ECLI:NL:RBROT:2019:8771

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
C/10/549172 / HA ZA 18-425
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op transportverzekering bij niet-afgeleverde ladingen kaas door oplichting

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Geris B.V. en Chubb European Group Limited over een transportverzekering. Geris, een internationale leverancier van industriële zuivelproducten, had een transportverzekering afgesloten bij Chubb voor ladingen kaas. De verzekerde ladingen zijn echter nooit aangekomen op het afgesproken afleveradres, omdat de levering was geregeld door een oplichter die zich voordeed als de echte opdrachtgever. Geris vorderde schadevergoeding van Chubb, stellende dat er sprake was van een verzekerd voorval. Chubb betwistte dit en concludeerde tot afwijzing van de vordering.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een verzekerd voorval. De rechtbank stelde vast dat de kazen niet verloren waren gegaan tijdens het transport, maar dat de oplichter de goederen had verkregen door zich voor te doen als de echte opdrachtgever. De rechtbank concludeerde dat het transportrisico was geëindigd op het moment dat de kazen waren opgehaald door de chauffeur, die de instructies van de oplichter volgde. Geris had niet aangetoond dat er sprake was van een verlies van de verzekerde zaken zoals bedoeld in de voorwaarden van de transportverzekering. De vorderingen van Geris werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van Chubb.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzekerden om zorgvuldig om te gaan met de identificatie van hun klanten en de risico's van oplichting in de transportsector. De rechtbank wees erop dat de dekking van de verzekering niet geldt voor bedrijfsrisico's die voortvloeien uit het niet betalen van de geleverde goederen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/549172 / HA ZA 18-425
Vonnis van 6 november 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GERIS B.V.,
gevestigd te Nederweert,
eiseres,
advocaat mr. J.M. Wolfs te Maastricht,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
CHUBB EUROPEAN GROUP LIMITED,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam
Partijen zullen hierna Geris en Chubb genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 april 2018;
  • de akte overlegging producties (houdende producties 1 tot en met 10);
  • de conclusie van antwoord, met producties (houdende producties A1 tot en met A4);
  • de brief van deze rechtbank van 29 augustus 2018, waarbij partijen zijn opgeroepen om ter comparitie van partijen te verschijnen;
  • de brief van deze rechtbank van 6 november 2018 met de zittingsagenda voor de comparitie van partijen;
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 december 2018, met de door beide partijen overgelegde spreekaantekeningen, alsmede de door Geris overgelegde producties;
  • brief d.d. 28 december 2018 aan de zijde van Chubb met een tweetal opmerkingen terzake voornoemd proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Geris is een internationale leverancier van industriële zuivelproducten.
2.2.
Chubb is de verzekeraar bij wie Geris een transportgoederenverzekering (hierna: de transportverzekering) met polisnummer [polisnummer] heeft afgesloten.
Op 1 januari 2016 is de polis ingegaan. Het bijbehorend polisblad van 1 januari 2016 is per 1 januari 2017 gewijzigd en heeft als einddatum 1 januari 2018. Volgens het polisblad zijn kaas, boter en zuivel inclusief verpakkingsmaterialen verzekerd tot een maximumbedrag van € 250.000,- per vervoermiddel tijdens transport.
2.3.
Op de transportverzekering zijn de algemene voorwaarden van transportverzekering CH 2006 (hierna: de voorwaarden) van toepassing. In artikel 2 van de voorwaarden is de volgende omschrijving van de dekking opgenomen:
“Artikel 2.1.
De maatschappij vergoedt alle verliezen van en materiële schaden aan de verzekerde zaken – met inbegrip van onkosten bedoeld in artikel 2.2. “Aanvullend” – onverschillig door welke oorzaak ontstaan, echter onverminderd de bepalingen in de artikelen 2.3.1, 2.3.2 en 2.3.3 “Aard en gebrek”, “Schuld van een verzekerde” en “Vrij van oorlogsrisico en stakersrisico”.
In artikel 4 van de voorwaarden staat het volgende opgenomen:
“Artikel 4 Verzekerde reis
Het risico voor de maatschappij gaat in op het moment waarop de zaken, tot het aanvangen van de verzekerde reis gereedliggende in het pakhuis of de opslagplaats in de plaats van afzending, worden opgenomen of op een daarmee vergelijkende wijze worden weggevoerd teneinde de verzekerde reis aan te vangen. Het risico blijft gedurende het normale verloop van de reis ononderbroken doorlopen en eindigt op het moment waarop de zaken zijn aangekomen in de plaats van bestemming, op de plaats in het pakhuis of de opslagplaats die de ontvanger daarvoor heeft bestemd, mits de verzekerde de zaken op de normale of op de met de maatschappij overeengekomen wijze doet vervoeren. (…)”.
2.4.
Daarnaast geldt ingevolge het Clausuleblad afwijkende leveringsvoorwaarden een aanvullende voorwaarde. Deze voorwaarde luidt als volgt:
“Indien verzekerde volgens de leveringscondities (Incoterms) niet verantwoordelijk is voor het verzekeren van de zending zal deze verzekering toch automatisch dekking verlenen op een “van pakhuis tot pakhuis” basis als omschreven in artikel 4 “Verzekerde reis” van de Algemene voorwaarden transportverzekering CH2006. (…)”
2.5.
Geris heeft op enig moment per e-mail een bestelling ontvangen voor de levering van een partij kaas. Deze bestelling is vastgelegd in een ‘
bon de commande’d.d. 12 juli 2017 die voorzien is van naam, adresgegevens en stempel van [naam bedrijf 1] . Onder de bestelling staat vermeldt: “
Autorisé par:Directeur des Achats[naam 1] ”.
2.6.
Geris heeft op respectievelijk 25 juli, 31 juli en 4 augustus 2017 drie ladingen kaas verstrekt aan een chauffeur na vertoon van een e-mailbericht door de chauffeur, welke e-mail identiek was aan de e-mail die Geris had gekregen van degene die de kaasbestelling had geplaatst. De e-mail bevatte ook de kentekengegevens van zowel de oplegger als de trekker van de chauffeur.
2.7.
In de door Geris ten behoeve van het transport opgemaakte CMR-vrachtbrieven was het adres van [naam bedrijf 1] als eindbestemming van de kazen opgenomen. Geris heeft voorts de volgende drie facturen voor de kaasladingen verstuurd naar [naam bedrijf 1] , welke facturen onbetaald zijn gebleven:
  • Factuur F171898 d.d. 25 juli 2017 ad € 76.245,76 (excl. BTW);
  • Factuur F171944 d.d. 31 juli 2017 ad € 74.154,50 excl. BTW);
  • Factuur F172017 d.d. 4 augustus 2017 ad € 75.076,75 (excl. BTW).
2.8.
De drie ladingen kaas zijn nooit bij [naam bedrijf 1] aangekomen.
2.9.
[naam bedrijf 2] heeft in opdracht van Chubb onderzoek verricht hoe en onder welke condities de ladingen kaas zijn opgehaald en wie daarbij betrokken waren. [naam bedrijf 2] heeft een rapport uitgebracht d.d. 20 september 2017 (hierna: het rapport) dat onder meer een verslag bevat van een interview met Geris directeur [naam 2] , waarin - voor zover relevant - het volgende is opgenomen:
“Op enig moment, na de eerste drie leveringen, moest mijn collega [naam 3] contact hebben met de opdrachtgever. Hiertoe nam hij telefonisch contact op met [naam bedrijf 1] en vroeg naar [naam 1] . [naam 3] kreeg toen te horen dat [naam 1] met vakantie was. [naam 3] besloot het mobiele nummer van [naam 1] te bellen. Hij kreeg toen daadwerkelijk een man aan de lijn, die zich ook uitgaf als [naam 1] . [naam 3] vroeg toen of [naam 1] met vakantie was. Volgens mij antwoorde [naam 1] toen door te vragen: “Hoezo met vakantie”? [naam 3] vertrouwde het niet. [naam 3] belde opnieuw met [naam bedrijf 1] en vroeg om hem door te verbinden. (…). Hij werd toen doorverbonden, maar hoorde aan de klank en de stem dat dat iemand anders was, als waar hij eerder mee gebeld had. De “echte” [naam 1] vertelde [naam 3] dat zij ( [naam bedrijf 1] ) al door meerdere partijen waren benaderd omdat deze facturen hadden gestuurd van levering van goederen. Deze goederen zouden nimmer door [naam bedrijf 1] zijn besteld. (…)”
2.10.
Het rapport bevat ook een verslag van een interview met [naam 4] , een logistiek medewerker van Geris, waarin – voor zover relevant – het volgende is opgenomen:
“(…) Op 8 augustus was ik bij ons op de zaak. Ik ontvang onder andere chauffeurs en check waarvoor ze komen. (…) Toen er een chauffeur kwam en ik op de begeleidende email las met welk kenteken hij reed, wist ik dat dit een van die twee chauffeurs was. Om de juiste CMR te kunnen maken, vroeg ik hem: “Waar moet jij die kazen naar toe brengen”? Ik hoorde toen dat hij tegen mij zei: “Ik moet mijn planner bellen, zodra ik geladen ben en dan hoor ik waar ik naar toe moet”.

3.Het geschil

3.1.
Geris vordert, na vermindering van eis, - samengevat weergegeven - dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, Chubb veroordeelt tot betaling van de door Geris geleden schade van € 225.477,01, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
Geris legt aan haar vordering ten grondslag dat haar kazen verloren zijn gegaan tijdens het verzekerde transport nu deze niet zijn aangekomen bij [naam bedrijf 1] . Geris stelt dat er sprake is van verzekerde schade en vordert uitkering onder de transportverzekering ter hoogte van de totaal gefactureerde waarde van de kazen.
3.3.
Chubb betwist dat er sprake is van verzekerde schade en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – van Geris in de kosten en nakosten van dit geding.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het doel en de strekking van de transportverzekering is om schade te dekken als gevolg van beschadiging of het verloren gaan van de verzekerde zaken tijdens en in verband met het transport. Geris stelt dat de drie ladingen kaas tijdens het transport in het ongerede zijn geraakt en dus als verloren moeten worden beschouwd op grond waarvan zij stelt recht te hebben op uitkering onder de transportverzekering. Chubb betwist gemotiveerd dat er sprake is van verlies van de verzekerde zaken en van een verzekerd voorval. De rechtbank neemt bij de beantwoording van de vraag of zich een verzekerd voorval heeft voorgedaan de volgende feitelijke gang van zaken tot uitgangspunt.
4.2.
Op grond van hetgeen is gesteld in de dagvaarding en het rapport, stelt de rechtbank vast dat Geris van een onbekende persoon, die zich voordeed als [naam 1] van [naam bedrijf 1] , een bestelling heeft ontvangen, zoals vastgelegd in de onder r.o. 2.5 genoemde ‘
bon de commande’. Geris stelt dat degene die de bestellingen had geplaatst een andere persoon bleek te zijn dan [naam 1] . Uit het onder r.o. 2.9 opgenomen interviewverslag blijkt ook dat er een persoon was, die zijn mobiele telefoonnummer aan Geris had verstrekt in verband met de bestelling en die zich richting Geris voordeed als [naam 1] . Zowel Geris als Chubb duiden deze onbekende persoon in hun processtukken aan als de ‘
fakekoper’ en de rechtbank zal deze term in het vervolg ook gebruiken.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat Geris, na haar eerste telefonische contact met de
fakekoper, vervolgens via e-mail heeft gecorrespondeerd met de
fakekoper over de bestelling en het transport van de kazen.
4.4.
Onbetwist is dat de chauffeur, die op 24, 31 juli en 4 augustus 2017 de kazen bij Geris voor transport heeft opgehaald, met een print van de e-mail kwam, die eerder door de
fakekoper naar Geris was verstuurd. Ook is niet in geschil dat de kentekens van de oplegger en trekker van de chauffeur overeen kwamen met de door de
fakekoper verstrekte gegevens. Hieruit volgt dat de betreffende chauffeur van de
fakekoper de opdracht had gekregen om de kazen voor transport op te halen bij Geris. Dit is ook in overeenstemming met het feit dat – zoals tussen partijen vaststaat – de leveringen van de kaas op basis van Incoterm “Ex Works” plaatsvond, als gevolg waarvan de opdrachtgever van de bestelling, de
fakekoper, verantwoordelijk was voor het vervoer van de kazen.
4.5.
Geris had de CMR-vrachtbrieven voor de transporten op 24, 31 juli en 4 augustus 2017 opgesteld waarin als afleveringsadres het adres van [naam bedrijf 1] was vermeld. Tussen partijen is niet in geschil dat de kazen niet op het adres van [naam bedrijf 1] zijn afgeleverd. Blijkens het in r.o. 2.10 opgenomen interviewverslag moest de chauffeur na inlading van de kazen zijn planner bellen en dan zou hij te horen krijgen waar hij naar toe moest gaan. Met partijen gaat de rechtbank ervan uit dat dezelfde modus operandi is gevolgd voor de eerdere kaas transporten van 24 en 31 juli en 4 augustus 2017. Nu is vastgesteld dat de
fakekoper de opdrachtgever van de chauffeur was, moet voorts worden vastgesteld dat de wijziging van het losadres ook van de
fakekoper afkomstig was. Geris stelt dit zelf in haar processtukken en voegt hieraan toe dat het enkel de opdrachtgever van de vervoerder is, te weten de
fakekoper, die bevoegd is om het losadres te wijzigen. Deze wijziging van het losadres is in lijn met de eerdere oplichtingshandelingen die zijn uitgevoerd door de
fakekoper, te weten het aannemen van een valse - [naam bedrijf 1] - identiteit om Geris tot de verkoop van kazen te bewegen. Om deze kazen daadwerkelijk in de macht van de
fakekoper te laten komen, moesten de goederen vervolgens niet worden afgeleverd bij [naam bedrijf 1] , maar op een andere, daartoe door de
fakekoper, aan te wijzen bestemming.
4.6.
Op grond van de vorengaande feitelijke gang van zaken, volgt de rechtbank Geris niet in haar stelling dat zich tijdens het transport een transportrisico heeft verwezenlijkt doordat de chauffeur naar een andere bestemming is gereden dan het adres van [naam bedrijf 1] waardoor de kazen – voor Geris – verloren zijn gegaan. Het is namelijk de
fakekoper die als ontvanger, zoals bedoeld in artikel 4 van de voorwaarden, moet worden aangemerkt aangezien dit de persoon was die de kazen van Geris wenste te ontvangen en degene die voor het transport van de kazen, dat onder de dekking van de transportverzekering viel, heeft gezorgd. Op grond van artikel 4 van de voorwaarden eindigt het transportrisico op het moment waarop de zaken zijn aangekomen op de plek van bestemming, op de opslag- of pakhuisplaats die de ontvanger daarvoor heeft bestemd. Het moet ervoor worden gehouden dat dat in casu is gebeurd. Geris – op wie de stelplicht en bewijslast terzake rust – heeft in ieder geval geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit het tegendeel kan worden afgeleid. Er is dus geen sprake van het ‘verloren gaan’ van kazen als bedoeld in artikel 2.1 van de voorwaarden. De kazen zijn ‘enkel’ niet betaald door de
fakekoper. Dit betreft een bedrijfsrisico dat buiten de dekking van de transportverzekering valt.
4.7.
Ter comparitie heeft Geris gesteld dat niet valt uit te sluiten dat [naam bedrijf 1] betrokken was bij de bestelling en het wijzigen van het losadres. Los van het feit dat er onvoldoende feitelijke aanknopingspunten zijn om Geris hierin te volgen, kan deze stelling Geris niet baten. Immers, in het scenario dat [naam bedrijf 1] betrokken zou zijn geweest bij de door de
fakekoper opgezette bestelling en wijziging van het losadres, zou ervan uit moeten worden gegaan dat de
fakekoper en [naam bedrijf 1] samen beoogden om kazen van Geris af te nemen zonder daarvoor te betalen en op een daartoe door haar aangewezen bestemming te ontvangen. Dit maakt nog steeds niet dat zich een transportrisico heeft verwezenlijkt.
4.8.
Tot slot overweegt de rechtbank dat de stelling van Geris, dat zij een all-risk verzekering had afgesloten en er daardoor redelijkerwijs op had mogen vertrouwen dat alle schade tijdens transport was gedekt, haar evenmin kan baten. De betekenis van een all-risk clausule, als opgenomen in artikel 2.1 van de voorwaarden, kan immers niet zijn, dat er alsnog dekking ontstaat, die met aard en strekking van de betreffende verzekering in strijd is.
4.9.
De rechtbank zal de vorderingen van Geris afwijzen.
4.10.
Geris zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Chubb worden begroot op:
- griffierecht € 3.946,00
- salaris advocaat
4.804,00(2,0 punten × tarief € 2.402,00)
Totaal € 8.750,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Geris in de proceskosten, aan de zijde van Chubb tot op heden begroot op € 8.750,00,
5.3.
veroordeelt Geris in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Geris niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2019. [1]
2054/1573

Voetnoten

1.type: