uur personen het pand van het medisch centrum betreden voor het verkrijgen van fysiotherapie zou, indien dit aan de orde is, een handhavingsaspect vormen dat naar het oordeel van de rechtbank los moet worden gezien van de thans aan de orde zijnde beoordeling van het herstelbesluit in relatie tot de tussenuitspraak. De stelling dat nooit handhavend zal worden opgetreden loopt op de zaken vooruit. Daarnaast acht de rechtbank de stelling van eisers 1, dat daardoor “de grondslag van de omgevingsvergunning zou zijn verdwenen” onvoldoende onderbouwd. De rechtbank wijst er hierbij op dat de aanvraag een medisch centrum betrof. De wijziging van de vergunde openingstijden maakt niet dat het medisch centrum niet zou kunnen worden gebruikt overeenkomstig de aanvraag. Ook de verwijzing van eisers 1 in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2018 kan niet slagen. Behalve dat die uitspraak betrekking heeft op een vastgesteld bestemmingsplan, betreft het een geschil waarbij er sprake is van onduidelijke, met elkaar tegenstrijdige voorschriften. Om die reden is in die uitspraak geoordeeld dat er, in het kader van de handhaving, sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De onderhavige gewijzigde voorschriften van het herstelbesluit bevatten daarentegen duidelijke (openings-)tijden die afdoende controleerbaar en handhaafbaar zijn.
Daarnaast kan naar het oordeel van de rechtbank een beroep op de zogenaamde PAS-uitspraken van de Afdeling van 29 mei 2019 niet slagen. Behalve dat er sprake is van een nieuwe, tardief opgeworpen beroepsgrond, is niet door eisers 1 aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat er hier een vergunningplicht uit hoofde van de Wet natuurbescherming bestaat. Bovendien volgt uit de in de tussenuitspraak reeds getoetste ruimtelijke onderbouwing van het project dat het optreden van (significante) negatieve effecten op de natuur zijn uitgesloten.
6. In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in het herstelbesluit in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de thans aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften 3 en 5 in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening.
7. Nu het bestreden besluit III een gebrek bevatte dat eerst na de tussenuitspraak door middel van het besluit van 11 juni 2019 is hersteld, is het beroep van eisers 1, 2 en 3, voor zover ontvankelijk, gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit III voor zover het de in dit besluit opgenomen vergunningvoorschriften 3 en 5 betreft wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
De beroepen, voor zover geacht te zijn gericht tegen het herstelbesluit van 11 juni 2019 zijn ongegrond.
Uit het een en ander volgt dat de omgevingsvergunning inzake de bouw van een medisch centrum aan de Francijntje de Kadtlaan te Vlaardingen luidt zoals vastgesteld in het bestreden besluit III, met uitzondering van de aan de vergunning verbonden voorschriften 3 en 5, aangevuld met de voorschriften 3 en 5, zoals die bij het herstelbesluit van 11 juni 2019 zijn vastgesteld.
8. Omdat de rechtbank de beroepen van eisers 1, 2 en 3 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers 1 en 3 (voor zover ontvankelijk) gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ten behoeve van zowel eisers 1 als eisers 3 vast op € 1280,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor het indienen van een nadere reactie met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1). Ten aanzien van eisers 2 ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu van dergelijke kosten niet is gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eisers [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] , [eiser 7] , [eiser 8] en [eiser 9] met zaaknummer ROT 17/6405 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van eisers [eiser 10] en [eiser 11] , [eiser 12] en [eiser 13] , [eiser 14] , [eiser 15] en [eiser 16] alsmede [eiser 17] en [eiser 18] met zaaknummer ROT 17/6571 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van eisers 1, 2 en 3, voor zover ontvankelijk, tegen de bestreden besluiten I en II niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van eisers 1, 2 en 3, voor zover ontvankelijk, tegen het bestreden besluit III gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit III voor wat betreft de daaraan verbonden vergunningvoorschriften 3 en 5;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het herstelbesluit van verweerder van 11 juni 2019 ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers 1 het betaalde griffierecht van € 333,- vergoedt;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers 2 en 3 afzonderlijk het betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers 1 en 3, voor zover ontvankelijk, afzonderlijk tot een bedrag van ieder € 1280,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.C. Prins, voorzitter, en mr. A.S. Flikweert en mr. J.D.M. Nouwen, leden, in aanwezigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 8 november 2019.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.